ECLI:NL:RBGEL:2018:4098

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 september 2018
Publicatiedatum
25 september 2018
Zaaknummer
05/780065-16
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen valsheid in geschrift met vrijspraak voor oplichting

Op 20 september 2018 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van medeplegen van valsheid in geschrift en oplichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, een dierenarts, samen met een medeverdachte een overlijdensattest heeft opgesteld voor een paard genaamd [naam 2], waarin onjuiste informatie is opgenomen. Dit attest was bedoeld om een schadevergoeding van € 25.000,- te verkrijgen van een verzekeringsmaatschappij. De rechtbank oordeelde dat het bewijs voor de oplichting niet wettig en overtuigend was, waardoor de verdachte van dit feit werd vrijgesproken. Echter, de rechtbank achtte het wel bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan valsheid in geschrift. De verdachte had opzettelijk valse informatie in het attest opgenomen, wetende dat dit gebruikt zou worden voor de verzekeringsmaatschappij. De rechtbank legde een geldboete op van € 2.500,- en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering, omdat de verdachte was vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde feit. De uitspraak is gedaan na een proces dat begon met een rechtshulpverzoek in 2015 en dat uiteindelijk resulteerde in de uitspraak in 2018.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/780065-16
Datum uitspraak : 20 september 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , wonende te [woonplaats] ),
raadsvrouw: mr. A.C. van der Hulst, advocaat te Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen
van 14 juli 2016 en 6 september 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 2 februari 2011 tot en met 1 juni 2011
in Gaanderen, gemeente Doetinchem, en/of in Doetinchem, althans (elders) in Nederland,
en/of in Schwetzingen en/of Heidelberg, althans (elders) in Duitsland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, Verzekeringmaatschappij [benadeelde]
heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van 25.000 euro, althans tot afgifte van enig geldbedrag, te weten de uitkering van enig schadebedrag immers heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk, -zakelijk weergegeven- valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid:
-een schadeformulier ingevuld of laten invullen en/of ondertekend of laten ondertekenen en/of voorzien van (een) handtekening of laten voorzien van een handtekening en/of dit schadeformulier (vervolgens) doen toekomen of verzonden, in elk geval ingediend of laten indienen aan/bij Verzekeringsmaatschappij [benadeelde] en/of
-in dit schadeformulier aangegeven en/of laten aangeven dat een paard genaamd [naam 2] is overleden en/of
-een schrijven/brief, opgemaakt door hem, verdachte (dierenarts [verdachte] ), gedateerd op 15 maart 2011, overlegd of laten overleggen en/of verzonden of laten verzenden aan Verzekeringsmaatschappij [benadeelde] , waaruit zou blijken dat een paard genaamd [naam 2] een gebroken been zou hebben gehad en dat na constatering daarvan het genoemde paard zou zijn gedood waardoor voornoemde Verzekeringsmaatschappij [benadeelde] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
2.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 2 februari 2011 tot en met 1 juni 2011,
in Gaanderen, gemeente Doetinchem, en/of in Doetinchem althans (elders) in Nederland,
en/of in Schwetzingen en/of Heidelberg, althans (elders) in Duitsland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een geschrift, namelijk een brief van hem, verdachte (dierenarts [verdachte] ), aan [naam 6] (gedateerd op 15 maart 2011), althans een geschrift, dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten het overlijden van een paard genaamd [naam 2] op 1 februari 2011, met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken valselijk heeft opgemaakt en/of heeft doen opmaken en/of heeft vervalst en/of heeft doen vervalsen, bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat valselijk, immers opzettelijk in strijd met de waarheid, in die brief is opgenomen dat een paard genaamd [naam 2] is overleden op 1 februari 2011 alsmede dat verdachte het betreffende paard die dag onderzocht heeft ‘im Stall der [naam 4] ’ en/of naar aanleiding van dat onderzoek het paard is gedood.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Feit 1
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken. Naar het oordeel van de rechtbank kan het opzet op de oplichting van de verzekeringsmaatschappij niet worden bewezen.
