ECLI:NL:RBGEL:2018:4475

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 oktober 2018
Publicatiedatum
17 oktober 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 1377
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van boetes op basis van de Wet arbeid vreemdelingen wegens overtredingen door werkgever

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 17 oktober 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkgever en de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De werkgever, eiser, werd geconfronteerd met boetes wegens overtredingen van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). De staatssecretaris had op 7 februari 2017 drie boetes van in totaal € 12.000 opgelegd aan eiser, omdat hij vreemdelingen arbeid had laten verrichten zonder de benodigde tewerkstellingsvergunningen. Eiser had bezwaar gemaakt tegen deze boetes, maar dit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 1 februari 2018. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 8 oktober 2018 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij werd bijgestaan door een betrokkene. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser als werkgever kan worden aangemerkt en dat hij de overtredingen van artikel 2, eerste lid, en artikel 15a van de Wav heeft begaan. De rechtbank heeft de verklaringen van de inspecteur en de douanebeambte als betrouwbaar beoordeeld en geconcludeerd dat eiser verantwoordelijk was voor de werkzaamheden die door de vreemdelingen werden verricht. Eiser heeft niet aangetoond dat hij niet als werkgever kan worden aangemerkt.

De rechtbank heeft ook de hoogte van de opgelegde boetes beoordeeld en geoordeeld dat verweerder terecht de boetes heeft opgelegd, rekening houdend met de ernst van de overtredingen. Eiser heeft onvoldoende bewijs geleverd voor zijn financiële situatie en de rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de boetes te verlagen. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en de boetes van in totaal € 12.000 bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/1377

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser],

te [woonplaats], eiser,
en
de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheidte 's-Gravenhage, verweerder.

Procesverloop

Op 18 januari 2017 heeft verweerder aan eiser meegedeeld het voornemen te hebben aan eiser boetes op te leggen wegens overtredingen van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav).
Hiertegen heeft eiser een zienswijze ingediend.
Bij besluit van 7 februari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser drie boetes van in totaal € 12.000 opgelegd.
Bij besluit van 1 februari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2018. Eiser is ter zitting verschenen, vergezeld van [betrokkene]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door C.D. van Brussel.

