ECLI:NL:RBGEL:2018:4079

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 september 2018
Publicatiedatum
24 september 2018
Zaaknummer
05/881398-15
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor oplichting, poging oplichting, schuldheling en valsheid in geschrift met schadevergoeding aan benadeelde partijen

Op 20 september 2018 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder oplichting, poging tot oplichting, schuldheling en valsheid in geschrift. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting van verschillende verzekeringsmaatschappijen door valse schadeclaims in te dienen met betrekking tot paarden en gestolen goederen uit zijn zadelkamer. De verdachte heeft valse facturen overgelegd en onterecht schadevergoeding ontvangen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], en [slachtoffer 4]. De totale schadevergoeding bedraagt € 71.631,51 voor [slachtoffer 1], € 3.201,66 voor [slachtoffer 2], en € 30.763,- voor [slachtoffer 4]. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten die niet bewezen zijn verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/881398-15
Datum uitspraak : 20 september 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1984 te [geboorteplaats] , wonende te [adres 1] , [woonplaats]
raadsvrouw: mr. C. Griessen, advocaat te Amsterdam, namens mr. F.F. Aarts, advocaat te Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen
van 14 juli 2016, 5 september 2018 en 6 september 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 2
februari 2011 tot en met 1 juni 2011 in Gaanderen, gemeente Doetinchem, en/of in Doetinchem, althans (elders) in Nederland, en/of in Schwetzingen en/of Heidelberg, althans (elders) in Duitsland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door één of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, Verzekeringmaatschappij [slachtoffer 1] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van 25.000 euro, althans tot afgifte van enig geldbedrag, te weten de uitkering van enig schadebedrag immers heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk, -zakelijk weergegeven- valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid: -een schadeformulier ingevuld of laten invullen en/of ondertekend of laten ondertekenen en/of voorzien van een handtekening of laten voorzien van een handtekening en/of dit schadeformulier (vervolgens) doen toekomen of
verzonden, in elk geval ingediend of laten indienen aan/bij Verzekeringsmaatschappij [slachtoffer 1] en/of -in dit schadeformulier aangegeven en/of laten aangeven dat een paard genaamd [naam 2] is overleden en/of -een schrijven/brief, opgemaakt door dierenarts [naam 3] en gedateerd op 15 maart 2011, overlegd en/of verzonden of laten overleggen en/of laten verzenden aan Verzekeringsmaatschappij [slachtoffer 1] , waaruit zou blijken dat een paard genaamd [naam 2] een gebroken been zou
hebben gehad en dat na constatering daarvan het genoemde paard zou zijn gedood waardoor voornoemde Verzekeringsmaatschappij [slachtoffer 1] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte; (zaaksdossier 1)
2.
Primair
hij op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 2
februari in 2011 tot en met 1 juni 2011, in Gaanderen, gemeente Doetinchem, en/of in Doetinchem, althans (elders) in Nederland, en/of in Schwetzingen en/of Heidelberg, althans (elders) in Duitsland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een geschrift, namelijk -een brief van dierenarts [naam 3] aan hem, verdachte, [naam 4]
(gedateerd op 15 maart 2011) , zijnde een geschrift, dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten het overlijden van een paard genaamd [naam 2] , valselijk heeft opgemaakt of heeft doen opmaken en/of heeft vervalst of heeft doen vervalsen bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat valselijk, immers opzettelijk in strijd met de waarheid, in die brief is opgenomen dat een paard genaamd [naam 2] is overleden, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken; (zaaksdossier 1)
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling leidt:
Subsidiair
hij op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 2
februari 2011 tot en met 1 juni 2011, in Gaanderen, gemeente Doetinchem, en/of in Doetinchem, althans (elders) in Nederland, en/of in Schwetzingen en/of Heidelberg, althans (elders) in Duitsland, opzettelijk gebruik gemaakt heeft van een geschrift, namelijk -een brief van dierenarts [naam 3] aan hem, verdachte, [naam 4] (gedateerd op 15 maart 2011) , zijnde een geschrift, dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten het overlijden van een paard genaamd [naam 2] , als ware die brief echt en onvervalst, bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat valselijk, immers opzettelijk in strijd met de waarheid, in die brief is opgenomen dat een paard genaamd [naam 2] is overleden, en bestaande dat gebruik maken hierin dat hij, verdachte, voornoemde valse/vervalste brief (op enig moment) heeft overlegd en/of getoond aan Verzekeringsmaatschappij [slachtoffer 1] en/of aan een schade-expert van [naam 5] (om de genoemde verzekeringsmaatschappij te overtuigen van het overlijden van genoemd paard); (zaaksdossier 1)
3.
