ECLI:NL:RBGEL:2018:4421

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 oktober 2018
Publicatiedatum
15 oktober 2018
Zaaknummer
05/841184-17
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor brandstichting met levensgevaar voor bovenburen

Op 12 oktober 2018 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in de zaak tegen een 45-jarige man uit Winterswijk, die werd beschuldigd van brandstichting in zijn woning op 26 oktober 2017. De man stichtte opzettelijk brand, waardoor niet alleen zijn eigen woning schade opliep, maar ook het leven van zijn bovenburen in gevaar werd gebracht. Deze bovenburen waren op het moment van de brand thuis en hadden een deel van hun woning aan de man verhuurd. Na de brand verliet de man in paniek zijn woning zonder zijn bovenburen of hulpdiensten te waarschuwen. Dankzij de snelle actie van familieleden van de man, die de brand ontdekten, konden de bovenburen op tijd in veiligheid worden gebracht.

De rechtbank hield bij de strafoplegging rekening met de verminderd toerekeningsvatbaarheid van de man, die lijdt aan een stoornis. Hij werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 25 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. Daarnaast moet hij verplicht meewerken aan behandeling voor zijn stoornis, waaronder opname in een kliniek. Ook werd hem opgelegd om een schadevergoeding van € 2.069,79 te betalen aan zijn bovenbuurman, die schade had geleden door de brand.

De rechtbank oordeelde dat de brandstichting niet alleen materiële schade veroorzaakte, maar ook levensgevaar voor de bovenburen met zich meebracht. De verdachte had suïcidale gedachten en had niet nagedacht over de gevolgen van zijn daden. De rechtbank benadrukte de ernst van brandstichting en de impact op de slachtoffers, en legde een passende straf op, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de noodzaak van behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/841184-17
Datum uitspraak : 12 oktober 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1972 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd te P.I. HvB Grave (Unit A + B) te Grave.
Raadsman: mr. B.J.P van Gils, advocaat te Tilburg.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
28 september 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 oktober 2017 te Winterswijk, althans in Nederland,
opzettelijk brand heeft gesticht in een woning (gelegen aan de [adres 1] )
door op een of meer plaats(en)op de benedenverdieping en/of de bovenverdieping van die woning terpentine, althans een brandversnellend middel en/of brandbare vloeistof op textiel, in elk geval in die woning te spuiten/sprenkelen en/of (vervolgens) deze brandbare vloeistof in brand te steken en/of een brandende kaars bij een gordijn/gordijnen te plaatsen, althans open vuur in aanraking te brengen met een gordijn/gordijnen, in elk geval open vuur in aanraking te brengen met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan op meerdere plaatsen in die woning brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of
inboedel van [adres 1] en/of de woning [adres 2] en/of een of meer belendende percelen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was en/of levensgevaar voor de (op dat moment aanwezige) bewoners van de woning [adres 2] , te weten [naam 1] en diens echtgenote, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of
gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de (op dat moment aanwezige) bewoners van de woning [adres 2] , te weten [naam 1] en diens echtgenote, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde brandstichting, waarbij volgens hem zowel gemeen gevaar voor goederen als gevaar voor anderen, te weten de twee bewoners van huisnummer [nummer] , aanwezig was. Ter zitting heeft de officier van justitie de bewijsmiddelen opgesomd en nader toegelicht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman “refereert zich aan het oordeel van de rechtbank” voor wat betreft de juridische kwalificatie van de brandstichting. Volgens hem valt te betwisten of de brandstichting ook (levens)gevaar voor anderen tot gevolg heeft gehad.
Beoordeling door de rechtbank
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte, p. 13-14;
- het proces-verbaal forensisch brandonderzoek p. 42-48;
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 28 september 2018.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van de vraag of door de brandstichting levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was, overweegt de rechtbank als volgt.