Overwegingen

1. De rechtbank verwijst naar de bijlage bij deze uitspraak, waarin de regels uit de Wav en de Beleidsregel boeteoplegging Wav 2015 staan die van toepassing zijn in deze zaak.
2. Eiser exploiteert een bedrijf dat zich bezig houdt met het verschepen van gebruikte personen- en bedrijfsauto’s en goederen.
Op 7 april 2016 heeft een douanebeambte van de Rijksbelastingdienst een controle gehouden bij de vestiging van de haventerminal in Amsterdam. De douanebeambte heeft geconstateerd dat drie personen bezig waren met het in- en uitladen van goederen van een bestelbus. De bestelbus en de goederen waren bestemd voor uitvoer. De bevindingen van de douanebeambte zijn neergelegd in het proces-verbaal van 8 april 2016, dat als bijlage 2 bij het boeterapport is gevoegd. De douanebeambte heeft zijn bevindingen gemeld bij de Inspectie van verweerder.
Verweerders inspecteur M. Zijlstra heeft dezelfde dag een onderzoek naar de naleving van de Wav ingesteld. De inspecteur heeft tijdens zijn onderzoek waargenomen dat twee personen bezig waren goederen in en uit een bestelbus te laden. Deze personen waren [betrokkene] (hierna: [betrokkene]) en [betrokkene] (hierna: [betrokkene]), beiden met de Nigeriaanse nationaliteit. Zij beschikten niet over een tewerkstellingsvergunning.
De door de douanebeambte waargenomen derde arbeidskracht was ten tijde van de controle van de inspecteur verdwenen. Daarop heeft de inspecteur eiser mondeling en bij brief van
8 april 2016 (bijlage 8 bij het boeterapport) gevorderd de identiteit van deze persoon kenbaar te maken. Bij brief van 10 april 2016 heeft eiser geantwoord dat hij deze persoon niet kent en dat hij de identiteit van de persoon dus niet kan geven (bijlage 7 bij het boeterapport).
De inspecteur heeft zijn bevindingen neergelegd in het boeterapport dat op ambtsbelofte respectievelijk door inspecteur [inspecteur] op ambtseed is opgemaakt en gedagtekend
22 december 2016.
3. Verweerder heeft de boetes gebaseerd op het hiervoor aangehaalde boeterapport. Op basis hiervan heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser twee maal artikel 2, eerste lid, van de Wav heeft overtreden, omdat eiser twee vreemdelingen, [betrokkene] en [betrokkene], arbeid heeft laten verrichten zonder dat voor hen de benodigde tewerkstellingsvergunningen zijn afgegeven. Verder heeft eiser volgens verweerder artikel 15a van de Wav overtreden, omdat eiser ten aanzien van de derde persoon, die vermoedelijk ook arbeid voor eiser heeft verricht, niet heeft voldaan aan de vordering om de identiteit van die persoon vast te stellen. Voor de drie overtredingen heeft verweerder elk een boete van
€ 4.000 opgelegd. Verweerder heeft ten aanzien van de hoogte van de boetes toepassing gegeven aan de gewijzigde Beleidsregels boeteoplegging Wav 2015.
4.1.
Eiser betwist dat hij artikel 2, eerste lid, van de Wav heeft overtreden. Eiser betwist niet dat de werkzaamheden zijn verricht, maar wel dat de arbeid ten behoeve van hem is verricht. De rechtbank verstaat dit zo, dat eiser van mening is dat hij niet als werkgever in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Wav kan worden aangemerkt.
Eiser heeft aangevoerd dat de door [betrokkene] hieromtrent afgelegde verklaring bij de inspecteur onjuist is en dat hij daarom afstand neemt van de verklaringen van [betrokkene] en [betrokkene]. De bestelbus is geen eigendom van een klant van eiser, maar van [betrokkene] zelf. [betrokkene] heeft op zijn beurt [betrokkene] en de derde, voor eiser onbekende, persoon gevraagd hem te helpen bij het in- en uitladen van de bestelbus, aldus eiser. Daarvoor is eiser niet verantwoordelijk. Eiser heeft [betrokkene] meegenomen naar de zitting, zodat hij dit nog eens kan bevestigen.
4.2.
Verweerder heeft zich hierover allereerst op het standpunt gesteld dat eiser niet heeft aangetoond dat [betrokkene] de eigenaar van de bestelbus was. Verder hecht verweerder grotere waarde aan de in eerste instantie door [betrokkene] afgelegde verklaring dan aan zijn latere, andersluidende verklaring. Aan zijn tijdens de hoorzitting van 24 april 2017 afgelegde verklaring, die inhoudt dat hij de bus heeft gekocht voor iemand in Afrika, gaat verweerder dus voorbij.
4.3.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder, behoudens bijzondere omstandigheden, mag uitgaan van de juistheid van de inhoud van een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend boeterapport. De rechtbank verwijst naar bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 13 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:996.
4.4.
Vast staat dat eisers bedrijf personen- en bedrijfsauto’s en goederen verscheept.