hij op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 21
maart 2012 tot en met 18 mei 2012 in Gaanderen, gemeente Doetinchem, en/of in Doetinchem, en/of in Zoetermeer, althans (elders) in Nederland, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, Verzekeringmaatschappij [slachtoffer 1] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van 22.500 euro, althans tot afgifte van enig geldbedrag, te weten de uitkering van enig schadebedrag immers heeft hij, verdachte, met vorenomschreven oogmerk, -zakelijk weergegeven- valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid -een schadeformulier ingevuld of laten invullen en/of ondertekend of laten ondertekenen en/of (laten) voorzien van een handtekening en/of dit schadeformulier (vervolgens) doen toekomen of laten toekomen en/of verzonden of laten verzenden, in elk geval ingediend of laten indienen aan/bij Verzekeringsmaatschappij [slachtoffer 1] en/of -in dit schadeformulier aangegeven en/of laten aangeven dat een paard genaamd [naam 6] was overleden tijdens een training op 17 maart 2012 en/of -een handgeschreven verklaring met betrekking tot het overlijden van een paard genaamd [naam 6] , overlegd aan Verzekeringsmaatschappij [slachtoffer 1]
en/of -tegenover een schade-expert van [naam 5] verklaard dat een paard genaamd [naam 6] was overleden waardoor voornoemde Verzekeringsmaatschappij [slachtoffer 1] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte; (zaaksdossier 2)
4.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 30
mei 2013 tot en met 22 oktober 2013 in Gaanderen, gemeente Doetinchem,en/of in Doetinchem, en/of Assen en/of Groenlo, athans (elders) in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, Verzekeringmaatschappij [slachtoffer 2] ( [slachtoffer 2] ) te bewegen tot afgifte van een hoeveelheid geld en/of uitkering van enig schadebedrag, immers heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk, -zakelijk weergegeven- valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid: -op 12 juni 2013 telefonisch aan voornoemde verzekeringmaatschappij gemeld dat een paard genaamd [naam 7] was overleden en/of -een schadeformulier ingevuld of laten invullen en/of ondertekend of laten ondertekenen en/of (laten) voorzien van (een) handtekening en/of (vervolgens) doen toekomen of laten toekomen en/of verzonden of laten verzenden, in elk
geval ingediend aan/bij Verzekeringsmaatschappij [slachtoffer 2] en/of -in dit schadeformulier aangegeven en/of laten aangeven dat een paard genaamd [naam 7] was overleden en/of -op 24 juni 2013 telefonisch aan voornoemde verzekeringmaatschappij gemeld dat een paard genaamd [naam 7] was overleden en/of -op 22 juli 2013 en/of op 4 september 2013 in interviews, uitgevoerd door [naam 8] in opdracht van voornoemde verzekeringmaatschappij, medegedeeld dat een paard genaamd [naam 7] was overleden en/of -aan [naam 8] , die handelde in opdracht van voornoemde
verzekeringmaatschappij, een factuur van firma [naam 9] doen toekomen en/of overlegd ten bewijs dat het kadaver van [naam 7] door [naam 9] is opgehaald terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; (zaaksdossier 3)
5.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 20
augustus 2014 tot en met 4 december 2014, in Gaanderen, gemeente Doetinchem, en/of in Doetinchem, en/of te Zoetermeer,
althans (elders) in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, Verzekeringmaatschappij [slachtoffer 1] te bewegen tot afgifte van een hoeveelheid geld en/of uitkering van enig schadebedrag, immers heeft hij, verdachte, met vorenomschreven oogmerk, -zakelijk weergegeven- valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid:
-aan voornoemde verzekeringmaatschappij gemeld en/of een claim ingediend met betrekking tot het feit dat een paard genaamd [naam 10] haar nek had gebroken en is overleden en/of
-op 22 augustus 2014 aan de door voornoemde verzekeringsmaatschappij ingeschakelde schade-expert (van [naam 11] ) heeft medegedeeld dat een paard genaamd [naam 10] haar nek had gebroken en is overleden en/of
-aan voornoemde verzekeringsmaatschappij een factuur (gedateerd op 15 januari 2014)heeft doen toekomen en/of overlegd en/of ingediend waaruit zou blijken dat hij, verdachte, het paard [naam 10] in 2014 heeft verkocht aan [naam 12] voor 35000 euro terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; (zaaksdossier 4)
6.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 20 augustus 2014 tot en met 4 december 2014,
in Gaanderen, gemeente Doetinchem, en/of in Doetinchem, althans (elders) in Nederland,
een geschrift, namelijk een factuur gedateerd op 15 januari 2014 van [naam 13] aan [naam 12] althans een geschrift, dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen,
met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en/of
door anderen te doen gebruiken valselijk heeft opgemaakt of heeft doen opmaken en/of heeft vervalst of heeft doen vervalsen, bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat valselijk, immers opzettelijk in strijd met de waarheid, in die factuur is opgenomen dat een paard genaamd [naam 14] x [naam 15] ( ook genaamd [naam 10] ) in 2014 door [naam 12]
is gekocht voor 35000 euro (terwijl dit paard al eerder was overleden); (zaaksdossier 4)
7.
hij in of omstreeks de periode 11 september 2012 tot en met 30 september 2015
in Gaanderen, gemeente Doetinchem, en/of in Doetinchem, althans (elders) in Nederland,
een shovel [naam 75] type 1350CX45 (met framenummer [nummer 1] ) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van deze shovel wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof; (zaaksdossier 5)
8.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 23 augustus 2013 tot en met 3 december 2013
in Gaanderen, gemeente Doetinchem, en/of in Doetinchem en/of in Assen, althans (elders) in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, Verzekeringmaatschappij [slachtoffer 2] ( [slachtoffer 2] ) te bewegen tot afgifte van een hoeveelheid geld en/of uitkering van enig schadebedrag,
immers heeft hij, verdachte, met vorenomschreven oogmerk, -zakelijk weergegeven- valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid:
- op 23 augustus 2013 bij de politie aangifte gedaan van diefstal van een shovel van het merk [naam 75] (PV-nummer PL0642 2013114423-1) en/of - op 25 september 2013 tegen een door bovengenoemde verzekeringmaatschappij ingeschakelde schade-expert verklaard een shovel van het merk [naam 75] te hebben gekocht van ene [naam 16] uit Stroe en/of
- op 25 september 2013 aan een door bovengenoemde verzekeringmaatschappij ingeschakelde schade-expert een aankoopfactuur en een sleutel van de shovel overlegd ten bewijze van de aankoop van de shovel terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; (zaaksdossier 5)
9.
hij op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 22 augustus 2009 tot en met 14 december 2015
in Gaanderen, gemeente Doetinchem, en/of in Doetinchem en/of in Amsterdam althans (elders) in Nederland,
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, Verzekeringmaatschappij [slachtoffer 3] ( [slachtoffer 3] ) heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag, te weten uitkeringen in het kader een arbeidsongeschiktheidsverzekering, van 113.732,60 euro, althans tot afgifte van een groot geldbedrag, immers heeft hij, verdachte, met vorenomschreven oogmerk, -zakelijk weergegeven- valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid:
-meerdere keren aan bovengenoemde verzekeringsmaatschappij aangegeven dat hij, verdachte, voor 100 % (procent) arbeidsongeschikt was als paardentrainer en dat ook langere tijd gebleven is en/of
-op 27 augustus 2009 een schadeaangifteformulier ingevuld en/of ondertekend en/of voorzien van (een) handtekening en/of (vervolgens) doen toekomen en/of verzonden, in elk geval ingediend aan/bij Verzekeringsmaatschappij [slachtoffer 3] waarin hij, verdachte, aangaf per 22 augustus 2009 voor 100 % arbeidsongeschikt te zijn en/of
-op 17 juni 2011 tegen een door voornoemde verzekeringsmaatschappij ingeschakelde arbeidsdeskundige [naam 17] verklaard dat hij, verdachte, niet kan paardrijden, paarden niet zadelmak kan maken en niet kan longeren, en dat hij voor 100 % arbeidsongeschikt is en/of
-op 18 juli 2011 in een email aan [naam 18] , claimbeoordelaar bij voornoemde verzekeringsmaatschappij, geschreven dat hij, verdachte, door een blessure aan zijn knie niet kan paardrijden, geen paarden kan trainen en niet kan longeren en/of
-op 10 augustus 2011 tegen een door voornoemde verzekeringsmaatschappij ingeschakelde arbeidsdeskundige [naam 17] verklaard dat hij, verdachte, niet kan longeren, geen vrachtwagen kan rijden, stallen niet kan uitmesten, niet kan paardrijden of trainen en dat hij geen concoursen meer bezoekt en/of
-op 15 november 2011 telefonisch aan voornoemde verzekeringsmaatschappij aangegeven dat hij nog niet kan paardrijden en/of
-op 13 februari 2013 tegen een door voornoemde verzekeringsmaatschappij ingeschakelde rbeidsdeskundige [naam 19] verklaard dat: zijn klachten hem verhinderen paard te rijden; zijn medewerkers de paarden berijden, verzorgen en voeren en (de stallen) uitmesten; de medewerkers de paarden berijden voor concoursen en de vrachtwagen besturen; hij geen
vrachtwagen kan rijden omdat het bedienen van de pedalen te belastend is voor zijn knie; de klachten nog niet afnemen en/of
-op 6 augustus 2013 tegen een door voornoemde verzekeringsmaatschappij ingeschakelde arbeidsdeskundige [naam 19] verklaard dat de reden waarom er geen stijgende arbeidskosten in zijn administratie te zien zijn gelegen is in de feiten dat: hij geen belasting wil betalen; er veel zwart geld in zijn bedrijf omgaat; hij zijn personeel zwart uitbetaalt ten gevolge waarvan hij als arbeidsongeschikt is beoordeeld door voorgenoemde verzekeringsmaatschappij en waardoor voornoemde verzekeringsmaatschappij werd bewogen tot bovenomschreven afgifte / het doen van bovengenoemde uitkeringen (terwijl hij, verdachte, in dezelfde periode werkte/werkzaamheden verrichte als paardentrainer); (zaaksdossier 6)
10.
