ECLI:NL:RBGEL:2018:444

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 februari 2018
Publicatiedatum
1 februari 2018
Zaaknummer
05/820061-17
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldigverklaring aan overtreding van de Wegenverkeerswet zonder strafoplegging na verkeersongeval

Op 1 februari 2018 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vrouw uit ’s-Heerenberg. De verdachte werd beschuldigd van het veroorzaken van gevaar op de weg door onvoorzichtig rijgedrag, in strijd met artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. De zaak was ontstaan na een verkeersongeval op 5 augustus 2016, waarbij de verdachte met haar auto linksaf sloeg en daarbij geen voorrang verleende aan een tegemoetkomende motorrijder. Dit leidde tot een aanrijding waarbij de motorrijder, genaamd [slachtoffer], ernstig letsel opliep, waaronder een verbrijzeld onderbeen en een klaplong. Tijdens de zitting op 18 januari 2018 werd het bewijs besproken, waarbij de officier van justitie stelde dat de verdachte aanmerkelijk onoplettend had gehandeld. De verdediging betwistte dit en voerde aan dat de verkeersongevallenanalyse niet zorgvuldig was uitgevoerd.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte onvoldoende had gekeken, maar dat dit niet voldeed aan de criteria voor een veroordeling op basis van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit, maar verklaarde wel bewezen dat zij zich schuldig had gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde feit, namelijk het veroorzaken van gevaar op de weg. De rechtbank legde geen straf op, omdat de verdachte zich schuldbewust toonde en er geen verzwarende omstandigheden waren. De uitspraak benadrukte de ernst van het ongeval en de gevolgen voor het slachtoffer, maar ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte werden in overweging genomen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/820061-17
Datum uitspraak : 1 februari 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1980 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres 1] , [woonplaats] .
Raadsman: mr. C.W.J. De Bont, advocaat te Doetinchem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 18 januari 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 5 augustus 2016 te Zeddam in de gemeente Montferland,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto),
komende uit de richting Zeddam en/of gaande in de richting 's-Heerenberg,
daarmee rijdende op de Lengelseweg,
zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden,
hierin bestaande dat verdachte, terwijl het uitzicht voor haar, verdachte enigszins door aldaar aanwezige bomen en struiken werd belemmerd en/of gehinderd,
niet of in onvoldoende mate heeft gelet en/of is blijven letten op het direct voor haar, verdachte gelegen weggedeelte van die weg (de Lengelseweg) en/of vanaf de door haar, verdachte bereden rijstrook van die weg (de Lendelseweg) naar links heeft gestuurd en/of naar links is gegaan en/of in strijd met het gestelde in artikel 54 van het Reglement verkeersregels en
verkeerstekens 1990, een bijzondere manoeuvre heeft uitgevoerd, namelijk van
die weg (de Lengelseweg) naar links gaand een inrit is opgereden en daarbij
een haar, verdachte tegemoetkomende toen dicht genaderd zijnde bestuurder van
een ander motorrijtuig (motorfiets) niet heeft laten voorgaan en/of is gebotst tegen,
althans in aanrijding is gekomen met dat dicht genaderd zijnde andere motorrijtuig (motorfiets) en/of de bestuurder van dat andere motorrijtuig (motorfiets),
ten gevolge waarvan die bestuurder van dat andere motorrijtuig (motorfiets) ten val is gekomen, en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
zij op of omstreeks 5 augustus 2016 te Zeddam in de gemeente Montferland,
als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), komende uit de richting Zeddam en/of gaande in de richting 's-Heerenberg, daarmee heeft gereden op de Lengelseweg en vanaf de door haar, verdachte bereden rijstrook van die weg (de Lendelseweg) naar links heeft gestuurd en/of naar links is gegaan en/of in strijd met het gestelde in artikel 54 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, een bijzondere manoeuvre heeft uitgevoerd, namelijk van die weg (de Lengelseweg) naar links gaand een inrit is opgereden en daarbij