Feit 2
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte heeft te Heidelberg een overlijdensattest opgesteld betreffende een paard genaamd [naam 2] (hierna: [naam 2] . Hierin is opgenomen dat hij het paard op 1 februari 2011 orthopedisch heeft onderzocht in de stal van de [naam 4] in Fussgonheim, Duitsland, en dat het paard op die dag is gedood naar aanleiding van de diagnose. [2]
Op 2 februari 2011 heeft medeverdachte [naam 6] , thans genaamd [naam 5] , namens [naam 6] Stables (hierna: [naam 6] ) bij [benadeelde] (hierna: [benadeelde] ) een schadeclaim ingediend in verband met het overlijden van het paard [naam 2] doormiddel van een schadeformulier dat is ondertekend te Gaanderen. [3] [naam 6] heeft op verzoek van [benadeelde] onder andere het bovengenoemde overlijdensattest van [naam 2] overgelegd. [4] [benadeelde] heeft op 1 juni 2011 het maximale schadebedrag (per gebeurtenis) van € 25.000,- uitgekeerd. [5] [naam 7] , eigenaar van [naam 8] , heeft het paard [naam 2] gekocht in Frankrijk op 27 augustus 2003 en verkocht aan [naam 9] op 10 september 2012. [6] [naam 9] heeft het paard verkocht aan [naam 10] . [naam 10] heeft het weer doorverkocht aan [naam 11] uit Amerika. [7] Op 3 oktober 2012 heeft een dierenarts onderzoek gedaan naar het paard Papillion met het chip-nummer 528210000749482, ten behoeve van het transport naar Amerika. [8] Dit chipnummer komt overeen met het chipnummer dat handgeschreven op het kopie paspoort van [naam 2] staat [9] en de aanvraag hengstenkeuring van [naam 7] . [10] Dit chipnummer is ook bekend bij het KWPN. [11]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 2 ten laste gelegde.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat van het vereiste oogmerk tot de misleiding geen sprake is. Er valt niet te bewijzen dat verdachte opzettelijk in strijd met de waarheid in het attest heeft opgenomen dat het paard is overleden. Verdachte is er op basis van de aan hem verstrekte informatie door medeverdachte [naam 12] van uit gegaan dat het paard moest en zou worden afgemaakt. Hij heeft om [naam 12] een gunst te bewijzen de verklaring opgesteld.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank stelt op basis van bovenstaande feiten vast dat [naam 2] niet dood is, althans niet gedood is op 1 februari 2011.
Verdachte heeft verklaard dat hij [naam 2] op 1 februari 2011 niet heeft onderzocht, niet in de stal van de [naam 4] te Duitsland en ook niet in Nederland. [12] De assistent-dierenarts van verdachte, [naam 13] , heeft dit bevestigd. [13]
Verdachte heeft verder verklaard dat [naam 6] hem heeft gebeld op 1 februari 2011 met de mededeling dat hij in zijn stal een paard met een gebroken been had en een hij certificaat van een gespecialiseerde dierenarts nodig had. De röntgenfoto’s die [naam 6] hem vervolgens toestuurde heeft hij medisch beoordeeld en hij heeft aangegeven dat het paard niet verder kon leven.
Uit de verklaring van verdachte leidt de rechtbank af dat de inhoud van het overlijdensattest in strijd met de waarheid is en dat dit aldus vals is opgemaakt.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij wist dat het overlijdensattest nodig was voor de eigenaar van het paard en voor de verzekeraar. In de e-mail van 8 maart 2011 aan verdachte heeft [naam 6] informatie over het paard gegeven, zoals de naam, het levensnummer, de geboortedatum, de dag van de gebeurtenis (1 februari 2010), welk been het betrof en dat [naam 6] met het paard naar de plaats van verdachte is gekomen. [14] In de reactie van verdachte in de e-mail van 9 maart 2011 staat:
“Hello my friend, I just have one question for the case, that the insurance will have any questions about the fact, what we did with the death horse? Isn’t it easier if we wrote that I was at your place?” [15]
Uit deze e-mail blijkt dat verdachte met [naam 6] informatie afstemt over de inhoud van het attest in verband met eventuele vragen van de verzekeraar.
