Overwegingen
1. Op het perceel [locatie] in [woonplaats] (hierna: het perceel) is het bestemmingsplan 'bedrijventerrein Kweekweg’ (hierna: het bestemmingsplan) van kracht. Blijkens de verbeelding van het bestemmingsplan rust op het perceel de bestemming ‘bedrijf (B2)’. Dat betekent dat er zich op het perceel bedrijven kunnen vestigen tot en met milieucategorie 2.
2. Eisers wonen in een woonwijk in de omgeving van het perceel.
3. Eisers hebben in beroep aangevoerd dat de door verweerder ingeschakelde
bezwaarschriftencommissie niet onafhankelijk is en een inhoudelijke behandeling van hun bezwaar probeert te blokkeren.
4. De rechtbank overweegt dat verweerder in het bestreden besluit schrijft dat hij het advies van de bezwaarschriftencommissie heeft overgenomen. Verweerders motivering van het bestreden besluit is gelijk aan de inhoud van het advies. Uit de inhoud en ondertekening van het advies blijkt echter dat het geen advies van de adviescommissie is, maar een advies van de voorzitter van de commissie. Dit is in strijd met artikel 7:13, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zoals blijkt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 november 2008 (ECLI:Nl:RVS:2008:BG3358). Bij de Verordening commissie bezwaarschriften 2015 heeft de gemeenteraad van Epe immers een adviescommissie in de zin van artikel 7:13 van de Awb ingesteld, dat wil zeggen een commissie die bestaat uit een voorzitter en ten minste twee leden. Dat in artikel 11 van deze Verordening is bepaald dat de voorzitter van de commissie beslist over toepassing van artikel 7:3 van de Awb, en dus kan bepalen wanneer van het horen van belanghebbenden kan worden afgezien, betekent niet dat de voorzitter dan ook zelf advies aan verweerder uit mag brengen. Dit laatste is en blijft een bevoegdheid van de adviescommissie. Verweerders stelling dat de adviescommissie de bevoegdheid om te adviseren over kennelijk niet-ontvankelijke bezwaarschriften heeft gemandateerd aan de voorzitter, baat hem niet. Wet noch Verordening bieden namelijk een basis voor het mandateren van deze bevoegdheid.
5. Dit betekent dat het beroep van eisers gegrond is en het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb zal worden vernietigd.
6. De rechtbank ziet aanleiding om te onderzoeken of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven. Vraag is dan of eisers belanghebbenden zijn bij de omgevingsvergunning. Verweerder meent van niet en heeft het bezwaar van eisers om die reden niet-ontvankelijk verklaard. Eisers zijn het daar niet mee eens.
7. Om als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb te kunnen worden aangemerkt moet een natuurlijk persoon een voldoende objectief bepaalbaar belang bij een besluit hebben. Het uitgangspunt is dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Het criterium "gevolgen van enige betekenis" dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.
8. De rechtbank overweegt dat op het perceel de bestemming ‘bedrijf (B2)’ rust. Dat betekent dat er zich op het perceel bedrijven kunnen vestigen tot en met milieucategorie 2. Voor deze milieucategorie geldt een richtafstand van 30 meter tot een woning in het omgevingstype ‘rustige woonwijk en rustig buitengebied’. Eisers wonen in dezelfde rustige woonwijk in de omgeving van het perceel. Vaststaat dat de afstand tussen de percelen van eisers, in het bijzonder hun achtertuinen, en de vergunde bedrijfsgebouwen in alle gevallen (ruim) meer dan 100 meter is. De afstand tussen de woningen van eisers en de vergunde bedrijfsgebouwen is nog groter. Bovendien bevindt zich tussen de achtertuinen van de woningen van eisers en het perceel een groenstrook. Uit de door verweerder overgelegde (lucht)foto’s blijkt dat deze groenstrook naast een grasveld bestaat uit forse bomen en struiken die - gezien vanaf de percelen van eisers - al dan niet gedeeltelijk het zicht op het perceel ontnemen. Voor zover eisers al zicht hebben op het perceel en de daarop nog te bouwen bedrijfsgebouwen kan de verandering van het uitzicht naar het oordeel van de rechtbank niet als een gevolg van enige betekenis worden beschouwd omdat de afstand tot het perceel en die bedrijfsgebouwen, mede gelet op de aanwezige begroeiing, daarvoor te groot is.
9. Wat betreft de stelling van eisers dat geluid, geur en stof speciaal bij zomerse dagen een (bij oostenwind versterkte) negatieve invloed op hun woongenot zullen hebben, overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft onbestreden gesteld dat de (nog te bouwen) bedrijfsgebouwen inmiddels zijn verkocht aan bedrijven waarvan de activiteiten binnen milieucategorie 2 blijven. Het gaat om een installatiebedrijf dat de helft van het ene bedrijfsgebouw wil gaan gebruiken voor inpandige opslag en een glasvezelbedrijf dat de andere helft van dat bedrijfsgebouw wil gaan gebruiken voor inpandige opslag. Het andere bedrijfsgebouw zal door de betreffende koper gedeeltelijk worden gebruikt om klassieke auto’s in op te slaan en gedeeltelijk als kantoorruimte. Gelet op de aard van het beoogde gebruik van de twee bedrijfsgebouwen en mede gelet op voormelde afstand van het perceel tot de percelen van eisers en de ter plaatse geldende richtafstand, ziet de rechtbank niet in dat eisers milieugevolgen zullen ondervinden van de activiteiten die het besluit toestaat die als gevolgen van enige betekenis moeten worden beschouwd.
10. De stelling van eisers dat zij in geval van calamiteiten op het perceel (zoals brand, ontploffingen en het vrijkomen van chemische stoffen) mede gelet op de beek die langs het perceel en langs de percelen van eisers loopt de feitelijke (milieu)gevolgen daarvan zullen ondervinden, acht de rechtbank, zo al juist, niet maatgevend. Bovendien geldt dat deze gestelde risico’s verdisconteerd zijn in de ter plaatse geldende milieucategorie en de daaruit volgende richtafstand.
Tot slot geldt nog dat, omdat het verkeer de te bouwen bedrijfsgebouwen niet bereikt via de straten waar eisers wonen, de planologische uitstraling van de activiteiten die het besluit toestaat ten opzichte van de percelen van eisers minimaal is. Een toename van parkeerdruk is in de straten van eisers niet te verwachten.
11. Slotsom is dan dat eisers naar het oordeel van de rechtbank geen rechtstreeks bij de omgevingsvergunning betrokken belang hebben. Verweerder heeft het bezwaar van eisers om die reden terecht niet-ontvankelijk verklaard. Dit betekent dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand zal laten.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht van € 170 vergoedt.
13. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170 aan eisers te vergoeden;
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Raat, rechter, in aanwezigheid van A.A. Hommel griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
Afschrift verzonden aan partijen op: