ECLI:NL:RBGEL:2018:4156

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 september 2018
Publicatiedatum
28 september 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 5218, 17_5986 en 17_6338
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering handhavend optreden tegen bedrijfsmatige activiteiten op bedrijventerrein

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 28 september 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, G.H. en anderen, en de gemeente Aalten, vertegenwoordigd door het college van burgemeester en wethouders. De eisers hebben bezwaar gemaakt tegen de weigering van de gemeente om handhavend op te treden tegen de bedrijfsmatige activiteiten van een derde-partij op een bedrijventerrein. De rechtbank heeft vastgesteld dat de derde-partij, die zich bezighoudt met de verkoop van tuinmeubelen, geluid-, verkeers- en lichthinder veroorzaakt voor de eisers, die in de nabijheid wonen. De rechtbank heeft de bestreden besluiten van de gemeente vernietigd, omdat deze niet voldoende gemotiveerd waren en de gemeente niet had onderkend dat er mogelijk sprake was van overtredingen van het bestemmingsplan en geluidsnormen. De rechtbank heeft de gemeente opgedragen om nieuwe beslissingen te nemen op de bezwaren van de eisers, met inachtneming van de aanwijzingen die in de uitspraak zijn gegeven. De rechtbank heeft ook bepaald dat de gemeente de griffierechten en proceskosten aan de eisers moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 17/5218, AWB 17/5986 en AWB 17/6338

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen
[eiser](17/5218; gemachtigde: mr. J.J. Borst),
G.H. [eiser](17/5986) en
[eiser](17/6338), allen te [woonplaats] , eisers,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Aalten, verweerder.

Derde-partij: [derde-partij] ’ (gemachtigde: mr. R. van Eck), te [woonplaats] .

Procesverloop

Bij besluiten van 20 december 2016 (hierna: primaire besluiten) heeft verweerder geweigerd om handhavend op te treden tegen de bedrijfsmatige activiteiten van de derde-partij op bedrijventerrein [locatie] te [woonplaats] (hierna: bedrijventerrein).
Eisers hebben tegen de primaire besluiten bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 22 augustus 2017 (hierna: bestreden besluit 1a) heeft verweerder beslist op het bezwaar van [eiser] .
[eiser] heeft beroep tegen bestreden besluit 1a ingesteld. Dit beroep staat bekend onder zaaknummer 17/5218.
Bij besluit van 4 oktober 2017 (hierna: bestreden besluit 1b) heeft verweerder bestreden besluit 1a vervangen door andere beslissing op het bezwaar van [eiser] .
Krachtens artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft het beroep van [eiser] mede betrekking op bestreden besluit 1b.
Bij besluit van 4 oktober 2017 (hierna: bestreden besluit 2) heeft verweerder beslist op het bezwaar van [eiser] .
[eiser] heeft beroep tegen bestreden besluit 2 ingesteld. Dit beroep staat bekend onder zaaknummer 17/5986.
Bij besluit van 4 oktober 2017 (hierna: bestreden besluit 3) heeft verweerder beslist op het bezwaar van [eiser] .
[eiser] heeft beroep tegen bestreden besluit 3 ingesteld. Dit beroep staat bekend onder zaaknummer 17/6338.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.

[derde-partij] heeft een schriftelijke uiteenzetting over de zaken gegeven.

Ter zitting van 25 april 2018 zijn de beroepen gezamenlijk behandeld. Daarbij waren aanwezig:
- eisers en mr. J.J. Borst;
- J. ten Klooster, ing. W.E. Knipscheer, en G.J. Sikking namens verweerder;
- [derde-partij] namens [derde-partij] , vergezeld door mr. R. van Eck.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van een uitspraak verlengd.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
[derde-partij] exploiteert op bedrijventerrein een bedrijf dat zich toelegt op de verkoop van tuinmeubelen en daaraan min of meer verwante producten (hierna: bedrijf). Haar hoofdkantoor is gevestigd op het perceel Broekstraat 13. In de onmiddellijke nabijheid van dit perceel staan gebouwen met bedrijfsvoorraden van [derde-partij] .
