ECLI:NL:RBGEL:2018:4333

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 oktober 2018
Publicatiedatum
10 oktober 2018
Zaaknummer
05/840464-18
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor poging zware mishandeling en mishandeling verpleegkundigen

Op 10 oktober 2018 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling en mishandeling van verpleegkundigen. De zaak vond plaats in Arnhem, met parketnummer 05/840464-18. De verdachte, geboren in 1990 en thans gedetineerd, werd bijgestaan door raadsman mr. A.M. Smetsers. De tenlastelegging omvatte twee incidenten: op 13 juni 2018 zou de verdachte een verpleegkundige in de zij hebben gebeten, en op 14 juni 2018 zou hij een andere verpleegkundige aan de haren hebben getrokken en haar een kopstoot hebben gegeven. Tijdens de zitting op 26 september 2018 werd het bewijs besproken. De officier van justitie stelde dat er voldoende bewijs was voor de beschuldigingen, terwijl de verdediging aanvoerde dat de verdachte zich slechts had verdedigd.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 13 juni 2018 inderdaad een verpleegkundige had gebeten, wat leidde tot een bijtwond. De rechtbank concludeerde dat de kans op zwaar lichamelijk letsel door deze daad aanmerkelijk was, en dat de verdachte deze kans bewust had aanvaard. Daarom werd de poging tot zware mishandeling bewezen verklaard. Echter, voor het tweede feit, de kopstoot, oordeelde de rechtbank dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had willen toebrengen, en sprak hem vrij van de primair tenlastegelegde mishandeling.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van vijf maanden op, met aftrek van de tijd die hij al in verzekering had doorgebracht. Daarnaast werden er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die als gevolg van de mishandelingen schade hadden geleden. De rechtbank benadrukte het belang van de veiligheid van zorgverleners en de noodzaak voor de verdachte om behandeld te worden voor zijn psychische problemen, maar kon geen bijzondere voorwaarden opleggen vanwege zijn verblijfsstatus. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/840464-18
Datum uitspraak : 10 oktober 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres]
thans gedetineerd te Vught PPC te Vught
raadsman: mr. A.M. Smetsers, advocaat te Nijmegen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 september 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
Primair
hij op of omstreeks 13 juni 2018 te Nijmegen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon (medewerker van [ggz-instelling] ), aangifte onder nummer [nummer 1] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen - die persoon (medewerker van [ggz-instelling] ), aangifte onder nummer [nummer 1] , (met kracht) meermalen, althans eenmaal, in de (linker)zij, althans het lichaam heeft gebeten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
Subsidiair
hij op of omstreeks 13 juni 2018 te Nijmegen een persoon (medewerker van [ggz-instelling] ), aangifte onder nummer [nummer 1] heeft mishandeld door die persoon (medewerker van [ggz-instelling] ), aangifte onder nummer [nummer 1] , (met kracht) meermalen, althans eenmaal, in de (linker)zij, althans het lichaam, te bijten;
2.
Primair
hij op of omstreeks 14 juni 2018 te Nijmegen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon (medewerker van [ggz-instelling] ), aangifte onder nummer [nummer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen - die persoon (medewerker van [ggz-instelling] ), aangifte onder nummer [nummer 2] , (met kracht) aan de haren heeft getrokken en/of aan de haren heeft vastgehouden en/of - die persoon (medewerker van [ggz-instelling] ), aangifte onder nummer [nummer 2] , (met kracht) een kopstoot in/op/tegen het hoofd/gezicht heeft gegeven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling leidt:
Subsidiair
hij op of omstreeks 14 juni 2018 te Nijmegen een persoon (medewerker van [ggz-instelling] ), aangifte onder nummer [nummer 3] heeft mishandeld door - die persoon (medewerker van [ggz-instelling] ), aangifte onder nummer [nummer 3] , (met kracht) aan de haren te trekken en/of aan de haren vast te houden en/of - die persoon (medewerker van [ggz-instelling] ), aangifte onder nummer [nummer 3] , (met kracht) een kopstoot in/op/tegen het hoofd/gezicht te geven;
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling (feit 1, primair) en een mishandeling (feit 2, subsidiair).
