ECLI:NL:RBGEL:2018:4210

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 september 2018
Publicatiedatum
2 oktober 2018
Zaaknummer
C/05/342519 / KZ RK 18/151
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen de rolrechter in een civiele procedure

Op 28 september 2018 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen een wrakingsverzoek afgewezen. Het verzoek was ingediend door een verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.H.M. Deppenbroek, tegen mr. K.H.A. Heenk, de rolrechter in een civiele procedure. De verzoeker stelde dat de rolrechter onterecht zijn akte van 5 september 2018 had geweigerd, waarin nieuwe en beslissende feiten voor zijn verdediging waren opgenomen. De rolrechter had deze akte niet op toelaatbaarheid beoordeeld en had deze buiten het debat gehouden op verzoek van de wederpartij. De verzoeker vreesde dat deze handelswijze een schending van artikel 6 van het EVRM opleverde en dat er sprake was van partijdigheid van de rolrechter.

De rechtbank oordeelde dat de beslissing van de rolrechter niet onbegrijpelijk was, mede gezien de expliciete instructies van de zaaksrechter. De rechtbank benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die een vrees voor partijdigheid objectief rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat de rolrechter zich aan de instructies van de zaaksrechter had gehouden en dat de vrees van de verzoeker voor partijdigheid niet gerechtvaardigd was. Het wrakingsverzoek werd daarom ongegrond verklaard en afgewezen.

De beslissing werd genomen door de meervoudige wrakingskamer, bestaande uit de voorzitter en twee andere rechters, in aanwezigheid van de griffier. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK GELDERLAND

Locatie Zutphen
Wrakingskamer
Zaaknummer: C/05/342519 / KZ RK 18/151
Beslissing van 28 september 2018
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: verzoeker,
advocaat mr. M.H.M. Deppenbroek te Doetinchem,
strekkende tot de wraking van
mr. K.H.A. Heenk,
rechter in deze rechtbank,
hierna (ook) te noemen: de (rol)rechter.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek, ingekomen op 11 september 2018 met bijlagen;
- het e-mailbericht van de raadsman van verzoeker van 12 september 2018, inhoudende een nadere onderbouwing van het wrakingsverzoek;
- het schriftelijke verweer van de rechter, ingekomen op 12 september 2018;
- een e-mailbericht van de raadsman van verzoeker naar aanleiding van het verweer van de rechter, ingekomen op 14 september 2018;
- twee pleitnota’s van de raadsman van verzoeker;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op
14 september 2018.
Het wrakingsverzoek is op 14 september 2018 in het openbaar behandeld door de wrakingskamer in aanwezigheid van de raadsman van verzoeker. Verzoeker en de rechter hebben laten weten niet te zullen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1
Het verzoek strekt tot wraking van de (rol)rechter in de civiele
procedure met nummer C/05/322645/HZ ZA 17-331 tussen verzoeker als gedaagde enerzijds en [eisende partij 1] en [eisende partij 2] als eisers anderzijds.
2.2.
Verzoeker heeft aan zijn schriftelijke wrakingsverzoek, zoals door zijn raadsman toegelicht bij de mondelinge behandeling, kort gezegd het volgende ten grondslag gelegd. De (rol)rechter heeft de akte van verzoeker van 5 september 2018, die nieuwe en beslissende feiten voor zijn verdediging bevatte, niet zelf op toelaatbaarheid beoordeeld, en evenmin deze ter beoordeling voorgelegd aan de zaaksrechter, althans dit blijkt nergens uit. De rolrechter heeft evenwel, ongemotiveerd, beslist deze akte buiten het debat te houden, mede omdat de wederpartij van verzoeker daarom had verzocht. Door deze handelswijze heeft de (rol)rechter de verzoeker belet verweer te voeren. Bovenstaande beslissing van de (rol)rechter levert dan ook strijd op met artikel 6 van het EVRM en rechtvaardigt de vrees voor partijdigheid en/of vooringenomenheid van de rechter.
2.3
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft verweer gevoerd. De rechter stelt dat zij zonder kennis van de zaak op de akte van verzoeker heeft beslist conform het dictum van het vonnis van de zaaksrechter van 8 augustus 2018, waarin is bepaald dat partijen zich in hun akte
uitsluitendmogen uitlaten over hetgeen is vermeld in rechtsoverwegingen 2.23 en 2.26. Als rolrechter heeft zij zich (uiteraard) te houden aan de instructies van de zaaksrechter. Die instructies zijn zonder meer duidelijk en laten geen ruimte voor interpretatie. Nu verzoeker zich in zijn akte niet heeft beperkt tot de instructies van de zaaksrechter, maar een meer omvattende akte/conclusie heeft willen nemen en mede gelet op het bezwaar van de wederpartij, heeft de rechter de akte van verzoeker geweigerd. . De rechter bestrijdt dat haar beslissing een schending van artikel 6 EVRM oplevert, te meer nu de veronderstelling gerechtvaardigd is dat de zaak nog niet uitgeprocedeerd is en verzoeker later in de procedure de mogelijkheid heeft de door hem genoemde nieuwe feiten of stellingen in te brengen, aldus de rechter
.