een haar, verdachte tegemoetkomende toen dicht genaderd zijnde bestuurder van
een ander motorrijtuig (motorfiets) niet heeft laten voorgaan en/of is gebotst tegen,
althans in aanrijding is gekomen met dat dicht genaderd zijnde andere motorrijtuig (motorfiets) en/of de bestuurder van dat andere motorrijtuig (motorfiets), ten gevolge waarvan die bestuurder van dat andere motorrijtuig (motorfiets) ten val is gekomen, is gebotst tegen,
althans in aanrijding is gekomen met dat dicht genaderd zijnde andere motorrijtuig (personenauto), door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 5 augustus 2016 reed verdachte in een personenauto op de Lengelseweg te Zeddam. Zij kwam uit de richting van Zeddam en reed in de richting van ’s-Heerenberg. Ter hoogte van [adres 2] heeft verdachte snelheid geminderd en is zij linksaf geslagen om de inrit van dit perceel op te rijden. [2]
Het slachtoffer, [slachtoffer] (verder: [slachtoffer] ), reed op dat moment op een motor op de Lengelseweg in de richting van Zeddam. [3] [slachtoffer] is met de voorzijde van zijn motor tegen de zijkant van de auto van verdachte aangekomen op het moment dat verdachte linksaf sloeg. [slachtoffer] is daarbij ernstig ten val gekomen. [4]
[slachtoffer] heeft zijn linker onderbeen verbrijzeld, vier ribben gebroken en een klaplong opgelopen. Hij heeft tien dagen op de Intensive Care gelegen. Ter terechtzitting is gebleken dat [slachtoffer] nog altijd kampt met de gevolgen van het ongeval.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit. Verdachte heeft tijdens het afslaan onvoldoende gekeken en is onvoldoende blijven kijken. Als zij dat wel had gedaan, had zij de motorrijder gezien. Daarom is sprake van aanmerkelijk onoplettend rijgedrag.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat verdachte vrijgesproken dient te worden ten aanzien van het primair en subsidiair ten laste gelegde feit. De verkeersongevallenanalyse is niet zorgvuldig uitgevoerd en het kan niet anders dan dat de motorrijder ook te hard heeft gereden.
Beoordeling door de rechtbank
Voor een veroordeling voor artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 is vereist dat de verdachte zich zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of roekeloos heeft gedragen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij snelheid heeft geminderd omdat zij linksaf wilde slaan om de inrit van [adres 2] op te rijden, dat zij heeft gekeken of er tegemoetkomend verkeer aankwam en dat zij de motorrijder daarbij over het hoofd heeft gezien. Er zijn geen aanwijzingen dat verdachte te hard heeft gereden of anderszins verwijtbaar heeft gehandeld.
Zoals blijkt uit artikel 54 Reglement verkeersregels en verkeerstekens moeten bestuurders die een bijzondere verrichting uitvoeren, zoals linksaf slaan, het overige verkeer voor laten gaan. Verdachte had [slachtoffer] dus voor moeten laten gaan. Het klopt dat verdachte onvoldoende heeft gekeken en onvoldoende is blijven kijken, anders had zij de motorrijder immers wel gezien. Dat kan alleen niet bijdragen aan de vaststelling dat verdachte aanmerkelijk onoplettend heeft gehandeld. Iedereen die iemand niet heeft gezien terwijl dat wel had gekund en gemoeten, heeft immers onvoldoende gekeken. Anders zou je iemand opzettelijk aanrijden en dat is niet het geval. De rechtbank is het daarom niet met de officier van justitie eens dat dit moet worden meegewogen.
De rechtbank is van oordeel dat uit de enkele omstandigheid dat verdachte [slachtoffer] niet heeft gezien terwijl [slachtoffer] wel zichtbaar voor verdachte moet zijn geweest en verdachte daarop haar rijgedrag moet hebben kunnen afstemmen, niet volgt dat verdachte aanmerkelijk onoplettend heeft gehandeld. Dat heeft de Hoge Raad bepaald op bijvoorbeeld 27 mei 2008 (BC7860). Dat is onvoldoende voor een veroordeling op basis van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het primair ten laste gelegde feit.