hij op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 12 januari 2012 tot en met 6 februari 2012
in Gaanderen, gemeente Doetinchem, en/of in Doetinchem, en/of Assen en/of in Groenlo en/of te Markelo, althans (elders) in Nederland,
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, Verzekeringmaatschappij [slachtoffer 2] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van 28.050 euro, althans tot
afgifte van enig geldbedrag, te weten de uitkering van enig schadebedrag immers heeft hij, verdachte, met vorenomschreven oogmerk, -zakelijk weergegeven- valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid:
- bij de politie aangifte gedaan van een inbraak in zijn bedrijf (PV-nummer PL0641 2012006137-1) en/of
- vervolgens bij voornoemde verzekeringsmaatschappij een schadeclaim ingediend en/of
- ter adstructie van die schade een aantal (vervalste) facturen van aan hem geleverde en bij de inbraak weggenomen goederen overlegd/gefaxt aan voornoemde verzekeringsmaatschappij te weten:
-factuur dd 24-10-2011 van [naam 20] met factuurnummer [nummer 2] ten bedrage van 2.434,74 euro
-factuur dd 11-01-2011 van [naam 21] met factuurnummer [nummer 3] ten bedrage van 4.181,48 euro
-factuur dd 19-08-2011 van [naam 21] met factuurnummer [nummer 4] ten bedrage van 2.283,67 euro
-factuur dd 11-05-2011 van [naam 22] met factuurnummer [nummer 5] ten bedrage van 6.426,00 euro
-factuur dd 03-08-2011 van [naam 22] met factuurnummer [nummer 6] ten bedrage van 13.209,00 euro
waardoor voornoemde Verzekeringsmaatschappij [slachtoffer 2] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte; (zaaksdossier 7)
11.
hij op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 30 mei 2012 tot en met 6 juli 2012
in Gaanderen, gemeente Doetinchem, en/of in Doetinchem, en/of in Rijswijk en/of te Hardenberg, althans (elders) in Nederland,
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, Verzekeringmaatschappij [slachtoffer 4] ( [slachtoffer 4] ) heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van 29.500 euro, althans tot afgifte van enig geldbedrag, te weten de uitkering van enig schadebedrag immers heeft hij, verdachte, met vorenomschreven oogmerk, -zakelijk weergegeven- valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid:
- bij de politie aangifte gedaan van een inbraak in zijn bedrijf (PV-nummer PL0641 2012072314-1) en/of
- vervolgens bij voornoemde verzekeringsmaatschappij een schadeclaim ingediend en/of
- ter adstructie van die schade een aantal (vervalste) facturen van aan hem geleverde en bij de inbraak weggenomen goederen overlegd/gefaxt aan de door voornoemde verzekeringsmaatschappij ingeschakelde schade-expert van [naam 23] , te weten:
-factuur dd 24-03-2012 van [naam 20] met factuurnummer [nummer 7] ten bedrage van 2.434,74 euro
-factuur dd 11-02-2012 van [naam 21] met factuurnummer [nummer 8] ten bedrage van 4.181,48 euro
-factuur dd 19-04-2012 van [naam 21] met factuurnummer [nummer 4] ten bedrage van 2.283,67 euro
-factuur dd 12-05-2012 van [naam 22] met factuurnummer [nummer 9] ten bedrage van 22.312,50 euro
-factuur dd 11-05-2012 van [naam 22] met factuurnummer [nummer 10] ten bedrage van 6.426,00 euro
-factuur dd 03-05-2012 van [naam 22] met factuurnummer [nummer 11] ten bedrage van 3.100,00 euro
waardoor voornoemde Verzekeringsmaatschappij [slachtoffer 4] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte. (zaaksdossier 7)
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Feit 1 en 2 (Zaaksdossier 1)
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 15 november 2010 heeft verdachte namens [naam 13] bij [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) een WA-verzekering afgesloten voor (onder andere) schade aan paarden van derden tot € 25.000,- per gebeurtenis. [2]
Op 2 februari 2011 heeft verdachte een schadeclaim ingediend in verband met het overlijden van het paard [naam 2] door middel van een schadeformulier dat is ondertekend te Gaanderen. [3] Verdachte heeft op verzoek van [slachtoffer 1] onder andere een verkoopfactuur aan [naam 24] en een overlijdensattest van [naam 2] overgelegd. [4] In de verkoopfactuur met nummer [nummer 12] is opgenomen dat [naam 13] op 6 oktober 2010 [naam 2] heeft verkocht aan [naam 24] , de vader van verdachte. [5]
Het overgelegde overlijdensattest is op 15 maart 2011 te Heidelberg opgesteld door medeverdachte [naam 3] . Hierin is opgenomen dat het paard op 1 februari 2011 orthopedisch is onderzocht in de stal van de familie [naam 12] in Fussgonheim, Duitsland, en dat het paard op die dag is gedood naar aanleiding van de diagnose. [6]
[slachtoffer 1] heeft op 1 juni 2011 het maximale schadebedrag van € 25.000,- uitgekeerd. [7]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting en valsheid in geschrift.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich ten aanzien van feit 1 op het standpunt dat [naam 2] eigendom van [naam 24] was en dat het paard, na diagnose door [naam 3] , in de stal van de familie [naam 12] in Duitsland is achtergelaten. Verdachte is ervan uit gegaan en heeft [naam 3] daar op vertrouwd, dat hij het paard heeft laten inslapen en heeft laten afvoeren. Verdachte is er van uit gegaan dat [naam 2] op 1 februari 2011 is gedood. Volgens de verdediging kan er geen opzet op oplichting worden bewezen.
