ECLI:NL:RBGEL:2018:4384

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 oktober 2018
Publicatiedatum
11 oktober 2018
Zaaknummer
05/840025-18
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met een glas in het gezicht

Op 11 oktober 2018 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een man uit Vaassen, die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling. De verdachte had op 12 oktober 2017, tijdens een incident in dorpshuis [naam 1] in Vaassen, een glas in het gezicht van de aangever geslagen, wat resulteerde in een snijwond en blijvende littekens. De officier van justitie stelde dat er wettig en overtuigend bewijs was voor zware mishandeling, terwijl de verdediging aanvoerde dat de verdachte geen opzet had en handelde uit zelfverdediging. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was voor opzet, maar wel voor voorwaardelijk opzet, en dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot zware mishandeling. De rechtbank legde een taakstraf op van 100 uren en wees een schadevergoeding toe aan de benadeelde partij, [slachtoffer], ter hoogte van € 1.887,22, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 12 oktober 2017.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/840025-18
Datum uitspraak : 11 oktober 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1939 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] , [woonplaats] .
Raadsvrouw: mr. S.H.O. Schaapherder, advocaat te Apeldoorn.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen
van 3 mei 2018 en 27 september 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 12 oktober 2017, te Vaassen, gemeente Epe,
aan een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel,
te weten blijvende littekens in het aangezicht heeft toegebracht,
door toen aldaar met een (wijn)glas in zijn hand (met kracht) in/op/tegen het gezicht
van die [slachtoffer] te slaan te stompen en/of/althans (met kracht) een (wijn)glas in het gezicht
van die [slachtoffer] te drukken;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 12 oktober 2017, te Vaassen, gemeente Epe,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd
[slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet met een glas in/op/tegen het gezicht/hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen/gestompt en/of geduwd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 12 oktober 2017, te Vaassen, gemeente Epe,
een persoon genaamd [slachtoffer] heeft mishandeld door toen aldaar met een (wijn)glas in zijn hand (met kracht) in/op/tegen het gezicht/hoofd van die [slachtoffer] te slaan/stompen en/of/althans (met kracht) een (wijn)glas bij die [slachtoffer] in het gezicht te drukken, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten blijvende littekens in het aangezicht ten gevolge heeft gehad.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 12 oktober 2017 waren verdachte en aangever [slachtoffer] (verder: aangever) in dorpshuis [naam 1] in Vaassen. Aangever heeft het glas, dat verdachte in zijn rechterhand had, in zijn gezicht gekregen. [2] Aangever heeft hierbij een snijwond op zijn linkerwang en op de overgang van de kin naar zijn hals opgelopen. [3]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling. Hij heeft betoogd dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het zwaar lichamelijk letsel van aangever, te weten een ontsierend litteken in zijn gezicht.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat verdachte vrijgesproken dient te worden, omdat hij geen opzet heeft gehad. Hij heeft in een reflex zijn arm naar boven gebracht met het glas in zijn hand. Aangever is vervolgens in het glas gevallen. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte vrijgesproken dient te worden, nu sprake is van noodweer danwel putatief noodweer.
Beoordeling door de rechtbank
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij zag dat verdachte uithaalde in de richting van aangever. Hij zag dat aangever bloedde in zijn gezicht. [4]
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij zag dat verdachte uithaalde met zijn rechterhand. [5]
Verdachte heeft diezelfde avond tegen verbalisant [verbalisant 1] gezegd dat hij uit zelfverdediging zijn arm recht naar voren had gestoken. [6]
Gelet op deze verklaringen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een slaande beweging heeft gemaakt met zijn hand, terwijl hij met die hand een glas vasthield. De (later afgelegde) verklaring van verdachte vindt de rechtbank dan ook niet geloofwaardig.
Opzet?
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte opzettelijk (ernstig) letsel heeft toegebracht bij aangever.
Dat verdachte, op het moment dat hij met het glas in zijn hand sloeg, aangever bewust, dus met “vol” opzet (ernstig) letsel wilde toebrengen acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank is wel van oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het met een glas in het gezicht slaan tot (ernstig) letsel kan leiden. Door zo te handelen heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat dit zou gebeuren.
Zwaar lichamelijk letsel?
De officier van justitie heeft gesteld dat sprake is van een dusdanig ontsierend litteken in het gezicht van verdachte, dat dit als zwaar lichamelijk letsel moet worden gekwalificeerd.
De rechtbank overweegt het volgende. Het dossier bevat weliswaar een geneeskundige verklaring waarin wordt geschreven dat sprake is van een blijvend litteken op de wang, maar dit betreft een verklaring opgesteld kort (een week) nadat het incident heeft plaatsgevonden. Het dossier bevat geen aanvullende geneeskundige verklaring over de huidige stand van zaken van het litteken, zodat niet is komen vast te staan in hoeverre er sprake is van een blijvend, ontsierend litteken en daarmee van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
(Putatief) noodweer?
Verdachte heeft verklaard dat hij (dacht dat) aangever hem wilde slaan en dat hij dit wilde afweren. Daarmee was, aldus verdachte, sprake van (putatief) noodweer.
Gelet op de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat aangever verdachte wilde slaan en/of dat sprake was van een situatie waarin verdachte dit heeft kunnen begrijpen.
De rechtbank zal dit verweer daarom verwerpen.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling.

