ECLI:NL:RBGEL:2018:4252

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 oktober 2018
Publicatiedatum
4 oktober 2018
Zaaknummer
05/740196-16
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zedenzaak met betrekking tot seksueel misbruik van een persoon met een verstandelijke beperking

Op 4 oktober 2018 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in een zedenzaak waarbij de verdachte werd vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De zaak betrof beschuldigingen van seksueel misbruik van een slachtoffer met een licht verstandelijke beperking. De tenlastelegging omvatte verschillende seksuele handelingen die de verdachte zou hebben gepleegd in de periode van 1 augustus 2015 tot en met 3 januari 2016. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer, die in een instelling woonde, beoordeeld in het licht van het bewijs dat door de officier van justitie was aangedragen.

De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte schuldig zou worden bevonden en een gevangenisstraf van 24 maanden zou krijgen, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De verdediging pleitte echter voor vrijspraak, stellende dat er onvoldoende wettig bewijs was voor de beschuldigingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van het slachtoffer niet voldoende steun vonden in ander bewijsmateriaal. Er waren geen getuigen die de seksuele handelingen hadden waargenomen, en de rechtbank oordeelde dat de onderbuikgevoelens van medewerkers van de instelling niet als bewijs konden dienen.

Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat er onvoldoende wettig bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. De verdachte werd vrijgesproken van het tenlastegelegde feit, en de rechtbank benadrukte het belang van een deugdelijke bewijsbeslissing, waarbij de verklaringen van één getuige niet voldoende zijn zonder ondersteunend bewijs.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/740196-16
Datum uitspraak : 4 oktober 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1968 te [geboorteplaats] ,
wonende [adres] , [woonplaats] .
Raadsman: mr. M.U. Özsüren, advocaat te Harderwijk.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
12 december 2016, 8 mei 2017 en 20 september 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij (op meerdere tijdstippen) in of omstreeks de periode van 01 augustus 2015 tot en met 3 januari 2016 te Nunspeet en/of te Harderwijk, in ieder geval in Nederland, met [slachtoffer] , één of meer handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten
- het brengen van één of meer van zijn vingers in haar vagina en/of
- het brengen van zijn penis in haar mond en/of
- het likken van/aan haar vagina,
terwijl verdachte, wist dat die [slachtoffer] lijdende is aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens ( [slachtoffer] heeft een licht verstandelijke beperking, PPD-NOS en zij functioneert op een sociaal-emotioneel ontwikkelingsniveau van een drie-jarige) dat zij niet of onvolkomen in staat is geweest haar wil daaromtrent te bepalen of
kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden.