Verder is niet in geding dat [betrokkene] en [betrokkene] werkzaamheden hebben verricht, bestaande uit het in- en uitladen van goederen van de bestelbus. De vraag is of deze werkzaamheden voor eiser zijn verricht. De rechtbank is van oordeel dat dat wel het geval is. Hierbij is het volgende van belang.
4.5.
[betrokkene] heeft ten overstaan van de inspecteur tijdens de controle onder meer verklaard dat eiser hem had gevraagd te helpen met het uitladen van de bestelbus voor de douanecontrole. Deze verklaring is aan [betrokkene] voorgelezen en door hem ondertekend.
Wat [betrokkene] tijdens de controle tegen de inspecteur heeft gezegd, wordt ondersteund door de eigen waarneming van de inspecteur en de eigen waarneming van de douanebeambte, neergelegd in het proces-verbaal van 8 april 2016 (bijlage 2 bij het boeterapport). Uit het boeterapport blijkt ook dat een van de inspecteurs heeft waargenomen dat [betrokkene] naar hem toeliep met een mobiele telefoon in zijn hand en dat hij deze hoorde zeggen dat hij de baas aan de lijn had. De inspecteur heeft toen de telefoon overgenomen en hoorde dat eiser aan de telefoon was. Verder heeft I. Hartevelt, werkzaam voor de Transit terminal Amsterdam, op 7 april 2016 als getuige verklaard dat hij [betrokkene] daar vaker heeft gezien en dat [betrokkene] vaker voor eiser werkzaamheden heeft verricht. Deze verklaring is als bijlage 3 bij het boeterapport gevoegd. [betrokkene] heeft verklaard dat [betrokkene] hem heeft gevraagd te helpen bij het uitladen van het busje. Volgens de verklaringen van [betrokkene] en [betrokkene] krijgen ze voor de werkzaamheden geen geld uitbetaald, maar krijgen ze onderdak en eten van eiser.
4.6.
Aan de verklaring die [betrokkene] naderhand tijdens de hoorzitting heeft afgelegd, onder meer over de eigendom van de bestelbus, kan niet de betekenis worden toegekend die eiser beoogt. Deze verklaring is niet direct tijdens de controle en ten overstaan van de inspecteur afgelegd. Daarom wordt hieraan minder waarde gehecht. Bovendien heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat, nog los van de vraag of is aangetoond dat [betrokkene] de eigenaar is, de eigendom van de bestelbus niet van doorslaggevend belang is voor de vraag of sprake is van werkgeverschap in de zin van de Wav. Uit het proces verbaal van de douanebeambte, gevoegd als bijlage 10 bij het boeterapport, blijkt dat eiser als exporteur van de bestelbus en de goederen op de uitvoeraangifte stond vermeld. Verder was de bestelbus voorzien van een sticker waaruit bleek dat eiser optrad als scheepsagent voor dit voertuig. Verweerder heeft dus terecht het standpunt ingenomen dat het in- en uitladen van de bestelbus ten behoeve van eiser plaatsvond. Daarom is eiser terecht als werkgever aangemerkt. Eiser heeft artikel 2, eerste lid, van de Wav niet nageleefd, omdat hij [betrokkene] en [betrokkene] werkzaamheden heeft laten verrichten zonder dat voor hen een tewerkstellingsvergunning was afgegeven. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Met betrekking tot de derde arbeidskracht blijkt uit het boeterapport dat de douaneambtenaar deze dezelfde werkzaamheden heeft zien verrichten. De douaneambtenaar heeft foto’s gemaakt van deze arbeidskracht, die als bijlage 4 zijn toegevoegd aan het boeterapport. [betrokkene] heeft daarbij verklaard dat hij deze arbeidskracht heeft gevraagd om te komen helpen, dat ze met z’n drieën zijn gekomen en dat ze hetzelfde werk hebben gedaan. [betrokkene] heeft verklaard dat ze met drie man naar de haven zijn gekomen. Daarmee bestaat het vermoeden dat deze derde persoon werkzaamheden verrichtte voor eiser.
Deze persoon was ten tijde van de controle van de inspecteur verdwenen. Daarop heeft de inspecteur eiser mondeling en bij brief van 8 april 2016 (bijlage 8 bij het boeterapport) gevorderd de identiteit van deze persoon kenbaar te maken. Bij brief van 10 april 2016 heeft eiser geantwoord dat hij deze persoon niet kent en dat hij de identiteit van de persoon dus niet kan geven (bijlage 7 bij het boeterapport). Op grond daarvan stelt de rechtbank vast dat eiser artikel 15a van de Wav niet heeft nageleefd.
6. Het niet naleven van de artikelen 2, eerste lid, en 15a van de Wav heeft verweerder gelet op artikel 18 van de Wav terecht als drie overtredingen aangemerkt. Verweerder was op basis van artikel 19a van de Wav bevoegd aan eiser hiervoor boetes op te leggen.
7.1.
De rechtbank overweegt dat verweerder beleidsruimte heeft bij het gebruik maken van zijn bevoegdheid een boete op te leggen. Verweerder moet hierbij de hoogte van de boete afstemmen op de ernst van de overtredingen en de mate waarin deze aan de overtreder kunnen worden verweten. Daarbij moet rekening worden gehouden met de omstandigheden waaronder de overtredingen zijn gepleegd. Dat volgt uit artikel 5:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