3.Bewezenverklaring

De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte
primairis tenlastegelegd en zal verdachte daarvan vrijspreken.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het
subsidiairtenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks12 oktober 2017, te Vaassen, gemeente Epe,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd
[slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet met een glas in
/op/tegenhet gezicht
/hoofdvan die [slachtoffer] heeft geslagen
/gestompt en/of geduwd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het
subsidiairbewezenverklaarde levert op:
“poging zware mishandeling”

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot het verrichten van een taakstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte een geheel voorwaardelijke straf passend is.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 15 augustus 2018;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 31 augustus 2018;
- een psychologisch rapport van dr. [naam 2] , klinisch en klinisch neuropsycholoog, gedateerd 5 augustus 2018.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging zware mishandeling door met een glas in het gezicht van aangever te slaan. Aangever heeft als gevolg hiervan een litteken in zijn gezicht opgelopen. Hier past in beginsel een forse taakstraf bij. De rechtbank zal echter een lagere straf opleggen dan de officier van justitie heeft geëist, omdat verdachte wordt vrijgesproken van de zware mishandeling. De rechtbank ziet verder geen aanleiding om een voorwaardelijke straf op te leggen. Gelet op de leeftijd van verdachte en het feit dat hij geen strafblad heeft, acht de rechtbank de kans klein dat verdachte nogmaals een (soortgelijk) feit zal plegen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een taakstraf van 100 uren passend en geboden.
7a. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het primair bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 3.387,22.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat de vordering geheel toegewezen kan worden, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat de vordering ten aanzien van de kleding van aangever moet worden afgewezen. Het staat niet vast dat de kleding onherstelbaar is beschadigd. Voorts dient de vordering voor immateriële schade gematigd te worden, nu de uitspraak die ter onderbouwing en vergelijking is toegevoegd niet vergelijkbaar is.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het subsidiair bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is.
Ten aanzien van de materiele schade
De posten ten aanzien van de reiskosten en het verlies eigen risico zijn niet betwist en zijn daarmee voor toewijzing vatbaar.
Ten aanzien van de kleding is de rechtbank van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij door hevig bloedverlies schade heeft opgelopen.
De hoogte van het gevorderde bedrag is daarnaast redelijk, nu deze met stukken is onderbouwd. Dit deel van de vordering à € 387,22 is voor toewijzing vatbaar.
Ten aanzien van de immateriële schade
De rechtbank schat de hoogte van de immateriële schadevergoeding op € 1.500,-. Wat betreft het meer of anders gevorderde zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard worden in zijn vordering, nu de behandeling van dat deel van de vordering naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan derhalve dat deel van zijn vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 12 oktober 2017.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
taakstrafgedurende
100 (honderd) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
50 (vijftig) dagen;

De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .
veroordeelt verdachte ten aanzien van het subsidiair bewezenverklaarde feit tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [slachtoffer], van een bedrag van
€ 1.887,22(achttienhonderd en zevenentachtig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 oktober 2017 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
  • verklaart de
  • legt aan veroordeelde de
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
Dit vonnis is gewezen door mr. E.H.T. Rademaker (voorzitter),
mr. Y.M.J.I. Baauw en R.M. Schoo, rechters,
in tegenwoordigheid van L.J.M. Visser, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op
11 oktober 2018.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 2] van de politie Oost Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2017473570, gesloten op 15 januari 2018 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p. 8-9 en verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 3 mei 2018
3.Geneeskundige verklaring d.d. 19-10-2017, p. 20
4.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , p. 11
5.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , p. 13
6.Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] , p. 7.