De verdediging heeft verder betoogd dat het mogelijk is dat er op de startpas van [naam 2] met andere paarden wedstrijden zijn gereden, nu dat gebruikelijk is in de paardenwereld. Verder heeft [naam 25] gesteld dat hij [naam 2] aan [naam 26] heeft verkocht. [naam 27] stelt dat het paard niet aan zijn zoon, maar aan hem is verkocht. Uit de stukken blijkt niet dat er ook is betaald voor [naam 2] . De chip van het paard, aangekocht door [naam 27] , is nooit uitgelezen. Het staat dus niet vast dat het [naam 2] is die is verkocht door [naam 25] aan [naam 27] . Daar komt bij dat volgens de verklaring van [naam 25] er twee paspoorten in omloop zijn, waardoor het mogelijk is dat er een ander paard als [naam 2] is verkocht. Ten aanzien van de facturen voor stallingskosten van [naam 28] heeft [naam 28] verklaard dat het wel vaker mis gaat met de vermelding van namen op de facturen. Ten slotte stelt de verdediging dat uit de database van [naam 29] blijkt dat [naam 28] wel heeft deelgenomen aan een [naam 29] toernooi in Valkenswaard op 12 augustus 2011, maar dat hij dit heeft gedaan met twee andere paarden.
Beoordeling door de rechtbank
Feit 1
De rechtbank stelt vast dat [naam 2] op 1 februari 2011 niet is overleden. Dit blijkt uit het volgende.
Uit het aanvullend proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 december 2016 blijkt dat het paard [naam 2] met het chip-nummer [nummer 13] op 3 oktober 2012 is onderzocht door een dierenarts, dr. [naam 30] , ten behoeve van het transport naar Amerika. [8] Dit chipnummer komt overeen met het chipnummer dat handgeschreven op de kopie van het paspoort van [naam 2] staat [9] en op de aanvraag hengstenkeuring van [naam 25] . [10] Dit chipnummer is ook bekend bij het KWPN. [11]
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat het paard [naam 2] , dat door verdachte is opgegeven als overleden, nog leeft of in ieder geval in leven was tot eind 2016.
Nu het paard niet op 1 februari 2011 is overleden, staat ook vast dat de inhoud van het overlijdensattest in strijd met de waarheid is opgemaakt. [naam 3] heeft hier over verklaard dat hij [naam 2] niet heeft onderzocht, niet in de stal van de familie [naam 12] te Duitsland en ook niet in Nederland. [12] De assistent-dierenarts van [naam 3] , [naam 31] , heeft in een schriftelijke verklaring bevestigd dat [naam 3] , in de tijd dat zij met [naam 3] werkte, nooit een paard heeft laten ingeslapen en dat verdachte nooit met [naam 2] in Duitsland is geweest bij [naam 3] . [13] Ook mevrouw [naam 32] heeft in een verklaring afgelegd aan [slachtoffer 1] bevestigd dat er in de stal van de familie [naam 12] nooit een paard is ingeslapen. [14] De verklaring van verdachte, dat hij met [naam 2] in Duitsland is geweest bij [naam 3] en het paard daar heeft achtergelaten, is daarmee ongeloofwaardig.
