ECLI:NL:RBGEL:2018:4256

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 oktober 2018
Publicatiedatum
4 oktober 2018
Zaaknummer
05/740586-17
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handelingen met minderjarige

Op 4 oktober 2018 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige. De zaak kwam voor de rechtbank na een terechtzitting op 20 september 2018, waar de verdachte bekendheid gaf aan de tenlastelegging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op of omstreeks 27 juli 2017 in Doornspijk, gemeente Elburg, ontuchtige handelingen heeft gepleegd met een slachtoffer dat toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt. De verdachte had de penis van het slachtoffer in zijn mond genomen en vice versa. De officier van justitie stelde dat er wettig en overtuigend bewijs was voor de schuld van de verdachte, terwijl de verdediging geen verweer voerde tegen de bewezenverklaring. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar, ondanks een beroep op verontschuldigbare dwaling over de leeftijd van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte onvoldoende onderzoek had gedaan naar de werkelijke leeftijd van het slachtoffer, wat zijn strafbaarheid niet uitsloot. De rechtbank legde een gevangenisstraf van één dag op, met daarnaast een werkstraf van 240 uur. Tevens werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer, die zowel materiële als immateriële schade had geleden. De rechtbank matigde de immateriële schadevergoeding tot € 1.000,-, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/740586-17
Datum uitspraak : 4 oktober 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag 1] 1975 te [geboorteplaats] ,
wonende [adres] .
Raadsman: mr. M.U. Özsüren, advocaat te Harderwijk.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 september 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 27 juli 2017 te Doornspijk, gemeente Elburg, in ieder geval in Nederland, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2002, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, één of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, immers heeft verdachte de penis van die [slachtoffer] in zijn, verdachtes, mond genomen en/of heeft die [slachtoffer] zijn penis in de anus van verdachte gebracht.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging is geen verweer gevoerd ten aanzien van de bewezenverklaring.
Beoordeling door de rechtbank
Verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend, zodat de rechtbank - als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering – zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p. 27- 30;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 20 september 2018.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. Door de verdediging is een beroep gedaan op een verontschuldigbare dwaling aan de zijde van verdachte. Dit zal bij de bespreking van de strafbaarheid van verdachte worden behandeld. Het verweer van de verdediging ziet immers niet op de vraag of verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op of omstreeks 27 juli 2017 te Doornspijk, gemeente Elburg,
in ieder geval in Nederland,met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2002, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt,
één of meerontuchtige handelingen heeft gepleegd, immers heeft verdachte de penis van die [slachtoffer] in zijn, verdachtes, mond genomen en
/ofheeft die [slachtoffer] zijn penis in de anus van verdachte gebracht.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van verdachte

Door en namens verdachte is gesteld dat verdachte heeft gedwaald omtrent de daadwerkelijke leeftijd van [slachtoffer] en dat deze feitelijke dwaling verontschuldigbaar is geweest. Daartoe is – kort samengevat – aangevoerd dat verdachte niet wist dat [slachtoffer] minderjarig was. Verdachte was zich ten aanzien van de leeftijd van [slachtoffer] van geen kwaad bewust, totdat de vader van [slachtoffer] verdachte opzocht om hem hiermee te confronteren. Verdachte heeft daarna twee keer zelf contact gezocht met de politie om zich te melden. Het gedrag van verdachte bevestigt dan ook dat hij niet wist dat [slachtoffer] minderjarig was.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat op verdachte een vergaande onderzoeksplicht naar de leeftijd van het slachtoffer rustte. Daar heeft verdachte niet aan voldaan. Naar het oordeel van de officier van justitie kan daarom niet worden gezegd dat verdachte verontschuldigbaar heeft gedwaald.
De rechtbank overweegt als volgt.
In artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht is de bescherming van de minderjarige centraal gesteld. De rechtbank overweegt dat het voor een geslaagd beroep op verontschuldigbare dwaling en dus op afwezigheid van alle schuld, noodzakelijk is dat verdachte zich heeft vergewist van de vergaande onderzoeksplicht die op hem rust en zich actief heeft ingespannen om te achterhalen of [slachtoffer] wel de leeftijd van – in ieder geval – 16 jaren heeft bereikt.