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht verdachte van het onder feit 1, primair en onder feit 2, primair tenlastegelegde vrij te spreken. Met betrekking tot beide feiten is volgens de verdediging onvoldoende bewijs dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De verdediging heeft daarbij gesteld dat verdachte zich slechts probeerde af te weren in de worstelingen met de verpleegkundigen.
Beoordeling door de rechtbank
Niet ter discussie staat dat verdachte op 13 juni 2018 een verpleegkundige van [ggz-instelling] in de zij heeft gebeten. Hierdoor is een bijtwond met een klemblaar veroorzaakt (feit 1). [2] Eveneens staat niet ter discussie dat verdachte op 14 juni 2018 een andere verpleegkundige van [ggz-instelling] aan de haren naar zich toe heeft getrokken, aan de haren heeft vastgehouden en haar vervolgens een kopstoot heeft gegeven. In het ziekenhuis is bij deze verpleegkundige later een lichte hersenschudding geconstateerd (feit 2). [3]
Ten aanzien van feit 1
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of verdachte door te bijten in de zij, heeft geprobeerd zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Om te kunnen spreken van een zodanige poging moet allereerst worden beoordeeld of deze handelingen van verdachte een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel kunnen opleveren. Deze beoordeling kan niet enkel plaatsvinden op basis van de aard van het gevolg van de handeling, maar dient objectief te zijn. Vastgesteld moet worden of de kans op het intreden van zwaar lichamelijk letsel naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. De rechtbank stelt voorop dat het een feit van algemene bekendheid is dat een mensenbeet kan leiden tot littekenvorming en door de vele bacteriën in menselijk speeksel tot infecties. Verdachte heeft de verpleegkundige door zijn shirt heen gebeten en met zodanige kracht dat daardoor een verwonding in de zij is ontstaan. De rechtbank is van oordeel dat bij een dergelijk krachtige beet van verdachte de kans aanmerkelijk is dat hierdoor zwaar lichamelijk letsel kan worden toegebracht.
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of verdachte deze kans willens en wetens heeft aanvaard. Verdachte heeft de verpleegkundige met zoveel kracht gebeten dat door de kleding van de verpleegkundige heen een wond en een klemblaar zijn ontstaan. Ondanks dat de verpleegkundige zich uit de beet probeerde te ontworstelen heeft verdachte pas losgelaten toen andere verpleegkundigen hem daartoe dwongen. De rechtbank is – anders dan de verdediging – van oordeel dat deze gedragingen naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer zijn gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan dat verdachte de kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard. De rechtbank acht dan ook het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 2
Ook ten aanzien van dit feit dient de rechtbank te beoordelen of verdachte door het trekken aan de haren, het vasthouden van de haren en het geven van een kopstoot heeft geprobeerd om de verpleegkundige zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Vastgesteld moet worden of de kans op het intreden van zwaar lichamelijk letsel door de gedragingen van verdachte naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Verdachte heeft de verpleegkundige aan de haren getrokken, aan de haren vastgehouden en haar daarna een kopstoot gegeven. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd zeer kwetsbaar is. De rechtbank is echter van oordeel dat in het dossier geen aanwijzingen bestaan dat de door verdachte gegeven kopstoot de verpleegkundige op een gevaarlijke plaats heeft geraakt of het hoofd met zodanige kracht heeft geraakt dat daardoor ernstig letsel had kunnen ontstaan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat zonder meer niet kan worden bewezen dat door het geven van de kopstoot de kans aanmerkelijk is geweest dat daardoor zwaar lichamelijk letsel kan worden toegebracht.
Nu naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel komt zij niet toe aan de vraag of deze kans door verdachte willens en wetens is aanvaard. De rechtbank acht om bovenstaande redenen het onder feit 2, primair tenlastegelegde niet bewezen. De rechtbank zal verdachte daarom van het primair ten laste gelegde vrijspreken. Wel acht de rechtbank bewezen dat verdachte door het trekken aan de haren, het vasthouden van de haren en het geven van een kopstoot de onder feit 2, subsidiair tenlastegelegde mishandeling heeft begaan.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1, primair en onder feit 2, subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1, primair
hij op
of omstreeks13 juni 2018 te Nijmegen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon (medewerker van [ggz-instelling] ), aangifte onder nummer [nummer 1] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen - die persoon (medewerker van [ggz-instelling] ), aangifte onder nummer [nummer 1] ,
(met kracht
) meermalen, althans eenmaal,in de
(linker)zij
, althans het lichaamheeft gebeten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2, subsidiair
hij op
of omstreeks14 juni 2018 te Nijmegen een persoon (medewerker van [ggz-instelling] ), aangifte onder nummer [nummer 3] heeft mishandeld door - die persoon (medewerker van [ggz-instelling] ), aangifte onder nummer [nummer 3] ,
(met kracht
)aan de haren te trekken en
/ofaan de haren vast te houden en
/of- die persoon (medewerker van [ggz-instelling] ), aangifte onder nummer [nummer 3] , (met kracht) een kopstoot
in/op/tegen het hoofd
/gezichtte geven;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1, primair:
Poging zware mishandeling
Ten aanzien van feit 2, subsidiair:
Mishandeling

5.De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder feit 1, primair en onder feit 2, subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden, met aftrek van de tijd die reeds in verzekering en bewaring is doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten. De verdediging heeft verzocht bij een straf op te leggen die de duur van het voorarrest niet overschrijdt.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon en de omstandigheden van de verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 16 augustus 2018;
- een voorlichtingsrapportage van de reclassering, gedateerd 23 augustus 2018 en 25 september 2018;
- een multidisciplinair rapport van [naam 1] , psycholoog, gedateerd 13 september 2018 en van [naam 2] , psychiater, gedateerd 14 september 2018.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft een verpleegkundige krachtig in de zij gebeten, waardoor een bijtwond en een klemblaar zijn ontstaan. Een dag later heeft verdachte een andere verpleegkundige aan de haren getrokken, aan de haren vastgehouden en een kopstoot gegeven. Beide feiten zijn zeer vervelend voor de verpleegkundigen die het betreffen. De rechtbank overweegt dat verdachte met zijn gedragingen geen blijk heeft gegeven van respect voor de lichamelijke integriteit van zijn hulpverleners. Hij heeft de mensen die zich dagelijks inspannen voor zijn welzijn en dat van andere cliënten pijn bezorgd en hun gevoel van veiligheid op het werk aanzienlijk aangetast. De rechtbank neemt dit verdachte zeer kwalijk omdat verpleegkundigen hun belangrijke werk veilig en ongestoord moeten kunnen verrichten.
Uit het strafblad van verdachte volgt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
In het rapport van de psycholoog en psychiater is te lezen dat verdachte lijdt aan schizofrenie en dat sprake is van een verstandelijke beperking. Verdachte heeft zelf weinig tot geen ziektebesef. De psycholoog en psychiater adviseren om verdachte het feit in verminderde mate toe te rekenen. Zij achten het daarnaast van belang dat verdachte weer goed wordt ingesteld op medicatie, zodat zijn psychoses verminderen en de samenwerking met zijn behandelaren verbetert. Verdachte kan ontregeld raken als hij stopt met zijn medicatie. Verdachte heeft daarom belang bij voortzetting van de hulpverlening, klinisch of ambulant.
De reclassering heeft – gelet op het advies van de psycholoog en psychiater – verdachte aangemeld voor een behandeling bij FPA De Boog. Verdachte is daar besproken en er is een positieve indicatie tot behandeling. Verdachte zou daar kunnen worden opgenomen mits zijn verblijfsvergunning verlengd is. De verblijfstatus van verdachte is echter verlopen nu verdachte daarvoor geen vervolgafspraak heeft gemaakt. De reclassering heeft daarbij aangegeven dit te betreuren nu verdachte daartoe – gelet op zijn psychische gesteldheid – niet in staat is. Dit heeft tot gevolg dat het traject dat is gepoogd in te zetten, geen doorgang kan vinden.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van de feiten een gevangenisstraf voor langere duur passend is. De rechtbank acht het daarnaast van belang dat verdachte behandeld en begeleid wordt. Nu de verblijfsvergunning van verdachte is niet op tijd verlengd, is dit niet mogelijk. De rechtbank kan aan verdachte dan ook geen bijzondere voorwaarden opleggen, ondanks dat zij van oordeel is dat intensieve begeleiding wenselijk zou zijn om de problemen waar verdachte mee kampt effectief aan te pakken. De rechtbank ziet zich dan ook genoodzaakt om aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van vijf maanden met aftrek van de tijd die hij reeds in verzekering en bewaring heeft doorgebracht.