3.De beoordeling

3.1
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art 6 eerste lid EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Dit beginsel geldt naar zijn aard ook voor de rolrechter die, gelet op de procesregeling, daarvan zodanig ten nadele van een van de procespartijen zou kunnen afwijken, dat bij die partij de vrees voor partijdigheid van de rolrechter post vat.
3.2
De beslissing van de rolrechter om de akte van verzoeker af te wijzen is een beslissing van processuele aard. Dergelijke beslissingen vormen in beginsel geen grond voor een wraking. Dit kan slechts tot een ander oordeel leiden, indien de beslissing zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rolrechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees voor een dergelijke vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is.
3.3
Mr. Heenk heeft met betrekking tot het weigeren van de akte gesteld dat zij heeft gehandeld in overeenstemming met de instructie in het dictum van het vonnis van 8 augustus 2018. Zij heeft vervolgens hoor en wederhoor toegepast nadat de wederpartij bezwaar had gemaakt tegen de akte van verzoeker. Bij e-mail van 7 september heeft een (senior administratief) medewerkster van de roladministratie de raadsman van verzoeker het navolgende meegedeeld.

Bij vonnis van 8 augustus 2018 is uitdrukkelijk bepaald dat partijen zich uitsluitend mogen uitlaten over r.o. 2.23 (het voorschot van de deskundige) en over 2.26 (aanvaarden aansprakelijkheidsvoorwaarden).U kunt nog reageren op dit tussenvonnis met een akte (…)”
3.4
De rechtbank is van oordeel dat de beslissing van mr. Heenk om de akte van verzoeker te weigeren niet onbegrijpelijk is, althans niet zodanig dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rolrechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert. Daarbij speelt mee dat de zaaksrechter zeer expliciet is geweest in haar instructies aan de rolrechter, dat de rolrechter het standpunt van de wederpartij heeft ingewonnen alvorens te beslissen én dat in een later stadium nog gelegenheid zou zijn voor verzoeker tot het nemen van een conclusie. Dit betekent ook dat de rechtbank van oordeel is dat evenmin de bij verzoeker bestaande vrees voor een vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd zou zijn.
3.5
Aan het vorenstaande doet niet af dat de door de rolrechter, althans roladministratie, aan verzoeker gegeven motivering zeer summier is geweest. Dat een uitgebreidere toelichting helpend zou zijn geweest, kan in zichzelf echter evenmin leiden tot een ander oordeel.
3.6
Het wrakingsverzoek is gelet op het voorgaande ongegrond en moet dan ook worden afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
-wijst het wrakingsverzoek van verzoeker af.
Deze beslissing is gegeven door mr. S.A.M. Vrendenbarg-Elsbeek, voorzitter, mr. Y.M.J.I. Baauw en mr. E. de Boer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J.M. Fransen als griffier.
Bij afwezigheid van de voorzitter is deze beslissing door de oudste rechter, en de griffier ondertekend.
de griffier de rechter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.