Verweerder heeft beleidsregels vastgesteld waarin de boetebedragen voor de overtredingen zijn vastgesteld. Ook bij de toepassing van deze beleidsregels en de daarin vastgestelde boetebedragen moet verweerder in elk voorkomend geval beoordelen of die toepassing overeenstemt met de hiervoor bedoelde eisen. Indien dat niet het geval is, moet de boete, in aanvulling op of in afwijking van het beleid, zodanig worden vastgesteld dat deze evenredig is. De rechter toetst zonder terughoudendheid of de boete evenredig is.
7.2.
Eiser heeft aangevoerd dat hij de boete niet kan betalen op grond van zijn financiële situatie.
Hierover heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser deze beroepsgrond onvoldoende heeft onderbouwd. Verweerder heeft ter zitting uitgelegd dat de financiële gegevens die eiser heeft overgelegd, te oud zijn en dat deze niets zeggen over de financiële situatie van eiser toen de boete werd opgelegd.
7.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij door de opgelegde boete onevenredig wordt getroffen. Eiser heeft fiscale rapporten over 2014, 2015 en 2016 overgelegd. Over 2017 en 2018 heeft eiser geen financiële gegevens aangeleverd. Daarom heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat eiser zijn standpunt onvoldoende heeft onderbouwd. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestaat er in dat geval geen reden tot verlaging van de opgelegde boete (zie onder meer de uitspraak van uitspraak van 18 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1299).
Voor het overige zijn geen omstandigheden aangevoerd die een verlaging van de boete rechtvaardigen, noch is de rechtbank hiervan gebleken.
8. De rechtbank komt tot de slotsom dat verweerder terecht aan eiser boetes van in totaal € 12.000 heeft opgelegd. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Vogel, voorzitter, mr. W.P.C.G. Derksen en
mr. G.H.W. Bodt, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Bolzoni, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Bijlage: wettelijk kader
In artikel 2, eerste lid, van de Wav is bepaald dat het een werkgever verboden is een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning of zonder dat een vreemdeling in het bezit is van een gecombineerde vergunning voor werkzaamheden bij die werkgever.
In artikel 15a van de Wav is het volgende bepaald:
De werkgever is verplicht om binnen 48 uren na een daartoe strekkende vordering van de toezichthouder de identiteit vast te stellen van een persoon van wie op grond van feiten en omstandigheden het vermoeden bestaat dat hij arbeid voor hem verricht of heeft verricht, aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1° tot en met 3°, van de Wet op de identificatieplicht en de toezichthouder te informeren door een afschrift van dit document te verstrekken.
In artikel 18 van de Wav is bepaald, voor zover hier van belang, dat het niet naleven van de artikelen 2, eerste lid, en 15a als overtreding wordt aangemerkt.
In artikel 19a, eerste lid, van de Wav is bepaald een daartoe door de minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar namens hem de bestuurlijke boete oplegt aan degene op wie de verplichtingen rusten welke voortvloeien uit deze wet, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als een overtreding.
In artikel 19d, zesde lid, van de Wav is bepaald dat de minister beleidsregels vaststelt, waarin de boetebedragen voor de overtredingen worden vastgesteld.
In artikel 1 van de Beleidsregels boeteoplegging Wav 2015 is het volgende bepaald:
Bij de berekening van een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen wordt voor alle overtredingen als uitgangspunt gehanteerd de normbedragen die zijn neergelegd in de ‘Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wet arbeid vreemdelingen’ die als bijlage bij deze beleidsregels is gevoegd.
In artikel 2 van de Beleidsregels is bepaald dat een 0,5 maal het boetenormbedrag wordt gehanteerd voor de werkgever als natuurlijk persoon een overtreding van de Wav.
In artikel 5 van de Beleidsregels is bepaald dat de totale bij een boetebeschikking op te leggen bestuurlijke boete bestaat uit de som van de per overtreding berekende boetebedragen, ingeval er sprake is van meer overtredingen.
In artikel 10 van de Beleidsregels is bepaald dat wanneer sprake is van een overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav, de berekende bestuurlijke boete per overtreding met 25%, 50% of 75% kan worden gematigd, afhankelijk van de aard en ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de evenredigheid.
Bij besluit van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 15 oktober 2015 (Staatscourant 20 oktober 2015, nummer 36169) zijn de hoogtes van de boetes in de bijlage bij de Beleidsregels boeteoplegging Wav 2015 bij overtreding van de artikelen 2 en 15a van de Wav verlaagd van € 12.000 naar € 8.000.