Het contact tussen verdachte en [slachtoffer] is tot stand gekomen via Grindr. Verdachte heeft verklaard dat een voorwaarde voor het gebruik van Grindr is, dat een gebruiker de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt. Verdachte heeft verklaard er daarom vanuit te zijn gegaan dat [slachtoffer] in ieder geval 18 jaar oud was. Verdachte heeft ook verklaard dat voor het voldoen aan deze voorwaarde niet meer vereist is, dan het aanklikken van een button of banner ter bevestiging van de leeftijd. Ter zitting heeft verdachte verklaard verder geen inspanningen te hebben verricht om te verifiëren dat [slachtoffer] inderdaad 18 jaar of ouder was.
Het enkele feit dat Grindr als voorwaarde stelt dat een gebruiker van deze dienst de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt, ontslaat verdachte niet van een verdere onderzoeksverplichting naar de leeftijd van de jongen die hij ontmoette. Om aan de leeftijdsvoorwaarde te voldoen hoeft een gebruiker van Grindr immers niet meer te doen dan het aanklikken van een button of banner ter bevestiging van de leeftijd. Dit geeft chat- of gesprekspartners van die gebruiker dan ook geen enkele zekerheid over de werkelijke leeftijd van deze gesprekspartner. Het gaat slechts om een schijnzekerheid. Verdachte kan zich daarom niet achter de door Grindr gestelde gebruikersvoorwaarde omtrent leeftijd verschuilen. Verdachte had meer of ander onderzoek moeten doen naar de werkelijke leeftijd van de toen 15-jarige [slachtoffer] . Dat onderzoek heeft verdachte niet gedaan. Verdachte heeft er daarentegen voor gekozen om bij de eerste persoonlijke ontmoeting seksuele handelingen te verrichten met [slachtoffer] , een jonge jongen die hij niet kende en die bovendien gebruik maakte van een anoniem profiel op Grindr. Verdachte heeft ter zitting verklaard, dat hij ook op het moment van de totstandkoming van de afspraak elkaar te ontmoeten al wist dat seks met minderjarigen een strafbaar feit is; verdachte ging er zelfs van uit dat seks met kinderen onder de achttien al strafbaar is. Dit illustreert de onvoorzichtigheid van verdachte en maakt het alleen maar kwalijker dat verdachte niets heeft ondernomen om de werkelijke leeftijd van [slachtoffer] te achterhalen. Het verweer van de verdediging dat sprake is van een verschoonbare dwaling omtrent de leeftijd van [slachtoffer] wordt door de rechtbank verworpen.
Verdachte is strafbaar, nu ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde een contactverbod met [slachtoffer] .
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om rekening te houden met de gevolgen voor verdachte en aan hem een rechterlijk pardon ex artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht te verlenen. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is in de onderhavige situatie niet passend. Er moet voorbij worden gegaan aan het taakstrafverbod.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking. Verdachte heeft door zijn handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van een 15-jarige jongen. Het is aannemelijk dat hij daarvan nadelige gevolgen zal ondervinden in zijn ontwikkeling als adolescent en volwassene, ook al is van geweld of dwang geen sprake geweest. Een en ander is te ernstig om af te doen met een rechterlijk pardon zoals door de verdediging is voorgesteld.