1.2.
[eiser] woont op het adres [locatie] , recht tegenover de bedrijfshallen op de percelen Broekstraat 8 (hierna: perceel A) en [locatie] 1 (hierna: perceel B), die van elkaar worden gescheiden door de [locatie] . [eiser] woont op het perceel [locatie] , recht tegenover de bedrijfshal op het perceel [locatie] (hierna: perceel C). [eiser] woont op het adres [locatie] , waar hij ook een minicamping exploiteert, en heeft een onbelemmerd zicht op de percelen A, B en C.
1.3.
Eisers ondervinden geluid-, verkeers- en lichthinder wegens de bedrijfsmatige activiteiten op het bedrijventerrein. Eisers rekenen die hinder (voornamelijk) toe aan [derde-partij] .
1.4.
[eiser] heeft specifiek last van het geluid dat wordt veroorzaakt door de vrachtwagens die – deels op de openbare weg – manoeuvreren om de laaddocks van de bedrijfshallen op de percelen A en B goed te bereiken. [eiser] heeft specifiek last van het geluid (vanuit de bedrijfshal) op perceel C, en van de verlichting ten behoeve van het parkeerterrein aldaar. [eiser] stelt dat zowel hij als de gasten van zijn minicamping hinder ondervinden van de bedrijfsmatige activiteiten op de percelen A, B en C.
1.5.
Verweerder ziet geen aanleiding om handhavend op te treden tegen de door eisers ter discussie gestelde situaties op de percelen A, B en C. Dit heeft uiteindelijk geleid tot de bestreden besluiten, waarbij verweerder de primaire besluiten in stand heeft gelaten.
Omvang van de gedingen
2.1.
Eisers willen dat een einde komt aan de zojuist omschreven hinder. Daarom hebben zij de rechtbank verzocht de beroepen gegrond te verklaren, de bestreden besluiten te vernietigen en verweerder op te dragen om alsnog handhavend op te treden.
2.2.
Daartoe voeren eisers aan dat: a. het gebruik van de percelen A, B en C (en de daarop gesitueerde bedrijfshallen) in strijd komt met het bestemmingsplan; b. [derde-partij] de voor haar geldende geluidsnormen heeft overschreden; c. verweerder handhavend moet optreden en maatregelen dient te treffen tegen de door eisers ondervonden verkeershinder; en d. [derde-partij] de voor haar geldende ‘lichtnormen’ heeft overschreden.
Bestemmingsplan
3.1.
[eiser] betoogt dat de percelen A en B worden gebruikt in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘Kern Aalten 2011’ (hierna: bestemmingsplan).
3.2.
Het bestemmingsplan heeft aan de percelen A en B de bestemming ‘Bedrijventerrein’ gegeven. De (delen van de) percelen A en B (die direct grenzen aan de [locatie]) mogen slechts worden gebruikt voor activiteiten als bedoeld in de categorieën 1 en 2 uit de – tot het bestemmingsplan behorende – staat van inrichtingen. Dit vloeit voort uit de verbeelding, bezien in samenhang met artikel 6.1, aanhef en onder a, van de planregels.
3.3.
De bedrijfshallen op de percelen A en B worden onder meer gebruikt voor distributie van producten. Distributie van producten valt volgens de staat van inrichtingen echter onder categorie 3.1. Daarom is het gebruik van voornoemde bedrijfshallen voor distributie van producten naar het oordeel van de rechtbank in strijd met het bestemmingsplan.
3.4.
Buiten twijfel staat dat de bedrijfshallen A en B wel voor distributie van producten mochten worden gebruikt op grond van het bestemmingsplan dat tot 7 januari 2012 ter plaatse heeft gegolden. Deze bedrijfshallen zijn indertijd ook zo vergund.
3.5.
Het is echter de vraag of het huidige, met het bestemmingsplan strijdige, gebruik van de bedrijfshallen A en B valt onder de werking van het overgangsrecht als bedoeld in artikel 51.2.1 van de planregels. Zo ja, dan mag het huidige gebruik van de bedrijfshallen A en B worden voortgezet. Hierbij geldt dat a. 7 januari 2012 (de datum waarop het bestemmingsplan in werking is getreden) heeft te gelden als peildatum voor het gebruik dat mag worden voortgezet; en b. het – volgens artikel 51.2.2 van de planregels – verboden is om de afwijking van het bestemmingsplan na 7 januari 2012 te vergroten.