7a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij met aangifte onder nummer [nummer 1] (hierna: ‘ [naam 3] ’) en de benadeelde partij met aangifte onder nummer [nummer 3] (hierna: ‘ [naam 4] ’) hebben zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van de onder feit 1, primair, en feit 2, subsidiair, bewezenverklaarde feiten.
Door [naam 3] wordt een bedrag gevorderd van €1000,42, waarvan €800,- immateriële schade.
Door [naam 4] wordt een bedrag gevorderd van €1910,-, waarvan €1500,- immateriële schade.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [naam 3] toe te wijzen tot het bedrag van €851,89, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag. De opgevoerde kosten voor het eigen risico van de zorgverzekering zijn volgens de officier van justitie onvoldoende onderbouwd. De officier van justitie heeft verzocht de benadeelde partij voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [naam 4] toe te wijzen tot een bedrag van €800,-, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag. De opgevoerde kosten voor het eigen risico en het gebruik van de telefoon zijn volgens de officier van justitie onvoldoende onderbouwd. De officier van justitie heeft verzocht de benadeelde partij voor dit deel van de vordering voor vergoeding van de materiële schade niet-ontvankelijk te verklaren.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij ‘ [naam 3] ’ op het standpunt gesteld dat de kosten van het eigen risico niet kunnen worden toegewezen nu deze onvoldoende zijn onderbouwd. Daarnaast heeft de verdediging verzocht een lagere immateriële schadevergoeding toe te wijzen dan door de officier van justitie is gevorderd.
De verdediging heeft ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij ‘ [naam 4] ’ op het standpunt gesteld dat de telefoonkosten en de kosten van het eigen risico niet kunnen worden toegewezen nu deze onvoldoende zijn onderbouwd. Daarnaast heeft de verdediging verzocht een lagere immateriële schadevergoeding toe te wijzen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Ten aanzien van beide vordering heeft de verdediging verzocht de schadevergoedingsmaatregel niet op te leggen omdat verdachte geen inkomen heeft en daardoor niet in staat is de schade te vergoeden. Oplegging van de schadevergoedingsmaatregel zou voor verdachte dan een nog langere detentie betekenen.
Beoordeling door de rechtbank
Beoordeling vordering [naam 3]
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij ‘ [naam 3] ’ als gevolg van het met betrekking tot het bewezenverklaarde schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is.
Materiële schade
Shirt en kosten antibiotica
Deze kostenposten zijn door de verdediging inhoudelijk niet betwist. Nu de schadepost naar het oordeel van de rechtbank voldoende is onderbouwd, is zij van oordeel dat de vordering met betrekking tot deze schadeposten, te weten € 23,- en € 28,89,-, kunnen worden toegewezen.
Eigen risico
De benadeelde partij heeft gesteld door het bijtincident een deel van zijn eigen risico heeft moeten betalen. De benadeelde partij heeft dit onderbouwd met een rekening. Naar het oordeel van de rechtbank is deze kostenpost dan ook voldoende onderbouwd en komt deze haar redelijk voor. De rechtbank is dan ook van oordeel dat deze schadepost, te weten € 148,53, kan worden toegewezen.
Immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks nadeel toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat.
Door de beet – waarbij een wond en een klemblaar op de zij is veroorzaakt – heeft benadeelde partij lichamelijk letsel opgelopen. Daar komt bij dat het incident heeft plaatsgevonden terwijl de benadeelde partij werkzaam was als verpleegkundige en verdachte als patiënt geweld heeft gebruikt. Uit de verklaring van de benadeelde partij volgt dat dit incident mede daardoor een grote impact heeft gehad. Dit is aan verdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder die genoemd in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. Naar maatstaven van billijkheid, rekening houdend met de aard en de ernst van de feiten en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te wijzen, zal ten aanzien van de immateriële schade -die het slachtoffer door toedoen van verdachte heeft geleden- een bedrag van
€ 800,-worden toegekend.