Gelet op het feit dat het overlijdensattest dateert van 15 maart 2011, is de inhoud van het overlijdensattest voorafgaand bewust en in nauwe samenspraak opgesteld ten behoeve van de van [naam 6] , zodat hij dit kon gebruiken. Door [naam 6] is informatie doorgegeven en er heeft overleg plaatsgevonden over wat er in het attest moest worden opgenomen over de plaats van het onderzoek.
Dat er geknipt en geplakt is uit een eerder standaarddocument – zoals door de verdediging betoogd – is daarmee ongeloofwaardig. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte in het overlijdensattest opzettelijk informatie opgenomen die in strijd is met de waarheid.
Gelet hierop en gelet op het feit dat verdachte wist dat het overlijdensattest mogelijk gebruikt ging worden voor de verzekering, is de rechtbank van oordeel dat verdachte het oogmerk heeft gehad dat het overlijdensattest als echt en onvervalst door [naam 12] gebruikt zou gaan worden.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 2 ten laste gelegde.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
2.
hij op één of meerdere tijdstip
(pen
)gelegen in
of omstreeksde periode van 2 februari 2011 tot en met 1 juni 2011,
in Gaanderen, gemeente Doetinchem,
en/of in Doetinchemalthans
(elders)in Nederland,
en/of in Schwetzingen en/of Heidelberg, althans
(elders)in Duitsland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen
, althans alleen,
een geschrift, namelijk
een brief van hem, verdachte (dierenarts [verdachte] ), aan [naam 6] (gedateerd op 15 maart 2011),
althans een geschrift, dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten het overlijden van een paard genaamd [naam 2] op 1 februari 2011,
met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst
te gebruiken en/ofdoor een andere
nte doen gebruiken
valselijk heeft opgemaakt
en/of heeft doen opmaken en/of heeft vervalst en/of heeft doen vervalsen,
bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat valselijk, immers opzettelijk in strijd met de waarheid, in die brief is opgenomen
dat een paard genaamd [naam 2] is overleden op 1 februari 2011 alsmededat verdachte het betreffende paard die dag onderzocht heeft ‘im Stall der [naam 4] ’
en/of naar aanleiding van dat onderzoek het paard is gedood.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 2:
Medeplegen van valsheid in geschrift.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot het verrichten van 100 uren werkstraf waarvan 50 uren voorwaardelijk.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht, in het geval de rechtbank tot een veroordeling komt, een (voorwaardelijke) geldboete op te leggen. Betoogd is dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden en dat deze overschrijding moet worden verdisconteerd in de strafoplegging. Er is volgens de verdediging geen sprake van bijzondere omstandigheden die kunnen maken dat een langere termijn dan twee jaar voor redelijk kan worden gehouden.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard. Ook heeft de rechtbank gelet op de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 20 juli 2018.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift. Hij heeft als dierenarts valse informatie opgenomen in een overlijdensattest van een paard. Door de handelswijze van verdachte werd het een ander mogelijk gemaakt om een verzekeringsmaatschappij op te lichten. De rechtbank vindt dit een ernstig feit. De rechtbank neemt daarbij mede in aanmerking dat verdachte als dierenarts een zekere autoriteit geniet en dat hij in Duitsland in zijn hoedanigheid geregeld als getuige-deskundige optreedt voor de Duitse rechtbank.
Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen. De rechtbank weegt ten voordele van verdachte mee dat hij in Nederland niet eerder is veroordeeld voor (soortgelijke) strafbare feiten.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de aanvang van de redelijke termijn en het procesverloop in deze zaak het volgende. Naar aanleiding van een rechtshulpverzoek is verdachte op 10 juli 2015 telefonisch door de Duitse politie als verdachte gehoord. De strafzaak is op 14 juli 2016 behandeld op zitting. In verband met de onderzoekswensen in de zaak van medeverdachte [naam 12] , en de beslissing van de rechtbank om de zaken gelijktijdig af te doen, is de zaak aangehouden voor onbepaalde tijd. De strafzaak is op 6 september 2018 voortgezet en op 20 september 2018 is vonnis gewezen. Dat is 38 maanden en 10 dagen later. Daarmee is de redelijke termijn met 14 maanden en 10 dagen overschreden.
De rechtbank houdt in de strafoplegging rekening met deze overschrijding van de redelijke termijn.
Gelet op de grote reisafstand tussen de woonplaats van verdachte en Nederland is een werkstraf in dit geval volgens de rechtbank niet passend. Alles afwegende, acht de rechtbank de oplegging van een geldboete van € 2.500,00 een passende en geboden reactie op het bewezenverklaarde.
7a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [benadeelde] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 73.631,51.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] af te wijzen, omdat de gevorderde schade in een te ver verwijderd verband van de gepleegde feiten staat.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is, gelet op de verzochte vrijspraak, van mening dat de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Beoordeling door de rechtbank
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering, nu verdachte is vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde. De benadeelde partij kan haar vordering eventueel aanbrengen bij de burgerlijke rechter.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 23, 24, 24a, 47 en 225 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder 1 tenlastegelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
geldboetevan
€ 2.500,- (tweeduizend vijfhonderd euro),bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
35 dagen hechtenis;

De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] .
 verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Keijzer (voorzitter), mr. J.M. Klep en mr. J.H. Steverink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M.P. van der Meulen en mr. C.T.P.M. van Aarssen, griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 september 2018.
mr. C.T.P.M. van Aarssen is buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in de in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Oost Nederland, Team Financieel-economische Criminaliteit, opgemaakte processen-verbaal, onderzoek ONRBB15001 (onderzoek Keyboard), en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het betreffende zaaksdossier, tenzij anders vermeld.
2.Overlijdensattest opgesteld door verdachte d.d. 15 maart 2011 (A01.01-008), p. 47.
3.Schadeformulier d.d. 2 februari 2011 (A01.01-004), p. 34-36.
4.Rapport van Interlloyd Survey B.V. d.d. 6 mei 2011 (A.01.01-005), p. 39.
5.Proces-verbaal aangifte d.d. 13 januari 2015 (A01.01), p. 19.
6.Proces-verbaal van verhoor [naam 7] d.d. 1 mei 2015 (G01.01), p. 160-162; factuur aankoop [naam 2] d.d. 27 januari 2003 (AH002-007), p. 52; factuur verkoop [naam 2] d.d. 10 september 2012(AH002-014), p. 54.
7.(aanvullend) proces-verbaal van bevindingen 2 december 2016 (AH085).
8.Health certification for horses into the United States of America, opgesteld door [naam 14] , ambtelijk dierenarts, Landkreis Cloppenburg, Bijlage bij (aanvullend) proces-verbaal van bevindingen 2 december 2016 (AH085).
9.Kopie paspoort [naam 2] (AH002-006), AH-dossier, p. 26
10.Aanvraag hengstenkeuring van [naam 7] (AH002-009), AH-dossier, p. 31.
11.AH047-002), AH-dossier, p 600.
12.proces-verbaal getuigenverhoor [verdachte] bij de rechter-commissaris d.d. 18 april 2017; verklaringen verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 6 september 2018.
13.Schriftelijke verklaring van [naam 13] , dierenarts, d.d. 2 december 2016.
14.E-mail van [naam 6] d.d. 8 maart 2011 (B.02.03.00-005), p. 141.
15.E-mail van verdachte d.d. 9 maart 2011 (B.02.03.00-006), p. 142.