3.6.
Uit de gedingstukken en de ter zitting namens [derde-partij] afgelegde verklaringen leidt de rechtbank af dat de bedrijfsmatige activiteiten (nagenoeg) identiek zijn aan de huidige activiteiten aldaar, met als bedrijfstijd 7.00 uur tot 19.00 uur. Dit gebruik valt onder het overgangsrecht en mag worden voortgezet. Nadien, na 7 januari 2012, heeft [derde-partij] de bedrijfstijden echter verruimd van 6.00 uur tot 22.00 uur. Deze omstandigheid moet worden aangemerkt als een verandering en intensivering van het gebruik in de zin van artikel 51.2.2 van de planregels. Dit betekent dat distributie van producten in de bedrijfshallen A en B tussen 6.00 uur en 7.00 uur en tussen 19.00 uur en 22.00 uur niet valt onder de werking van het overgangsrecht. Omdat derde-partij niet over een vergunning beschikt voor het met het bestemmingsplan strijdige gebruik in die perioden, is zij in overtreding (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c. van de Wabo).
3.7.
Afgaande op de tijdens de zitting afgelegde verklaringen, acht de rechtbank aannemelijk dat op de percelen A en B tussen 6.00 uur en 7.00 uur en tussen 19.00 uur en 22.00 uur inmiddels veel minder bedrijfsmatige activiteiten plaatsvinden. Zij kan niet overzien hoeveel minder. In het midden kan echter blijven of er thans nog sprake is van een overtreding. Er bestaat namelijk een reële kans dat de overtreding – dit is: het verrichten van distributiewerkzaamheden tussen 6.00 uur en 7.00 uur en tussen 19.00 uur en 22.00 uur – in de nabije toekomst zal worden herhaald.
3.8.
De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder bevoegd is tot handhavend optreden om te voorkomen dat de bedrijfshallen A en B tussen 6.00 uur en 7.00 uur en tussen 19.00 uur en 22.00 uur voor distributiewerkzaamheden zullen worden gebruikt. Verweerder heeft dit niet onderkend. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de beslissing op het bezwaar van [eiser] in zoverre een onderzoeks- en motiveringsgebrek ent. beroepsgrond slaagt in zoverre.
3.9.
De rechtbank ziet onvoldoende reden om verweerder tijdens deze procedure de gelegenheid tot herstel van de geconstateerde gebreken te bieden (met toepassing van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb). Verweerder moet namelijk niet alleen nader feitenonderzoek (laten) verrichten, maar ook – mede op basis van de aanvullende informatie – belangen tegen elkaar afwegen. Het resultaat van die belangenafweging is nog onvoorspelbaar.
3.10.
Gelet hierop zal de rechtbank het beroep van [eiser] gegrond verklaren en de bestreden besluiten 1a en 1b vernietigen voor zover deze betrekking hebben op het bestemmingsplan. Daarom zal verweerder een nieuwe beslissing op het bezwaar van [eiser] moeten nemen, met als uitgangspunt dat hij in beginsel gebruik moet maken van zijn bevoegdheid die in rechtsoverweging 3.8 is omschreven.
4.1.
[eiser] betoogt dat perceel C wordt gebruikt in strijd met het bestemmingsplan.
4.2.
De rechtbank verwijst naar de rechtsoverwegingen 3.2 tot en met 3.7, aangezien voor de bedrijfshal op perceel C hetzelfde geldt als voor de bedrijfshallen A en B.
4.3.
De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder bevoegd is tot handhavend optreden om te voorkomen dat bedrijfshal C tussen 6.00 uur en 7.00 uur en tussen 19.00 uur en 22.00 uur voor distributiewerkzaamheden zal worden gebruikt. Verweerder heeft dit niet onderkend.
4.4.
De beroepsgrond slaagt.
4.5.
De rechtbank verwijst naar de rechtsoverweging 3.9.
4.6.
Gelet hierop zal de rechtbank het beroep van [eiser] gegrond verklaren en bestreden besluit 2 vernietigen voor zover dit betrekking heeft op het bestemmingsplan. Daarom zal verweerder een nieuwe beslissing op het bezwaar van [eiser] moeten nemen, met inachtneming van de aanwijzingen die de rechtbank in rechtsoverweging 3.10 heeft gegeven.
5.1.
[eiser] betoogt dat de percelen A, B en C worden gebruikt in strijd met het bestemmingsplan.
5.2.
De rechtbank verwijst naar de rechtsoverwegingen 3.8 (met betrekking de percelen A en B) en 4.3 (met betrekking tot perceel C).
5.3.
De beroepsgrond slaagt.
5.4.
De rechtbank verwijst naar de rechtsoverweging 3.9.
5.5.
Gelet hierop zal de rechtbank het beroep van [eiser] gegrond verklaren en bestreden besluit 3 vernietigen voor zover dit betrekking heeft op het bestemmingsplan. Daarom zal verweerder een nieuwe beslissing op het bezwaar van [eiser] moeten nemen, met inachtneming van de aanwijzingen die de rechtbank in rechtsoverweging 3.10 heeft gegeven.
Geluidsnormen
6.1.
[eiser] betoogt dat [derde-partij] de voor haar geldende geluidsnormen ter plaatse van de percelen A en B heeft overschreden.
6.2.
Rond het bedrijventerrein ligt een geluidszone als bedoeld in artikel 40 van de Wet geluidhinder. Dit betekent onder meer dat de geluidbelasting op de gevels van woningen die minder dan 50 meter van de grenzen van de percelen A en B zijn verwijderd, maximaal 50 dB(A) mag bedragen. Hierbij past de kanttekening dat de geluidimmissie vanwege verkeersbewegingen op of buiten het bedrijventerrein – zoals de [locatie] en de [locatie] – niet hoeft te worden getoetst aan de voor het bedrijf geldende equivalente en piekgeluidgrenswaarden.
6.3.
Beantwoording van de vraag of [derde-partij] de zojuist omschreven geluidsnorm overschrijdt en/of heeft overschreden, vereist onderzoek door een persoon of instantie met specifieke deskundigheid op akoestisch gebied. Het ligt op de weg van verweerder om zo’n onderzoek te laten verrichten, aangezien door [eiser] – in zijn handhavingsverzoek en tijdens de bezwaarfase – gemotiveerd is geklaagd over geluidhinder dat aan de percelen A en B moet worden toegerekend. Daarom heeft verweerder de bewijslast in dezen. Gelet hierop kan [eiser] volstaan met het leveren van tegenbewijs, en dus met het zaaien van twijfel over de deugdelijkheid van het onderzoek dat verweerder heeft laten verrichten.
6.4.
Naar de geluidsituatie op de percelen A en B is onderzoek verricht door
ir. P. van der Boom (verbonden aan Adviesburo Van der Boom), die zijn bevindingen en conclusies heeft neergelegd in rapporten van 14 januari 2008 en 6 juli 2017 (hierna gezamenlijk: onderzoeksrapporten). Verweerder heeft deze rapporten gebruikt als grondslag voor zijn opvatting dat door [derde-partij] geen geluidsnormen zijn overschreden. Eisers betwisten de juistheid van de door Van der Boom getrokken conclusies, Zij verwijzen naar de kritiek op de onderzoeksrapporten die is neergelegd in een rapport van J.P. van Mulken (werkzaam bij Tauw) van 21 februari 2018 (hierna: contra-expertise). In een notitie van
12 april 2018 (hierna: notitie) heeft J. ten Klooster (ambtenaar van de gemeente [woonplaats] ) gereageerd op de kritiek van Mulken. Ter zitting is door verweerder erkend dat de notitie is gebaseerd op door Van der Boom aangeleverde informatie.
6.5.