Ter meerdere zekerheid voor daadwerkelijke betaling aan de benadeelde partij, zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zal de rechtbank de vervangende hechtenis vaststellen op 1 (één) dag.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf de pleegdatum van het feit, 13 juni 2018.
Beoordeling vordering [naam 4]
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij ‘ [naam 4] ’ als gevolg van het met betrekking tot het bewezenverklaarde schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is.
Materiële schade
Telefoonkosten
De rechtbank acht aannemelijk dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde feit telefonisch contact heeft moeten hebben met onder meer de politie en Slachtofferhulp Nederland. De benadeelde partij heeft hiervoor kosten moeten maken en daarmee schade geleden. Nu de schadepost naar het oordeel van de rechtbank voldoende is onderbouwd, is zij van oordeel dat de vordering met betrekking tot deze schadepost, zijnde €25,-, kan worden toegewezen.
Eigen risico
De benadeelde partij heeft een vergoeding gevorderd van het eigen risico. Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende onderbouwd of als gevolg van het bewezenverklaarde het volledige eigen risico heeft moeten voldoen aan de zorgverzekeraar. De rechtbank zal de benadeelde partij dan ook in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
De totale materiële schade betreft
€25,-.
Immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks nadeel toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat.
De benadeelde partij heeft door het bewezenverklaarde feit lichamelijk letsel opgelopen. In het ziekenhuis is bij haar een lichte hersenschudding als gevolg van de kopstoot vastgesteld. Zij ondervindt hier nog steeds hinder van in het uitvoeren van haar werkzaamheden. Daarnaast heeft de benadeelde partij vervelende psychische gevolgen ondervonden van het feit. Zij voelt zich niet langer veilig op haar werk en is bang dat zij wederom met agressie en geweld geconfronteerd zal worden. Dit is aan verdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder die genoemd in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. Naar maatstaven van billijkheid, rekening houdend met de aard en de ernst van de feiten en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te wijzen, zal ten aanzien van de immateriële schade -die het slachtoffer door toedoen van verdachte heeft geleden- een bedrag van
€ 400,-worden toegekend. De benadeelde partij zal in het overige deel van haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Ter meerdere zekerheid voor daadwerkelijke betaling aan de benadeelde partij, zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zal de rechtbank de vervangende hechtenis vaststellen op 1 (één) dag.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf de pleegdatum van het feit, 14 juni 2018.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 45, 57, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreek verdachte vrij van het onder 2, primair ten laste gelegde;
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 maanden (vijf maanden);
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij met aangifte onder nummer [nummer 1] .
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan de benadeelde partij met aangifte onder nummer [nummer 1] , te betalen € 1.000,42 (duizend euro en tweeënveertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 juni 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Maatregel van schadevergoeding
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer met aangifte onder nummer [nummer 1] , te betalen € 1.000,42 (duizend euro en tweeënveertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 juni 2018 tot aan de dag der algehele voldoening bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van de hoofdsom te vervangen door hechtenis voor de duur van 1 dag, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij met aangifte onder nummer [nummer 3] .
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan de benadeelde partij met aangifte onder nummer [nummer 3] , te betalen € 425,- (vierhonderd en vijfentwintig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 juni 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
- Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Maatregel van schadevergoeding
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer met aangifte onder nummer [nummer 3] , te betalen € 425,- (vierhonderd en vijfentwintig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 juni 2018 tot aan de dag der algehele voldoening bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van de hoofdsom te vervangen door hechtenis voor de duur van 1 dag, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.L.F. Prisse (voorzitter), mr. R.S. Croll en mr. J.H. Steverink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.G.A. Luijckx en A.W. Elbersen, griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 oktober 2018.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost Nederland, district Gelderland Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer [nummer 4] , gesloten op 16 juni 2018 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van verhoor getuige Nn [nummer 5] , p. 10; verklaring verdachte ter terechtzitting.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige Nn [nummer 6] , p. 8; verklaring verdachte ter terechtzitting.