De rechtbank gaat er verder van uit dat [naam 2] eigendom was van [naam 25] in februari 2011 en dat [naam 2] dus niet is verkocht aan [naam 24] . De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Uit het verhoor van getuige [naam 25] , eigenaar van Stoeterij [naam 33] , blijkt dat hij [naam 2] op 27 augustus 2003 heeft gekocht in Frankrijk en op 10 september 2012 heeft verkocht aan [naam 27] . [15] Dit wordt bevestigd door de facturen in de administratie van [naam 25] . [16] [naam 27] heeft verklaard dat hij [naam 2] heeft gekocht van [naam 25] samen met het paardenpaspoort en dat hij het paard vervolgens heeft doorverkocht aan [naam 34] . [17] [naam 34] heeft het weer doorverkocht aan [naam 35] uit Amerika. Voor het transport naar Amerika is het paard op 3 oktober 2012 onderzocht, waarbij zoals hierboven benoemd de chip is uitgelezen. [18]
De door verdachte overgelegde verkoopfactuur met nummer [nummer 12] aan [naam 24] is niet terug te vinden in de administratie van [naam 13] . Het factuurnummer [nummer 12] is wel in de administratie aangetroffen. Deze factuur is gedateerd op 26 oktober 2010 en betreft de verkoop van [naam 36] voor $ 15.500,- aan [naam 37] [19] . Uit het rekeningoverzicht van verdachte van 29 oktober 2010 blijkt dat door [naam 37] $ 15.500,- is betaald voor [naam 36] . [20]
Verder blijkt uit een printscreen van de eigenschappen dat het bestand van de verkoopfactuur aan [naam 24] is gemaakt en voor het laatst is opgeslagen op 3 februari 2011. [21]
Gelet op het feit dat in de administratie het factuurnummer [nummer 12] is terug te vinden betreffende de verkoop van een ander paard en de factuur aan [naam 24] is opgemaakt op een datum ná de verkoop én na het vermeende overlijden van [naam 2] en die factuur aan [naam 24] niet is verwerkt in de administratie, gaat de rechtbank ervan uit dat de factuur geantedateerd is en valselijk is opgemaakt.
In de administratie van [naam 13] is geen aankoopfactuur van [naam 2] aangetroffen en is evenmin ander bewijs aangetroffen waaruit de aankoop van [naam 2] kan worden afgeleid. In een overzicht uit de administratie van [naam 13] blijkt bovendien dat [naam 2] voor training bij [naam 13] was en vanaf 20 januari 2012 terug naar [naam 25] is gegaan. [22]
Door het aantonen van de eigendom van [naam 2] met een valse factuur en het aantonen van het overlijden van [naam 2] met een vals overlijdensattest, heeft verdachte listige kunstgrepen gebruikt om een schadeclaim in te dienen en het schadebedrag van € 25.000,- uitbetaald te krijgen. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte schuldig is aan de onder feit 1 primair ten laste gelegde oplichting.
Feit 2
Uit het voorgaande, onder feit 1, blijkt dat het paard niet is overleden en dat het overlijdensattest in strijd met de waarheid is opgemaakt.
De verdediging heeft gesteld dat er geen sprake is van opzet. De rechtbank overweegt als volgt.
Uit de e-mail van 8 maart 2011 blijkt dat verdachte informatie over het paard aan [naam 3] heeft gegeven, zoals de naam, het levensnummer, de geboortedatum, de dag van de gebeurtenis, welk been het betrof en dat verdachte met het paard naar de plaats van [naam 3] is gekomen. [23]
In de reactie van 9 maart 2011 van [naam 3] staat:
“Hello my friend, I just have one question for the case, that the insurance will have any questions about the fact, what we did with the death horse? Isn’t it easier if we wrote that I was at your place?” [24]
Uit deze e-mails leidt de rechtbank af dat verdachte met [naam 3] informatie afstemt over de inhoud van het attest in verband met eventuele vragen van de verzekering. De mailwisseling met [naam 3] heeft plaatsgevonden voorafgaand aan het opstellen van het overlijdensattest, zo blijkt uit de datering daarvan. Daaruit volgt dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van het valselijk opmaken van het geschrift. Nu verdachte wist dat de informatie in het overlijdensattest vals was én hij dit attest ook heeft gebruikt ter onderbouwing van zijn schadeclaim, heeft verdachte het oogmerk gehad om het geschrift als echt en onvervalst te gebruiken, teneinde de verzekeraar te misleiden, zodat deze zou overgaan tot een uitbetaling.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte schuldig is aan het primair ten laste gelegde onder feit 2.