De rechtbank merkt de onderzoeksrapporten aan als deskundigenadviezen waaraan verweerder normaliter veel gewicht mag hechten, en de contra-expertise als relevant tegenbewijs dat afbreuk kan doen aan de bewijskracht van de onderzoeksrapporten.
6.6.
Naar het oordeel van de rechtbank geeft de notitie aanleiding tot de veronderstelling dat niet alle door Van der Boom gekozen uitgangspunten correct zijn, en daarmee ook tot twijfel aan de juistheid van de door hem getrokken conclusies. Ten Klooster heeft namelijk erkend dat a. de onderzoeksrapporten in sommige opzichten onvolkomenheden bevat; en b. niet alle door Van Mulken geventileerde kritiek gemotiveerd is weersproken. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de beslissing op het bezwaar van [eiser] in zoverre een onderzoeks- en motiveringsgebrek kent.
6.7.
De beroepsgrond slaagt.
6.8.
De rechtbank verwijst naar rechtsoverweging 3.9.
6.9.
Gelet hierop zal de rechtbank de bestreden besluiten 1a en 1b ook vernietigen voor zover deze betrekking hebben op de geluidsnormen. Daarom zal verweerder een nieuwe beslissing op het bezwaar van [eiser] moeten nemen. Hierbij moet verweerder de volgende uitgangspunten hanteren.
6.10.
De twijfel over de juistheid van de door Van der Boom getrokken conclusies kan slechts worden weggenomen met behulp van een nieuw actueel geluidonderzoek – zo nodig met behulp van metingen – naar de feitelijke gevelbelasting op de woning van [eiser] en naar de concrete bijdrage aan die belasting van de activiteiten op de percelen A en B. In dit kader constateert de rechtbank dat (zelfs) volgens de onderzoeksrapporten de geluidsnorm van 50 dB(A) in de dagperiode maar net wordt gehaald, en dat (dus) weinig nodig is voor de veronderstelling dat die norm wordt overschreden.
6.11.
Het ligt op de weg van verweerder om dat nieuwe onderzoek te laten verrichten, als onderdeel van zijn verantwoordelijkheid om te controleren of de onderzoeksrapporten aan de nieuwe beslissing op het bezwaar van [eiser] ten grondslag mogen worden gelegd.
7.1.
[eiser] betoogt dat [derde-partij] de voor haar geldende geluidsnormen ter plaatse van perceel C heeft overschreden.
7.2.
De rechtbank verwijst naar rechtsoverweging 6.2, aangezien voor perceel C hetzelfde geldt als voor de percelen A en B.
7.3.
Beantwoording van de vraag of [derde-partij] de zojuist omschreven geluidsnorm overschrijdt en/of heeft overschreden, vereist onderzoek door een persoon of instantie met specifieke deskundigheid op akoestisch gebied. Het ligt op de weg van verweerder om zo’n onderzoek te laten verrichten, aangezien door [eiser] – in zijn handhavingsverzoek en tijdens de bezwaarfase – gemotiveerd is geklaagd over geluidhinder dat aan perceel C moet worden toegerekend. Daarom heeft verweerder de bewijslast in dezen.
7.4.
Niet is gebleken van onderzoek naar de situatie op perceel C. In de procesdossiers bevinden zich namelijk slechts rapportages over de situatie op de percelen A en B. Daarom veronderstelt de rechtbank dat verweerder geen onderzoek heeft laten verrichten naar de geluidsproductie die aan perceel C moet worden toegerekend. Die veronderstelling wijzigt niet door de enkele stelling van verweerder dat ‘toch’ een rapport over de geluidssituatie op perceel C bestaat. Als dit zo is, had verweerder – mede gelet op het bepaalde in artikel 8:42, eerste lid, van de Awb – een kopie van dit rapport moeten inzenden. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de beslissing op het bezwaar van [eiser] in zoverre een onderzoeks- en motiveringsgebrek kent.
7.5.
De beroepsgrond slaagt.
7.6.
De rechtbank verwijst naar rechtsoverweging 3.9.
7.7.
Gelet hierop zal de rechtbank bestreden besluit 2 ook vernietigen voor zover dit betrekking heeft op de geluidsnormen. Daarom zal verweerder een nieuwe beslissing op het bezwaar van [eiser] moeten nemen.