De rechtbank is van oordeel dat wel bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde. Om voor artikel 5 Wegenverkeerswet 1994 tot een veroordeling te kunnen komen is vereist dat de gedraging van verdachte zodanig is geweest dat daardoor het verkeer op de weg in gevaar is gebracht of het verkeer is gehinderd. De minimumeis is een zekere mate van concreet gevaar scheppend gedrag. Verdachte is links afgeslagen en heeft daarbij geen voorrang verleend aan [slachtoffer] . De rechtbank is van oordeel dat verdachte daarmee gevaar op die weg heeft veroorzaakt. De stelling van de raadsman dat de Verkeersongevalsanalyse niet zorgvuldig is uitgevoerd en dat de motorrijder mogelijk harder heeft gereden dan de toegestane 80 km per uur, leidt de rechtbank bij gebreke aan deskundige onderbouwing van deze stelling niet tot een andere conclusie.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het
subsidiairtenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
zij op
of omstreeks5 augustus 2016 te Zeddam in de gemeente Montferland,
als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), komende uit de richting Zeddam en
/ofgaande in de richting 's-Heerenberg, daarmee heeft gereden op de Lengelseweg en vanaf de door haar, verdachte bereden rijstrook van die weg (de Lengelseweg) naar links heeft gestuurd en
/ofnaar links is gegaan en
/ofin strijd met het gestelde in artikel 54 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, een bijzondere manoeuvre heeft uitgevoerd, namelijk van die weg (de Lengelseweg) naar links gaand een inrit is opgereden en daarbij
een haar, verdachte tegemoetkomende toen dicht genaderd zijnde bestuurder van
een ander motorrijtuig (motorfiets) niet heeft laten voorgaan en
/of is gebotst tegen,
althansin aanrijding is gekomen met dat dicht genaderd zijnde andere motorrijtuig (motorfiets)
en/of de bestuurder van dat andere motorrijtuig (motorfiets),ten gevolge waarvan die bestuurder van dat andere motorrijtuig (motorfiets) ten val is gekomen,
is gebotst tegen,
althans in aanrijding is gekomen met dat dicht genaderd zijnde andere motorrijtuig (personenauto), door welke gedraging
(en)van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
“Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994”

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De raadsman heeft een beroep gedaan op afwezigheid van alle schuld. Daarvoor is noodzakelijk dat verdachte geen enkel verwijt kan worden gemaakt ten aanzien van het ongeval. Daarmee is de rechtbank het niet eens. Verdachte heeft immers geen voorrang verleend terwijl dat wel had gemoeten. Daarom is verdachte een verwijt te maken en is er geen sprake van afwezigheid van alle schuld.
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot het verrichten van een werkstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 8 december 2017.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van gevaar op de weg door met haar auto linksaf te slaan en daarbij geen voorrang te verlenen aan een tegemoetkomende motorrijder. Er is hierdoor een ernstig verkeersongeval gebeurd. Door dit ongeval is bij [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel ontstaan en het ongeval heeft ook nu nog ingrijpende gevolgen voor [slachtoffer] , zoals is gebleken uit zijn voorgedragen slachtofferverklaring.
Ter terechtzitting heeft de rechtbank kunnen zien en gehoord dat verdachte zich erg schuldig voelt over het ongeval en dat zij na het ongeval meermalen op bezoek is geweest bij [slachtoffer] . Uit de voorgedragen slachtofferverklaring blijkt dat [slachtoffer] haar niets kwalijk neemt en zelf vindt dat dit ongeval alleen maar slachtoffers kent. De rechtbank houdt in sterke mate rekening met de wijze waarop verdachte en [slachtoffer] terugkijken op het ongeval en hoe nadien het contact tussen hen is geweest. Verder vindt de rechtbank belangrijk dat verdachte ten tijde van het ongeval niet gedronken had, niet te hard gereden had en zij een blanco strafblad heeft. Voor dit soort feiten worden dan vaak geldboetes opgelegd. De rechtbank heeft overwogen om dat hier te doen maar vastgesteld dat verdachte daardoor onevenredig hard zou worden getroffen. Verdachte heeft immers een inkomen op bijstandsniveau. Vervolgens heeft de rechtbank overwogen om de geldboete voorwaardelijk op te leggen, met als doel verdachte ervan te doordringen in de toekomst beter op te letten in het verkeer. Maar verdachte was op zitting heel erg schuldbewust en de rechtbank is daardoor ervan overtuigd dat zij daarvan al is doordrongen. Dat allemaal bij elkaar opgeteld, samen met de bewonderenswaardige opstelling van [slachtoffer] , maakt dat de rechtbank vindt dat geen straf hoeft te volgen. De rechtbank zal verdachte schuldig verklaren zonder straf op te leggen.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 9a en 91 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder 1 primair ten laste gelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 bepaalt dat
geen straf of maatregelwordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.C.A.M. Janssen (voorzitter),
mr. D.S.M. Bak en mr. I. Draisma, rechters,
in tegenwoordigheid van L.J.M. Visser, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op
1 februari 2018.
mr. I. Draisma is buiten staat mede te ondertekenen

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2016387170-1, gesloten op 5 april 2017 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 13-14.
3.Proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer] , p. 8.
4.Verkeersongevallenanalyse , p. 23-24.