Uit het forensisch onderzoek blijkt dat de woning van verdachte, bestaande uit onder meer houten deuren en kozijnen, aan de linkerzijde is vast gebouwd aan een voormalig winkelpand met bovengelegen woning. De gevel en voordeur van deze bovenwoning bevonden zich dicht bij de erker in de woonkamer van de woning van verdachte, waar zich een van de primaire brandhaarden bevond. Wanneer de brand de voordeur of het raam van de bovenwoning had aangetast, had de brand via het raam over kunnen slaan naar de bovenwoning. Hierdoor waren de bewoners, te weten [naam 1] en zijn echtgenote – tevens de verhuurder(s) van de woning van verdachte – die ten tijde van de brand in hun woning aanwezig waren, dan mogelijk verrast en was een vluchtweg via de voordeur vermoedelijk afgesloten. Voorts komt uit het onderzoek naar voren dat wanneer de brand iets later was ontdekt, de vlammen steeds hoger en heftiger uit de woonkamerraam waren geslagen waarbij dan een grote kans was geweest dat de gevel van de naastgelegen woning door deze brand was aangetast. Uit de bewijsmiddelen blijkt voorts dat de politie bij aankomst bij de woning van verdachte, de bewoners van de bovenverdieping heeft geëvacueerd vanwege de vele vlammen en sterke rookontwikkeling. Verder is gesteld noch gebleken dat verdachte zijn bovenburen of hulpdiensten heeft gewaarschuwd voor de brand, terwijl hij wist dat de bovenburen boven hem woonden. Het tegendeel lijkt het geval: verdachte heeft nadat hij de brand heeft gesticht het pand verlaten en is weggelopen.
Verder neemt de rechtbank in ogenschouw dat de brand is gesticht rond 22:00 uur, een tijdstip waarop niet bepaald ondenkbaar was dat omwonenden, waaronder de directe buren, al naar bed waren.
In onderling verband en samenhang beschouwd leiden de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden de rechtbank tot de conclusie dat voor verdachte ten tijde van de brandstichting in zijn woning, naar algemene ervaringsregels voorzienbaar was dat de brand levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van de bovenverdieping zou (kunnen) veroorzaken. De rechtbank komt daarom tot een integrale bewezenverklaring van wat is tenlastegelegd..

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks26 oktober 2017 te Winterswijk,
althans in Nederland,
opzettelijk brand heeft gesticht in een woning (gelegen aan de [adres 1] )
door op een of meer plaats(en)op de benedenverdieping en
/ofde bovenverdieping van die woning terpentine,
althans een brandversnellend middelen
/ofbrandbare vloeistof op textiel, in elk geval in die woning te spuiten/sprenkelen en
/of(vervolgens) deze brandbare vloeistof in brand te steken en
/ofeen brandende kaars bij een gordijn/gordijnen te plaatsen,
althans open vuur in aanraking te brengen met een gordijn/gordijnen, in elk geval open vuur in aanraking te brengen met (een) brandbare stof(fen),ten gevolge waarvan op meerdere plaatsen in die woning brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning en
/of
inboedel van [adres 1] en
/ofde woning [adres 2] en
/of een of meer belendende percelen, in elk gevalgemeen gevaar voor goederen te duchten was en
/oflevensgevaar voor de (op dat moment aanwezige) bewoners van de woning [adres 2] , te weten [naam 1] en diens echtgenote,
in elk geval levensgevaar voor een ander of anderenen/of
gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de (op dat moment aanwezige) bewoners van de woning [adres 2] , te weten [naam 1] en diens echtgenote
, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderente duchten was;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 25 maanden met aftrek, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar. Ook heeft de officier van justitie gevorderd om aan verdachte de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden op te leggen. Deze bestaan uit een meldplicht, een klinische behandeling waarvan de duur volgens de officier moet worden beperkt tot maximaal 1 jaar, en aansluitend een ambulante behandelverplichting. Bij zijn strafeis heeft de officier van justitie betrokken dat verdachte als sterk verminderd toerekeningsvatbaar moet worden aangemerkt.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek, waarvan 12 maanden voorwaardelijk. De raadsman verzet zich niet tegen een proeftijd van 3 jaar. Wel heeft de verdediging verzocht om de duur van de klinische behandeling te beperken tot 6 à 7 weken, nu verdachte reeds lange tijd abstinent van alcohol is, een detox-periode daarom niet nodig is en de klinische behandeling vooral nodig is voor het opbouwen van een vertrouwensband tussen verdachte en zijn behandelaars.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel van verdachte uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 20 augustus 2018;