7.8.
Het ligt op de weg van verweerder om a. alsnog onderzoek naar de geluidssituatie op perceel C te laten verrichten; dan wel b. een bestaand rapport over deze situatie aan [eiser] toe te zenden en – gelet op het bepaalde in artikel 3:9 van de Awb – controleren of dit rapport aan de nieuwe beslissing op het bezwaar van [eiser] ten grondslag mag worden gelegd.
8.1.
[eiser] betoogt dat [derde-partij] de voor haar geldende geluidsnormen ter plaatse van de percelen A, B en C heeft overschreden, zo leidt de rechtbank af uit de tekst van het aanvullend beroepschrift van 17 december 2017.
8.2.
De rechtbank verwijst naar de rechtsoverwegingen 6.6 (met betrekking tot de percelen A en B) en 7.4 (met betrekking tot perceel C).
8.3.
De beroepsgrond slaagt.
8.4.
De rechtbank verwijst naar rechtsoverweging 3.9.
8.5.
Gelet hierop zal de rechtbank bestreden besluit 3 ook vernietigen voor zover dit betrekking heeft op de geluidsnormen. Daarom zal verweerder een nieuwe beslissing op het bezwaar van [eiser] moeten nemen, met inachtneming van de aanwijzingen die de rechtbank in de rechtsoverwegingen 6.10, 6.11 en 7.8 heeft gegeven
Verkeershinder
9.1.
[eiser] , [eiser] en [eiser] betogen dat verweerder maatregelen moet treffen om de verkeershinder in de nabijheid van hun woningen te voorkomen.
9.2.
Ter zitting is gebleken dat [derde-partij] de [locatie] zowel gebruikt voor verkeer van en naar haar bedrijf, als voor logistiek verkeer tussen haar verschillende bedrijfsgebouwen.
9.3
Artikel 2.1, eerste lid, van het Activiteitenbesluit bepaalt dat de drijver van een inrichting die weet of redelijkerwijs had kunnen weten dat door het in werking zijn dan wel het al dan niet tijdelijk buiten werking stellen van de inrichting nadelige gevolgen voor het milieu ontstaan of kunnen ontstaan:
- deze gevolgen voorkomt indien zij niet of onvoldoende worden voorkomen of beperkt door naleving van de bij of krachtens dit besluit gestelde regels,
- beperkt voor zover voorkomen niet mogelijk is en voor zover dit redelijkerwijs van hem kan worden gevergd
9.4.
De rechtbank constateert allereerst dat [locatie] een openbare weg is.
9.5.
Vervolgens constateert de rechtbank – onder verwijzing naar rechtsoverweging 6.2 – dat de geluidimmissie vanwege verkeersbewegingen op een openbare weg (op of buiten het industrieterrein) van en naar een inrichting op een gezoneerd industrieterrein niet hoeft te worden getoetst aan de voor de inrichting geldende equivalente en piekgeluidgrenswaarden.
9.6.
Verder blijkt uit de stukken dat de [locatie] niet alleen dient voor (de ontsluiting van) het bedrijf van derde-partij, maar dat het een gebiedsontsluitingsweg betreft tussen het centrum van [woonplaats] en Dinxperlo, en daarop ook is ingericht. Ook de kruising met de [locatie] is zodanig gedimensioneerd dat deze het verkeer kan verwerken. Uit de stukken blijkt dat ook dat de verkeersintensiteiten niet zodanig hoog zijn, dat in verband daarmee er een onaanvaardbare kans op conflicten met het verkeer van derde-partij optreedt.
9.7.
Nu ook overigens niet is gebleken van onaanvaardbare (milieu-)effecten van het verkeer van derde-partij op de [locatie] heeft verweerder zich, naar het oordeel van de rechtbank, terecht op het standpunt gesteld dat derde-partij niet één van de (zorg)plichten van het Activiteitenbesluit overtreedt.
9.8.
De beroepsgronden slaagt niet.
Lichthinder
10.1.
[eiser] betoogt dat de verlichting van het gebouw op perceel C onaanvaardbare lichthinder veroorzaakt.