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Aanleiding onderzoek
Aangeefster [slachtoffer] woont in een instelling van [naam 1] in Nunspeet. Op 3 maart 2016 is door de waarnemend locatiemanager aangifte gedaan tegen verdachte, waarbij het vermoeden is uitgesproken dat hij [slachtoffer] seksueel heeft misbruikt.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit. De verklaring van [slachtoffer] wordt op specifieke punten ondersteund door ander bewijsmateriaal.
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, gevorderd. Aan het voorwaardelijk strafdeel zouden enkele bijzondere voorwaarden moeten worden verbonden, te weten een contactverbod met [slachtoffer] en storting van een waarborgsom.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft om meerdere redenen vrijspraak bepleit. Primair heeft hij zich op het standpunt gesteld dat er geen wettig bewijs is voor hetgeen ten laste is gelegd, nu alleen [slachtoffer] verklaart over de seksuele handelingen.
Subsidiair heeft de raadsman naar voren gebracht dat de verklaring van [slachtoffer] onvoldoende betrouwbaar is.
Ook heeft de raadsman vrijspraak bepleit omdat ten onrechte is uitgegaan van de wilsonbekwaamheid van [slachtoffer] op seksueel gebied en omdat niet kan worden vastgesteld dat de tenlastegelegde handelingen in de in de tenlastelegging opgenomen periode hebben plaatsgevonden.
Beoordeling door de rechtbank
[slachtoffer] heeft tijdens een verhoor op 15 maart 2016, dat plaatsvond in een kindvriendelijke studio door een gecertificeerd zedenrechercheur, voor verdachte belastende verklaringen afgelegd. In een rapport van 12 december 2017 heeft dr. [naam 2] geconcludeerd dat deze verklaring in hoge mate betrouwbaar is. De rechtbank neemt deze conclusie over.
Verdachte heeft zowel bij de politie als ter zitting ontkend dat er seksueel contact is geweest tussen hem en [slachtoffer] .
De rechtbank stelt vast dat zich in het dossier geen verklaring bevindt van een getuige die seksuele handelingen tussen verdachte en [slachtoffer] heeft waargenomen.
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige, in dit geval op de verklaring van alléén [slachtoffer] . Deze bepaling is een waarborg voor een deugdelijke bewijsbeslissing door de rechtbank. Het verbiedt de rechtbank tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige verklaarde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
De rechtbank dient dus de vraag te beantwoorden of er voor de verklaringen van [slachtoffer] voldoende steunbewijs is waaruit volgt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan seksueel misbruik van [slachtoffer] ; daarbij dienen ook feiten en omstandigheden betrokken te worden die verdachte kunnen ontlasten.
De rechtbank overweegt het volgende.
Bij medewerkers van [naam 1] bestonden er ‘onderbuikgevoelens’ over de bezoeken van verdachte aan [slachtoffer] . Zo zou het rolgordijn van [slachtoffer] ’s kamer naar beneden zijn als verdachte bij haar was. Ook zou de deur van de kamer dan op slot zijn. Verder zou verdachte bijna elk weekend bij [slachtoffer] komen en dan meestal op een moment dat er weinig tot geen begeleiding op haar afdeling aanwezig was. Dit was voor de instelling reden om vaker bij [slachtoffer] langs te gaan als verdachte bij haar was.
In het dossier wordt melding gemaakt van een bezoek van verdachte aan [slachtoffer] op 3 januari 2016. Een medewerkster van [naam 1] was die dag om 14:20 uur bij de kamer van [slachtoffer] . Verdachte was op dat moment bij haar. Het rolgordijn was open en de deur was niet op slot. Dat was niet anders toen een andere medewerkster om 14:45 uur bij [slachtoffer] kwam. De rechtbank overweegt dat dus niet kan worden vastgesteld dat het rolgordijn altijd dicht ging en de deur op slot als verdachte bij [slachtoffer] op bezoek was, nog afgezien van de vraag in hoeverre deze omstandigheden de verklaring van [slachtoffer] over seksuele handelingen ondersteunen. [slachtoffer] zelf heeft niets verklaard over het sluiten van het rolgordijn en het op slot doen van de deur op momenten dat er seksuele handelingen werden verricht.
De medewerkster die om 14:45 uur bij [slachtoffer] kwam, ging de kamer binnen en zag een haar onbekende man (dit bleek verdachte te zijn) en [slachtoffer] uit de slaapkamer van [slachtoffer] komen. Ze deden allebei hun blouse aan de voor- en achterkant in hun broek. Dit is opmerkelijk, maar naar het oordeel van de rechtbank vormt deze omstandigheid om die reden nog geen steunbewijs voor een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten. Er volgt immers niet uit dat er (kort) daarvoor seksueel contact tussen verdachte en [slachtoffer] heeft plaatsgevonden. Het gedrag van [slachtoffer] was volgens de medewerkster op dat moment ook niet opvallend of afwijkend.
De rechtbank overweegt dat onderbuikgevoelens niet kunnen dienen als steunbewijs, ook niet als die gevoelens in de ogen van de medewerkers van [naam 1] bevestiging vinden in
uitlatingen van [slachtoffer] over verdachte, waarbij de rechtbank doelt op uitspraken als “Yes, [verdachte] komt niet meer op de [naam 3] ”.
Er is geen bewijs voorhanden waar de verklaringen van [slachtoffer] in kunnen worden verankerd. Daarom is de rechtbank van oordeel dat voldoende wettig bewijs ontbreekt. Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde feit.

3.De beslissing

De rechtbank:
- spreekt verdachte vrij van het tenlastegelegde feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.R. Sonneveldt, voorzitter, mr. D.S.M. Bak en
mr. M.G.E. ter Hart, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Korevaar, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 oktober 2018.
mr. Sonneveldt is buiten staat dit
vonnis mede te ondertekenen.