- een trajectconsult, gedateerd 14 november 2017;
- een rapportage Pro Justitia van het Pieter Baan Centrum, opgesteld door psycholoog [naam 2] en psychiater [naam 3] , gedateerd 27 augustus 2018;
- een psychiatrisch onderzoek Pro Justitia, opgesteld door [naam 4] , gedateerd 27 december 2017;
- een psychologisch onderzoek Pro Justitia, opgesteld door [naam 5] , gedateerd 5 december 2017;
-reclasseringsadviezen van 15 januari en 23 september 2018.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting met niet alleen gevaar voor goederen, maar ook met levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor zijn twee bovenburen. Verdachte had suïcidale gedachten en zag geen uitweg meer. Hij heeft, later op de avond, daarom op meerdere plaatsen in zijn (huur)woning brand gesticht. Vervolgens heeft hij zijn woning in paniek verlaten, zonder anderen, zoals zijn bovenburen of de brandweer, voor de brand te waarschuwen. Naar aanleiding van de afscheidsberichten die verdachte kort voor de brandstichting aan zijn familieleden had gestuurd, zijn zij naar de woning van verdachte gegaan om poolshoogte te nemen. Hierdoor hebben zij de brand relatief snel ontdekt en de politie de bovenburen tijdig in veiligheid gebracht. Het is niet aan verdachte, maar aan zijn omgeving te danken dat de schade door de brand is beperkt tot materiële schade aan de woning. Mede vanwege zijn depressieve stoornis met suïcidale gedachten heeft verdachte kennelijk niet nagedacht over de gevolgen van de brandstichting voor zijn bovenburen. Dit neemt niet weg dat verdachte met zijn handelen onaanvaardbare risico’s heeft genomen en zijn bovenburen, tevens de verhuurders van zijn woning, in (potentieel) levensgevaar heeft gebracht. De brand heeft bij hen enorm veel angst, onrust, en onzekerheid veroorzaakt, zoals de bovenbuurman ter zitting heeft verwoord. Brandstichting is een zeer ernstig feit, met name vanwege de verstrekkende materiële en psychische gevolgen die het met zich kan brengen. De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij, zonder rekening te houden met de levens en goederen van anderen, tot zijn daad is gekomen en vervolgens weg is gegaan zonder iemand te waarschuwen.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij, zij het in een ver verleden, reeds eerder is veroordeeld voor een ernstig strafbaar feit, zij het van een andere aard.
Verder betrekt de rechtbank ook het PBC-onderzoek bij haar strafmaatoverwegingen. Daaruit komt naar voren dat bij verdachte sprake is van angstige en vermijdende kenmerken in de persoonlijkheid. Ook is bij hem een langdurige alcoholverslaving en een langer bestaande dysthyme stoornis in de zin van een persisterende depressieve stoornis met voor en ten tijde van het tenlastegelegde een ernstige depressie met suïcidaliteit vastgesteld. Volgens de gedragsdeskundigen speelden deze stoornissen ook tijdens het tenlastegelegde een rol en hebben die stoornissen verdachtes gedragskeuzes en gedragingen in belangrijke mate beïnvloed. Zij adviseren daarom om verdachte het feit in sterk verminderde mate toe te rekenen
.De rechtbank neemt dit advies over.
Op basis van de bij verdachte aanwezige stoornissen zien de gedragsdeskundigen op de middellange termijn een verhoogde kans op afglijden en terugval in middelen en depressiviteit met een verhoogd risico op suïcidaal gedrag.
De deskundigen adviseren een klinische behandeling in een forensische verslavingskliniek en van daaruit verdere ambulante behandeling. Uit de stukken maar ook uit de houding en verklaring van verdachte tijdens de zitting is gebleken dat verdachte ook zelf en vanuit een innerlijke motivatie de conclusie heeft getrokken dat hij dringend de geadviseerde behandeling nodig heeft, ook al stelt hij inmiddels in een veel betere mentale conditie te verkeren dan ten tijde van de brandstichting.
Uit het meest recente reclasseringsadvies volgt dat verdachte begin september 2018 is aangemeld voor het verkrijgen van een indicatiestelling van het NIFD-DIZ ten behoeve van klinische opname. Ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting is nog niet bekend in welke kliniek verdachte zal worden geplaatst, wel is de Piet Roorda kliniek in beeld.