10.2.
Op grond van artikel 2.1, eerste en tweede lid, onder h, van het Activiteitenbesluit mag van [derde-partij] worden verwacht dat zij maatregelen neemt om te voorkomen dat lichthinder optreedt, dan wel (voor zover dat niet mogelijk is) maatregelen neemt om die lichthinder tot een aanvaardbaar niveau te beperken.
10.3.
Op basis van het door verweerder overgelegde controlerapport en de ter zitting getoonde foto’s ziet de rechtbank geen reden om aan te nemen dat zich onaanvaardbare lichthinder voordoet. Naar het oordeel van de rechtbank hoefde dan ook geen aanleiding te zien om op dit punt handhavend op te treden.
10.4.
De beroepsgrond slaagt niet.
10.5.
Overigens is tijdens de zitting door A.W. de Boer – als gemachtigde van [derde-partij] – toegezegd dat maatregelen zullen worden getroffen om de lichthinder voor [eiser] verder te beperken. De rechtbank vertrouwt erop dat [derde-partij] die toezegging binnen afzienbare termijn gestand zal doen.
Nieuwe beslissingen op de bezwaren
11.1.
In de rechtsoverwegingen 3.10 ( [eiser] ), 4.6 ( [eiser] ), 5.5 ( [eiser] ), 6.9 ( [eiser] ), 7.7 ( [eiser] ) en 8.5 ( [eiser] ) heeft de rechtbank bepaald dat verweerder nieuwe beslissingen op de bezwaren van eisers moet nemen.
11.2.
In de rechtsoverwegingen 3.10 (bestemmingsplan), 6.10 (geluid), 6.11 (geluid) en 7.8 (geluid) heeft de rechtbank aanwijzingen gegeven die bij de nieuwe beslissingen op de bezwaren van eisers in acht moeten worden genomen.
11.3.
Verweerder krijgt twaalf weken de gelegenheid tot het nemen van nieuwe beslissingen op de bezwaren van eisers, te rekenen vanaf de datum waarop deze uitspraak aan partijen wordt verzonden.
11.4.
Verweerder mag de zojuist bedoelde termijn verlengen, maar slechts met a. een schriftelijke beslissing die tijdig op de wettelijk voorgeschreven wijze aan partijen wordt bekendgemaakt; en b. een motivering waaruit blijkt dat een zorgvuldig onderzoek niet binnen een termijn van twaalf weken kan worden afgerond.
Griffierechten en proceskosten
12. Nu de rechtbank de beroepen gegrond zal verklaren, moet verweerder de voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierechten aan eisers vergoeden.
13.1.
De rechtbank zal verweerder veroordelen tot vergoeding van de proceskosten die [eiser] heeft gemaakt wegens de door mr. Borst verleende rechtsbijstand. De rechtbank stelt deze kosten – met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht – vast op een bedrag van € 1.002 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; met een waarde per punt van € 501 en de wegingsfactor 1).
13.2.
De rechtbank is niet gebleken van proceskosten aan de zijde van [eiser] en [eiser] .

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- draagt verweerder op wederom te beslissen op de bezwaren van eisers, met inachtneming van de aanwijzingen die in de rechtsoverwegingen 3.12, 6.10, 6.11 en 7.8 zijn gegeven;
- gelast dat verweerder het voor de behandeling van het beroep met zaaknummer 17/5218 betaalde griffierecht, groot € 168, vergoedt aan [eiser] ;
- gelast dat verweerder het voor de behandeling van het beroep met zaaknummer 17/5986 betaalde griffierecht, groot € 168, vergoedt aan [eiser] ;
- gelast dat verweerder het voor de behandeling van het beroep met zaaknummer 17/6338 betaalde griffierecht, groot € 168, vergoedt aan [eiser] ;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de door [eiser] gemaakte proceskosten, tot een bedrag van € 1.002.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J.M. Besselink, voorzitter, mr. R.J. Jue en
mr. L.M. Koenraad, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I. Nikkels, griffier.
De griffier is niet in staat om deze uitspraak mede te ondertekenen.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.