Wel is de rechtbank van oordeel dat aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. Uit het reclasseringsadvies van 26 juli 2018 volgt dat verdachte verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen. Verdachte is in juni 2018 met een behandeling bij De Waag gestart. De behandeling is er met name op gericht om te bekijken hoe dit heeft kunnen gebeuren. Verdachte komt open, eerlijk en consistent over volgens de behandelaar van De Waag. Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie van 17 augustus 2018 blijkt dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
Niet gebleken is dat verdachte bewust op zoek is gegaan naar een minderjarige jongen. Verdachte is – nadat hem duidelijk werd dat [slachtoffer] minderjarig was – uit eigen beweging naar de politie gestapt. Ook heeft verdachte naar aanleiding van deze gebeurtenissen hulp gezocht. Verdachte heeft verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen. De rechtbank gaat er daarom van uit dat sprake is van een (ernstig) eenmalig incident. De kans op herhaling is gering, hetgeen de reclassering bevestigt. Er bestaat daarom geen aanleiding om aan verdachte een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De rechtbank vindt het verantwoord om – naast oplegging van één dag onvoorwaardelijke gevangenisstraf – te volstaan met oplegging van een onvoorwaardelijke werkstraf, maar dan wel één voor de maximale duur van 240 uur om daarmee de ernst van het incident te benadrukken.
Omdat de kans op recidive zo gering is, dient een voorwaardelijke straf geen doel. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een voorwaardelijke straf op te leggen om op die manier de bijzondere voorwaarde van een contactverbod met [slachtoffer] te realiseren. Er is immers niet gebleken dat verdachte in de afgelopen periode heeft geprobeerd contact te krijgen met [slachtoffer] .
7a. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De heer [slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 3.169,52.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het materiële deel van de vordering wordt toegewezen, met uitzondering van de gevorderde (toekomstige) reiskosten met betrekking tot een behandeling in hoger beroep. Voor wat betreft het immateriële deel van de vordering refereert de officier van justitie zich aan het oordeel van de rechtbank.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft met betrekking tot de materiële schade primair betoogd dat de vordering ten aanzien van de reiskosten in hoger beroep moet worden afgewezen. Voor het overige refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de verdediging betoogd dat het gevorderde bedrag gematigd dient te worden.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot het materiële deel van de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen tot een bedrag van € 107,88 schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De vordering dient tot dit bedrag te worden toegewezen.
Daarnaast wordt er door [slachtoffer] een bedrag van € 3.000,-- aan immateriële schadevergoeding gevorderd. In zijn verzoek verklaart [slachtoffer] dat hij zich als gevolg van het bewezen verklaarde depressief voelde en niet meer uit huis wilde. Hij durfde alleen nog maar naar school en was bang dat anderen hem na zouden roepen. In het voegingsformulier heeft [slachtoffer] voldoende onderbouwd dat hij als gevolg van het gebeurde een periode depressief en neerslachtig is geweest. De rechtbank houdt bij het begroten van de immateriële schade rekening met deze omstandigheden. Anderzijds dient de rechtbank ook rekening te houden met de bedragen die in vergelijkbare zaken aan schadevergoeding zijn toegekend. De rechtbank ziet, alles overwegende, aanleiding de gevorderde immateriële schadevergoeding te matigen tot een bedrag van € 1.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 juli 2017. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering en kan dat deel slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij.
Tot slot acht de rechtbank ook de gevorderde wettelijke rente toewijsbaar. De grondslag voor de vordering van wettelijke rente is gelegen in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek. De wettelijke rente is verschuldigd vanaf de dag waarop het ten laste gelegde feit heeft plaatsgevonden tot en met de dag der algehele voldoening.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 27, 36f, 57 en 247 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
- verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
- verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
- veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van één dag;
- beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 (honderdtwintig) dagen;
- veroordeelt verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde feit tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [slachtoffer] ,van een bedrag van
1.107,88 (elfhonderdzeven euro en achtentachtig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 juli 2017 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de
benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijkin de vordering;
- legt aan verdachte de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag
te betalen van € 1.107,88,--(elfhonderdzeven euro en achtentachtig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 juli 2017, tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 2 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
- bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.G.E. ter Hart, voorzitter, mr. D.S.M. Bak en
mr. D.R. Sonneveldt, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Korevaar, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 oktober 2018.
Mr. Sonneveldt is buiten staat dit
vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] , hoofdagent van de politie Oost Nederland, dienst Regionale Recherche, afdeling Thematische Opsporing, team Zeden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2017389333-17, gesloten op 30 november 2017 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.