Alles afwegend, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 25 maanden met aftrek, waarvan 12 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 3 jaar, zoals geëist door de officier van justitie, passend en geboden. Aan het voorwaardelijk strafdeel zal de rechtbank de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden, bestaande uit een meldplicht, een klinische behandeling in de forensische verslavingskliniek Piet Roorda of een soortgelijke instelling en aansluitend een ambulante behandeling. Met het opleggen van deze behandelverplichtingen beoogt de rechtbank te voorkomen dat verdachte in de toekomst opnieuw een strafbaar feit pleegt en daarmee de veiligheid van de maatschappij te bevorderen. Daarbij zal de rechtbank tevens bepalen dat voor zover de klinische behandeling is aan te merken als vrijheidsbenemend, dit vrijheidsbenemende deel van de behandeling maximaal één jaar zal bedragen of zoveel korter als de reclassering nodig acht. Anders dan de raadsman, ziet de rechtbank in het advies van het PBC geen grond voor het standpunt dat de klinische behandelduur op voorhand moet worden beperkt tot 6 à 7 weken.

8. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [naam 1] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het tenlastegelegde. Gevorderd wordt een totaalbedrag van € 2.069,79, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Hiervan bestaat een bedrag van € 69,79 uit materiële schade, waaronder kosten die benadeelde heeft gemaakt om de door de brand veroorzaakte schade aan het huis te herstellen en afvalkosten. Het bedrag van € 2.000,-- bestaat uit immateriële schade die met name ziet op de psychische gevolgen van de brandstichting voor benadeelde en zijn echtgenote.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering benadeelde partij volledig dient te worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen verweer gevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. Verder is de rechtbank van oordeel dat zowel de materiële als de immateriële schade voldoende is onderbouwd en door de verdediging niet is betwist, zodat zij deze volledig zal toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarbij bepaalt de rechtbank dat de termijn voor de berekening van de wettelijke rente voor de materiële schade (€ 69,79) aanvangt op de pleegdatum, te weten 26 oktober 2017, en dat de termijn van de immateriële schade (€ 2.000,-) aanvangt op de datum van de indiening van de vordering, te weten 19 september 2018.
Ook ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen als bedoelde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14c, 14c, 14d, 36f en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
25 (vijfentwintig) maanden;
 bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf groot
12 (twaalf) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden voor het einde van de
proeftijd die op drie jarenwordt bepaald;
 de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de Reclassering Nederland te houden toezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
 de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich binnen drie dagen na het vonnis zal melden bij de Reclassering Nederland (telefoon 088-8041504) zo lang en zo frequent als deze instelling nodig acht;
- zich aansluitend op zijn ontslag uit detentie op basis van de door het NIFP-DIZ afgegeven indicatiestelling laat opnemen in forensische verslavingskliniek Piet Roordakliniek in Zutphen, of soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van het NIFP-DIZ, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven, ook indien dit inhoudt meewerken aan urinecontrole en/of het innemen van medicatie;
- waarbij de rechtbank bepaalt dat het vrijheidsbenemende deel van de klinische behandeling maximaal één jaar bedraagt;
- veroordeelde aansluitend op de klinische opname zal meewerken aan het ambulante behandelaanbod van door Reclassering Nederland voornoemd in overleg met de Piet Roordakliniek of de soortgelijke instelling waar veroordeelde is opgenomen nader te bepalen forensisch psychiatrische polikliniek, zolang de behandelaars dit in overleg met de Reclassering Nederland nodig achten;
 geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
 veroordeelt veroordeelde ten aanzien van het bewezenverklaarde feit tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [naam 1], van een bedrag van € 2.069,79 (tweeduizend en negenzestig euro en negenenzeventig cent), vermeerderd met de wettelijke rente en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil. Daarbij bepaalt de rechtbank dat de termijn voor de berekening van de wettelijke rente voor de materiële schade (€ 69,79) aanvangt op 26 oktober 2017 en dat de termijn van de immateriële schade (€ 2.000,-) aanvangt op 19 september 2018;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [naam 1] , een bedrag
te betalen van € 2.069,79 (tweeduizend en negenzestig euro en negenenzeventig cent), vermeerderd met de wettelijke rente tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 30 (dertig) hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt. Daarbij bepaalt de rechtbank dat de termijn van de wettelijke rente voor de materiële schade (€ 69,79) aanvangt op 26 oktober 2017 en dat de termijn van de immateriële schade (€ 2.000,-) aanvangt op 19 september 2018;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Tegelaar (voorzitter), mr. Y. Cenik en mr. W.W. Monteiro, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J.M. Fransen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 oktober 2018.
Mr. A. Tegelaar is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost- Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2017496978, gesloten op 20 november 2017 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.