ECLI:NL:RBGEL:2018:4438

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 oktober 2018
Publicatiedatum
15 oktober 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 157
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven wegens eigen aandeel in geweldsincident

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 15 oktober 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de weigering van een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven aan eiser. Eiser had een aanvraag ingediend voor een uitkering van € 6.385,- na een geweldsincident waarbij hij gewond raakte. De Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven, verweerder in deze procedure, had de aanvraag afgewezen op basis van het eigen aandeel van eiser in het geweld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser gedurende een periode van drie weken een minderjarig meisje, genaamd [persoon], aan het ouderlijk gezag heeft onttrokken. Dit gebeurde door haar te verbergen in zijn woning en vakantiehuisjes, zonder medeweten van haar vader of voogd. Eiser was zich bewust van de risico's van zijn handelen, vooral gezien de leeftijd van [persoon] en de reacties van haar familie. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had geconcludeerd dat eiser het geweld had kunnen voorzien en dat zijn eigen aandeel in het geweld aanzienlijk was.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, waarbij werd benadrukt dat de uitkering uit het Schadefonds bedoeld is voor slachtoffers die buiten hun schuld slachtoffer zijn geworden van geweld. Aangezien eiser een eigen aandeel had in de situatie, was de weigering van de uitkering gerechtvaardigd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/157

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. E.T. van Dalen),
en

Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven te 's-Gravenhage, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 16 augustus 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven afgewezen.
Bij besluit van 1 december 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder onder meer het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet ter zitting verschenen.

Overwegingen

1. In de bijlage bij de uitspraak staan de wetsartikelen die op deze zaak van toepassing zijn.
2. In een proces-verbaal van aangifte van eiser, op 21 maart 2014 op ambtsbelofte opgemaakt door twee politieambtenaren, staat, voor zover hier van belang, het volgende: Eiser, op dat moment 29 jaar, is in januari 2014 via Facebook in contact gekomen met een meisje genaamd [persoon] . Zij was op dat moment 17 jaar oud. Eiser schrok hiervan en heeft het contact om die reden in eerste instantie afgekapt. Eiser heeft zijn moeder gevraagd hoe zij tegen [persoon] aankeek. Zij geloofde niet dat [persoon] nog maar 17 jaar was. Zij kwam volgens eisers moeder op Facebook volwassen over. Eiser vond dat zelf ook.
Op 24 januari 2014 hebben eiser en [persoon] elkaar voor het eerst ontmoet op een treinstation in de buurt van de woonplaats van [persoon] . Reden voor die locatie was dat [persoon] dacht dat haar vader tegen de afspraak zou zijn. Eiser en [persoon] hebben gewandeld en gepraat. Na een kwartier vroeg eiser [persoon] of zij een relatie met hem wilde. [persoon] wilde dat niet. Na de eerste ontmoeting hebben eiser en [persoon] elkaar nog drie of vier keer ontmoet. Haar vader wist daar niet van. Zij wilde hem niet over eiser vertellen, omdat hij problemen op zijn werk had, problemen had met de voogd van [persoon] en vanwege het leeftijdsverschil tussen haar en eiser. Eiser en [persoon] hadden ook contact via whatsapp.
Op 21 februari 2014 is eiser opgepakt door de politie. Reden daarvoor was dat [persoon] in de drie weken daarvoor, dat wil zeggen vanaf 4 februari 2014, bij eiser was, zonder dat haar vader of haar voogd daarvan op de hoogte waren. Eiser en [persoon] hebben eerst een week in de woning van eiser verbleven en daarna achtereenvolgens in vakantiehuisjes in Zeeland en Epe. Eiser is de volgende dag weer vrijgekomen. Twee dagen later heeft eiser contact opgenomen met [persoon] via Facebook. Hij kreeg als reactie dat hij op moest rotten en geen contact meer moest zoeken. Weer een paar dagen later hoorde hij van [persoon] dat ene [persoon], iemand die [persoon] als een broer beschouwde en met wie zij een relatie had (gehad), de berichten had gestuurd. Op Facebook stonden negatieve verhalen over eiser. Eiser werd daar op Facebook op een niet zo leuke manier op aangesproken door bekenden van [persoon] . Eiser wilde duidelijkheid hebben van [persoon] . Daarom spraken zij daarna weer af. Het initiatief kwam van beiden. De eerste keer in de woonplaats van [persoon] , de tweede keer in een hotel in die plaats. Op 20 maart 2014 vond de laatste ontmoeting in een kamer van hetzelfde hotel plaats. De reden voor deze locatie was dat de voogd en de politie [persoon] hadden afgeraden om nog contact met eiser te hebben.
Toen eiser op de parkeerplaats van het hotel aankwam en daar [persoon] had ontmoet, dook [persoon] met zijn broertje op. [persoon] was woest toen ze [persoon] zag en wilde verhaal bij hem halen. Eiser heeft [persoon] klem gereden en gevraagd wat hij daar moest. [persoon] zei dat hij had gezien dat [persoon] schaars gekleed het huis uit ging en dat hij dat niet vertrouwde en haar daarom is gevolgd. Er ontstond een ruzie tussen [persoon] en [persoon] die steeds heftiger werd. Op een gegeven moment gingen [persoon] en zijn broertje weg. Eiser en [persoon] gingen naar de hotelkamer. Daar hebben ze gerookt, gepraat en gezoend. Een paar uur later zag [persoon] door het raam een overbuurvrouw aan komen lopen. [persoon] werd bang en verstopte zich in de badkamer. De overbuurvrouw vroeg of [persoon] bij eiser was. Eiser ontkende dat. De vrouw schold eiser uit en ging weg.
Een hotelmedewerker heeft de politie gebeld. Eiser ging uitchecken. Onderweg naar de receptie kwam hij de vrouw en [persoon] tegen. Zij nodigden eiser uit om zijn verhaal te doen tegenover de vader van [persoon] . Bij het uitchecken trof eiser politie. Eiser heeft uitleg gegeven, een appje van [persoon] laten zien dat zij inmiddels thuis was, en mocht toen gaan.
Eiser heeft gebeld met [persoon] en kreeg [persoon] aan de telefoon. Zij spraken af dat eiser die avond om 19.00 uur een gesprek zou hebben met [persoon] , haar vader en [persoon]. Eiser heeft wat gegeten en een vriend per sms gevraagd om de moeder van eiser in te lichten als hij om 22.00 uur nog niets van eiser had gehoord. Eiser heeft die vriend gevraagd om dan tegen zijn moeder te zeggen dat er dan iets mis zou zijn met eiser.
Vervolgens is eiser naar de woning van de vader van [persoon] gereden. Onderweg sms’t hij [persoon] of het nog aan was. Bij binnenkomst in de woning werd hij meteen geslagen door de vader van [persoon] en vervolgens is eiser in elkaar geslagen door een aantal mannen, bedreigd en beroofd. Uiteindelijk kon eiser vluchten en heeft hij aangifte gedaan.
3. In een door eiser overgelegde medische verklaring van 20 maart 2014, opgesteld door een arts van de spoedeisende hulp van de Ommelander Ziekenhuis Groep staat als conclusie: ‘oppervlakkige snijwonden, zwelling, hematomen en contusie na vechtpartij, geen aanwijzingen voor fracturen of cerebrale pathologie.
4. Uit de stukken blijkt dat de politierechter van de rechtbank Nood-Nederland op
18 maart 2015 drie mannen heeft veroordeeld tot werkstraffen van telkens 100 uren wegens mishandeling van eiser op 20 maart 2014. Ook zijn zij veroordeeld tot betaling van € 535,30 aan eiser als schadevergoeding voor bebloede kleding, eigen risico ziektekosten en door eiser gemaakte reiskosten voor huisartsbezoek en twee bezoeken van een advocaat.
5. Eiser heeft bij verweerder een uitkering uit het schadefonds Geweldsmisdrijven aangevraagd van € 6.385,-. Deze is door verweerder afgewezen bij het primaire besluit, waartegen eiser bezwaar heeft gemaakt. Verweerder heeft het primaire besluit bij het bestreden besluit gehandhaafd.
6. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat eiser het geweld had kunnen voorzien. Daarbij heeft verweerder betrokken de leeftijd van [persoon] , het grote leeftijdsverschil tussen eiser en [persoon] (twaalf jaar), de lange periode die zij samen buiten medeweten van haar vader en voogd hebben doorgebracht (drie weken), de omstandigheid dat eiser [persoon] heeft onttrokken aan het ouderlijk gezag, de voorzienbaarheid van een heftige en gewelddadige reactie van de familie, dat het voor eiser op meerdere tijdstippen duidelijk moet zijn geweest dat zijn gedrag dit gevolg kon hebben en de aard van de verwondingen, die niet zeer ernstig waren.
7. Eiser heeft in beroep het volgende aangevoerd.
Hij heeft [persoon] niet onttrokken aan ouderlijk gezag. Hij is immers niet vervolgd. Het initiatief voor het contact lag bij het meisje. [persoon] was 17 jaar en dat is een leeftijd om zelf te beslissen waar je verblijft. Zij wilde niet bij haar vader zijn en vroeg eiser haar te helpen. Het contact was puur vriendschappelijk. Eiser kon niet voorzien dat het uit de hand zou lopen. De drie mannen zijn veroordeeld voor mishandeling. Hij is ook bedreigd en er werd een vuurwapen getoond. Door de uitkering te weigeren keurt verweerder de mishandeling goed. Volgens de verklaring van de huisarts waren zijn klachten ernstig.
8.1.
Blijkens artikel 5 van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven heeft verweerder de bevoegdheid een uitkering geheel of gedeeltelijk toe te kennen of geheel te weigeren.
De gedachte achter deze bepaling is dat het Schadefonds is opgericht om mensen die buiten hun schuld slachtoffer worden van geweld, een financiële tegemoetkoming te bieden in hun schade. Als het slachtoffer een eigen aandeel heeft in het geweld is deze tegemoetkoming in principe niet passend, omdat deze moet worden gezien als een uiting van solidariteit van de samenleving met het slachtoffer. De tegemoetkoming wordt namelijk gefinancierd uit gemeenschapsgeld.
Bij de toepassing van artikel 5 hanteert verweerder beleidsregels, neergelegd in een zogenaamde Beleidsbundel Schadefonds Geweldsmisdrijven. Hier is de Beleidsbundel Schadefonds Geweldsmisdrijven van 1 november 2017 (verder: de Beleidsbundel) toegepast.
8.2.
In de Beleidsbundel is een aantal situaties van eigen aandeel beschreven. Daarbij is aangegeven hoe het Schadefonds deze situaties beoordeelt. Daarbij is vermeld dat dit uitgangspunten zijn. Of het Schadefonds een aanvraag volledig afwijst of de uitkering op een lager bedrag vaststelt, bepaalt het uiteindelijk aan de hand van de aard en de ernst van het verwijt dat het slachtoffer kan worden gemaakt, bezien in het licht van het geweld dat tegen
hem is gebruikt. Hierbij wordt rekening gehouden met alle omstandigheden van het geval, aldus de Beleidsbundel.
9.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op basis van de inhoud van eisers aangifte aannemelijk kunnen achten dat eiser [persoon] , een minderjarig meisje, gedurende langere tijd aan het ouderlijk gezag heeft onttrokken door haar gedurende drie weken voor haar vader en voogd verborgen te houden in achtereenvolgens zijn woning en twee vakantiehuisjes. Eiser is op verdenking van dit misdrijf aangehouden en heeft een nacht vastgezeten. Dat eiser niet strafrechtelijk is vervolgd, maakt niet dat verweerder hem dit in deze bestuursrechtelijke procedure niet heeft kunnen tegenwerpen. Verweerder heeft relevant mogen achten dat eiser, zo volgt uit zijn aangifte, op verschillende momenten bewust heeft meegewerkt aan het verhullen van zijn contacten met [persoon] . Zo spraken zij bij herhaling af buiten de woonplaats van [persoon] , heeft eiser haar gedurende lange tijd elders ondergebracht en verder veelvuldig contact met haar gehad, allemaal kennelijk zonder medeweten van [persoon] ’s vader of voogd. Ook heeft hij haar op 20 maart 2014 verstopt in de hotelkamer waar zij, wederom buiten medeweten van haar vader en voogd, hadden afgesproken, om te voorkomen dat een buurvrouw haar zou zien. Dat laatste gebeurde op het moment dat eiser enkele weken eerder was aangehouden door de politie. Eiser wist bovendien dat de politie en de voogd van [persoon] haar hadden afgeraden nog contact met hem op te nemen, maar heeft zich daar niets van aangetrokken. Eiser heeft het contact met [persoon] immers niet verbroken.
