ECLI:NL:RBGEL:2018:4443

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 oktober 2018
Publicatiedatum
16 oktober 2018
Zaaknummer
05/720218-18
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Woninginbraak in vereniging met braak en diefstal van sieraden

Op 16 oktober 2018 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van woninginbraak in vereniging. De tenlastelegging betrof een inbraak op 20 juni 2018 te Arnhem, waarbij de verdachte samen met anderen sieraden heeft weggenomen uit een woning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich de toegang tot de woning heeft verschaft door middel van braak. Tijdens de zitting op 2 oktober 2018 heeft de verdachte bekend, en zijn er verschillende bewijsmiddelen gepresenteerd, waaronder verklaringen van slachtoffers en medeverdachten. De rechtbank heeft geoordeeld dat er voldoende bewijs is voor de beschuldiging en heeft de verdachte schuldig bevonden aan diefstal door twee of meer verenigde personen.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast is er een vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, toegewezen tot een bedrag van € 275,50 voor de schade aan de sieraden. De rechtbank heeft de overige vorderingen van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze onvoldoende onderbouwd waren. De rechtbank heeft ook de wettelijke rente toegewezen vanaf de datum van de inbraak. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 36f, 47 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/720218-18
Datum uitspraak : 16 oktober 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte 1]
geboren op [geboortedag] 1989 te [geboorteplaats] , wonende te [adres 1] , [woonplaats]
thans gedetineerd te PI Nieuwegein - HvB loc. Nieuwegein te Nieuwegein
raadsman: mr. M.J. Lamers, advocaat te Utrecht.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 02 oktober 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 juni 2018 te Arnhem tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in/uit een woning gelegen aan [adres 2] , één of meerdere (gouden en/of zilveren) siera(a)d(en), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of inklimming.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Beoordeling door de rechtbank
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p. 110-111;
- het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 1] d.d. 20 juni 2018, p. 223;
- het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 2] d.d. 21 juni 2018, p. 204-206;
- het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 3] in het kader van de inbewaringstelling bij de rechter-commissaris d.d. 22 juni 2018;
- de verklaring van verdachte [verdachte 1] afgelegd ter terechtzitting van 2 oktober 2018.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks20 juni 2018 te Arnhem tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen, in/uit een woning gelegen aan [adres 2] ,
één of meerdere(gouden en/of zilveren) siera
(a
)d
(en
),
in elk geval enig goed,die geheel
of ten deleaan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader
(s
)toebehoorden, te weten aan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en
/ofzijn mededader
(s
)zich de toegang tot de plaats van het misdrijf
heeft/hebben verschaft en
/of dat/die weg te nemen
goed/goederen onder
zijn/hun bereik
heeft/hebben gebracht door middel van braak
en/of inklimming.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen. Hiertoe is aangevoerd dat er sprake is geweest van een ondoordachte en impulsieve actie. Verdachte heeft, na zwijgen op advies van zijn raadsman, bekend. In detentie heeft hij over zijn handelen en de impact daarvan nagedacht. Hij volgt twee keer per week een training. Een gevangenisstraf van 5 maanden waarvan een maand voorwaardelijk zou passend zijn.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 28 augustus 2018;
- een terugkoppeling/vroeghulpformulier van 3RO, gedateerd 21 juni 2018.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een woninginbraak. Door aldus te handelen hebben de verdachte en zijn medeverdachten niet alleen schade aan de woning veroorzaakt, maar hebben zij tevens een forse inbreuk gemaakt op het huisrecht van het slachtoffer. Naast materiële schade en hinder voor de slachtoffers veroorzaken woninginbraken ook maatschappelijke onrust en brengen woninginbraken bij veel mensen een groot gevoel van onveiligheid teweeg.
De rechtbank heeft verder in aanmerking genomen de justitiële documentatie van verdachte, waaruit volgt dat hij reeds eerder is veroordeeld ter zake van vermogensdelicten. Deze veroordelingen hebben de verdachte er niet van weerhouden opnieuw soortgelijke strafbare feiten te begaan.
Volgens de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS wordt voor het plegen van een inbraak in een woning in het geval van recidive een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 5 maanden als uitgangspunt genomen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat voor de afdoening van de zaak een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden passend en geboden is. De rechtbank ziet in dit geval geen aanleiding om van de oriëntatiepunten af te wijken en een deels voorwaardelijke straf op te leggen, zoals door de verdediging bepleit.
7a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.075,50.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft toewijzing van de kosten van de schade aan de sieraden ten bedrage van € 275,50 gevorderd. Het schadebedrag van de lamellen is onvoldoende onderbouwd. De vordering dient om die reden niet-ontvankelijk te worden verklaard. Hij vordert toewijzing van de wettelijke rente, hoofdelijkheid van de vordering en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de schade aan de lamellen niet is onderbouwd en om die reden moet worden afgewezen. Met betrekking tot de sieraden refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank. Wat betreft de immateriële schade is de verdediging van mening dat deze schade kennelijk niet is gevorderd en dus ook niet aan de orde is.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen tot een bedrag van € 275,50 schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De vordering dient tot dit bedrag te worden toegewezen.
Wat betreft het meer of anders gevorderde zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard worden in haar vordering, nu de behandeling van dat deel van de vordering naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partijen. De vergoeding voor proceskosten is daar niet bij inbegrepen.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 20 juni 2018.
De verdachte is niet meer tot vergoeding gehouden indien en voor zover het gevorderde door zijn mededaders is of wordt voldaan.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 47 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

9.9. De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
 een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;

De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
veroordeelt verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [slachtoffer], van een bedrag van
€ 275,50(tweehonderd vijfenzeventig euro en vijftig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 juni 2018 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
  • verklaart de
  • verstaat dat indien en voor zover door de mededader en/of mededaders het betreffende schadebedrag is betaald, veroordeelde daarvan zal zijn bevrijd;
  • legt aan veroordeelde de
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. van Linschoten (voorzitter), mr. R.S. Croll en mr. D.S.M. Bak, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M.P. van der Meulen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 oktober 2018.
mr. R.S. Croll en mr. D.S.M. Bak zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2018271342, gesloten op 23 juli 2018 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.