Feit 3 (Zaaksdossier 2)
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 21 maart 2012 heeft verdachte namens zijn onderneming [naam 13] in Gaanderen een schadeclaim ingediend bij verzekeringsmaatschappij [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ), gevestigd te Zoetermeer. De claim betreft het overlijden van het paard [naam 6] op 17 maart 2012, door een ongeval tijdens een dressuurtraining bij verdachte. [25] Verdachte heeft bij het door hem ingevulde schadeformulier een handgeschreven verklaring gevoegd [26] en tegenover een schade-expert van [naam 5] verklaard dat een paard met de naam [naam 6] was overleden. [27] Naar aanleiding van deze claim is door [slachtoffer 1] op 18 mei 2012 een bedrag van € 22.500,- overgemaakt naar [naam 13] . [28]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting door bij de verzekeringsmaatschappij het overlijden van het paard [naam 6] te claimen, terwijl dit paard nog in leven was.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak. Zij voert aan dat het paard [naam 6] wel degelijk is komen te overlijden op 17 maart 2012. Dat dit paard later nog opduikt bij concoursen, is te verklaren doordat bewust met andere paarden werd gereden op de startpas van [naam 6] , om zo de waarde van de nakomelingen van [naam 6] te vergroten.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het dossier dat het paard [naam 6] , dat als zijnde overleden is gemeld bij [slachtoffer 1] , op 21 maart 2012 en daarna nog in leven was. Dat blijkt uit de volgende bewijsmiddelen.
- Getuige [getuige] heeft verklaard dat verdachte in de periode 2012-2013 concoursen reed op de merrie [naam 6] , die eigendom was van [naam 38] . [naam 6] stond op stal bij verdachte. [naam 6] is overleden op stal bij [naam 38] in 2014. [29]
- Uit gegevens van het KWPN blijkt dat [naam 6] overleden staat gemeld sinds
22 april 2014, waarbij paspoort en stamboekpapier zijn ingeleverd. [30]
- Op 23 juni 2012, dus ruim na de claim van verdachte, is het paard [naam 6] , geregistreerd op naam van [naam 38] , gekeurd in het kader van een centrale merriekeuring. [31] In de agenda van verdachte, dan wel [naam 13] , staat op de datum 23 juni 2012 geschreven “centrale keuring [naam 39] + [naam 38] ”. [32]
- [naam 41] , ten tijde van het indienen van de claim werkzaam bij [naam 13] , heeft verklaard dat [naam 6] niet was overleden: “Hij stond nog gewoon in de stal. Zelfs in juni 2012 wilde ik er nog internationaal mee rijden. Hij was nog niet dood”. Gedurende de periode dat zij bij [naam 13] werkte, is er geen paard overleden. Als dat wel was gebeurd, zou zij dat hebben geweten. Verder heeft [naam 41] verklaard dat er geen andere paarden zijn gestart met de startpas van [naam 6] . Zij heeft nooit met een ander paard gereden dan [naam 6] . Bij [naam 13] was er geen ander paard dat [naam 6] heette of soortgelijke kenmerken had als [naam 6] . [33]
- [naam 42] heeft verklaard dat zij na [naam 41] bij [naam 13] werkte. Verdachte had het paard [naam 6] samen met “ [naam 43] ”. In de periode van 11 juli 2012 tot en met 31 juli 2012 heeft zij een paar keer wedstrijden gereden met [naam 6] . Ze is nooit op de startpas van [naam 6] met een ander paard gestart. [34]
- In het dossier bevindt zich een emailbericht van [naam 44] van ‘ [naam 45] ’ aan verdachtes partner [naam 46] van 7 juni 2012, waarin [naam 44] zegt [naam 6] “in de afgelopen week” weer te hebben behandeld. [naam 46] antwoordt daarop dat ze het heeft gemerkt aan haar en dat het paard even rust heeft omdat er geen concoursen zijn. [35]
De stelling van verdachte dat alle getuigen het steeds over een ander paard hebben dat onder de naam van [naam 6] wedstrijden rijdt en – kennelijk – wordt verzorgd, acht de rechtbank niet geloofwaardig. Verdachte heeft hiervoor nog geen begin van aannemelijkheid aangedragen. Hij heeft ook niet kunnen verklaren welk paard het dan was dat de wedstrijden op naam van [naam 6] heeft gesprongen. De verklaring van verdachte wordt ook door op geen enkele wijze ondersteund of bevestigd. Het enkele feit dat er getuigen zijn die bevestigen dat er wel eens paarden op een startpas van een ander paard reden, is daartoe, zeker in het licht van de genoemde bewijsmiddelen, niet voldoende. Deze verklaringen gingen immers niet specifiek over het paard [naam 6] .
Verdachte heeft bij het indienen van de claim bij [slachtoffer 1] gemeld dat [naam 6] eigendom was van de heer [naam 47] en daarbij als bewijs een factuur van [naam 13] aan [naam 47] ten bedrage van € 35.000,- meegestuurd. [36] Bij onderzoek in de boekhouding van [naam 13] is deze factuur niet terug te vinden, een betaling van € 35.000,- op die factuur evenmin. Het factuurnummer komt wel voor in de administratie, maar de factuur met dat nummer is gericht aan ene [naam 48] . Een handgeschreven nummer op de factuur komt overeen met een factuur voor reparatie van een schuur. [37] De rechtbank komt op grond van deze bevindingen tot de conclusie dat de factuur die verdachte aan [slachtoffer 1] heeft overgelegd vals is en is bedoeld om de verzekeringsmaatschappij op het verkeerde been te zetten wat betreft de eigendom van het geclaimde paard. Uit de eerdergenoemde bewijsmiddelen blijkt namelijk dat niet [naam 47] , maar [naam 38] eigenaar was van [naam 6] .