9.2.
Dat de relatie die eiser en [persoon] met elkaar hadden (wat eiser betreft) louter vriendschappelijk was, volgt de rechtbank niet. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat eiser haar bij de eerste ontmoeting op 24 januari 2014 verkering heeft gevraagd en zij elkaar bij de laatste ontmoeting op 20 maart 2014 hebben gezoend. Als eiser op weg gaat naar de woning van de vader van [persoon] sms’t hij [persoon] bovendien of het nog aan is.
9.3.
Eiser had, zo heeft verweerder kunnen stellen, kunnen en moeten voorzien dat zijn handelwijze bij de familie en directe omgeving tot grote onrust zou (kunnen) leiden, wat ook is gebeurd. Eiser was van die onrust ook op de hoogte, zoals blijkt uit het feit dat hij naar eigen zeggen dreigmails heeft ontvangen, door of uit naam van [persoon] . Ook uit het feit dat [persoon] en een overbuurvrouw op 20 maart 2014 opdoken bij het hotel waar eiser en [persoon] hadden afgesproken en er tot twee keer toe een woordenwisseling ontstond, blijkt dat de emoties bij de familie en de directe omgeving van [persoon] steeds hoger opliepen.
9.4.
Verweerder heeft, gelet op het voorgaande, in redelijkheid kunnen stellen dat eiser door onder deze omstandigheden op de avond van 20 maart 2014 langs te gaan bij de woning van de vader van [persoon] , en de kennelijk ook door eiser verwachte confrontatie niet uit de weg te gaan
,zich onnodig in een situatie heeft gebracht waarin hij geweld kon en moest verwachten. Dat eiser ook rekening hield met geweld, blijkt uit de opmerking in zijn aangifte dat hij een vriend heeft gebeld met de mededeling dat deze de moeder van eiser moest inlichten als hij om 22.00 uur nog niets van hem gehoord had en haar te zeggen dat er dan iets mis met hem zou zijn. Gevoegd bij de omstandigheid dat het door eiser als gevolg van het geweld opgelopen letsel door verweerder terecht niet als zeer ernstig is gekwalificeerd, heeft verweerder in redelijkheid geconcludeerd dat de aard en omvang van het eigen aandeel van eiser in dit geval leidt tot afwijzing van eisers aanvraag. Verweerder heeft de door eiser gevraagde uitkering kortom kunnen weigeren.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Raat, rechter, in tegenwoordigheid van R. van Diest, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Bijlage.
Wettelijk kader.
Wet schadefonds geweldsmisdrijven.
Artikel 3.
1. Uit het fonds kunnen uitkeringen worden gedaan:
a. aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen;
[…].
Artikel 4
1. De uitkering wordt naar redelijkheid en billijkheid bepaald. Zij beloopt ten hoogste het bedrag van de door het letsel of overlijden veroorzaakte schade, daaronder begrepen immateriële schade van nabestaanden.
2. Bij ministeriële regeling wordt bepaald welke bedragen ten hoogste kunnen worden uitgekeerd. Deze bedragen kunnen verschillen naar gelang van de aard van de schade.
Artikel 5.
Een uitkering kan achterwege blijven of op een geringer bedrag worden bepaald, indien de toegebrachte schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan het slachtoffer of de nabestaande is toe te rekenen.