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat verdachte [slachtoffer 1] heeft opgelicht door valselijk aan te geven dat [naam 6] was overleden, waarbij verdachte vervalste facturen aan [slachtoffer 1] heeft verstuurd die in strijd met de waarheid deden voorkomen dat verdachte [naam 6] aan [naam 47] had verkocht voor € 35.000,-. Het doel van verdachte was om [slachtoffer 1] te bewegen het maximaal verzekerde bedrag van € 22.500,-, aan hem uit te keren, wat ook is gebeurd. De rechtbank acht het feit dan ook bewezen.
Feit 4 (Zaaksdossier 3)
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 30 mei 2013 heeft [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) bij [slachtoffer 2] , gevestigd te Assen (hierna: [slachtoffer 2] ) een aansprakelijkheidsverzekering voor particulieren afgesloten. [38] Op 12 juni 2013 heeft [medeverdachte] telefonisch bij [slachtoffer 2] melding gemaakt van een door hem veroorzaakte schade op 10 juni 2013 waarbij een paard van verdachte (toen genaamd) [naam 4] was overleden op het bedrijf van die [naam 13] in Gaanderen. [medeverdachte] zou een ladder op het hoofd van het paard hebben laten vallen. [slachtoffer 2] heeft daarop een schadeformulier toegestuurd dat door [medeverdachte] is ingevuld en ondertekend. De schade zou € 30.000,- bedragen. [39]
[slachtoffer 2] heeft op 24 juni 2013 telefonisch contact opgenomen met verdachte. Deze heeft het verhaal van [medeverdachte] bevestigd en heeft verklaard dat het overleden paard [naam 7] betrof, afstammeling van [naam 49] en [naam 50] . [40] In interviews op 22 juli 2013 met [naam 8] , die handelde in opdracht van [slachtoffer 2] , hebben verdachte en [medeverdachte] hun verhalen nogmaals bevestigd. [41] Als bewijs heeft verdachte [slachtoffer 2] onder meer een factuur van de firma [naam 9] doen toekomen waarin kosten in rekening worden gebracht voor het ophalen van een kadaver in de periode van 01-04-2013 t/m 30-06-2013. [42]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich samen met [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan een poging tot oplichting van [slachtoffer 2] door een uitkering te claimen voor een paard dat was overleden door toedoen van [medeverdachte] , terwijl het ongeval in werkelijkheid niet is gebeurd en er helemaal geen paard is overleden.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak. Zij voert daartoe aan dat [naam 7] wel degelijk is overleden. Dat later nog internationale wedstrijden met het paard zijn gereden, is het gevolg van een fout bij het chippen, waardoor een ander paard voor [naam 7] werd aangezien.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het dossier dat het paard [naam 7] dat als overleden werd gemeld bij [slachtoffer 2] , op die datum niet is overleden. Dat blijkt uit de volgende bewijsmiddelen.
- Uit gegevens van [naam 9] blijkt dat in 2013 slechts één keer een kadaver is opgehaald bij verdachte. Dit was op 10 mei 2013, dus vóór het vermeende incident, en betrof een veulen. [43] Op de datum van het gestelde overlijden van [naam 7] is dus helemaal geen kadaver bij verdachte afgehaald door [naam 9] .
- [naam 7] , afstammeling van [naam 49] , heeft na 10 juni 2013, de aan [slachtoffer 2] gemelde overlijdensdatum, aan verschillende nationale en internationale wedstrijden meegedaan, met als ruiter [naam 28] : onder meer tussen 11 en 13 april 2014 bij de [naam 51] [44] , tussen 6 en 8 juni 2014 bij [naam 52] [45] en op 9 februari 2014 bij [naam 53] . [46]
- [naam 28] is op 6 augustus 2014 geïnterviewd door [naam 54] , die namens [slachtoffer 2] de zaak onderzocht. [naam 28] heeft toen, op 6 augustus 2014, verklaard dat hij nog steeds (al vier jaar lang) samen met verdachte eigenaar is van [naam 7] . [47] Bij de rechter-commissaris heeft [naam 28] verklaard dat hetgeen hij toen heeft verklaard, de waarheid is. [48] In de uitslaglijst van het eerdergenoemde concours in Lanaken staat [naam 7] vermeld als eigendom van “ [naam 4] & [naam 28] . [49]
Of, zoals de verdediging stelt, bij het chippen van de paarden een verwisseling heeft plaatsgevonden, waardoor de chip van [naam 7] in een ander paard terecht is gekomen, doet niet terzake. De rechtbank gaat er namelijk van uit dat er op 10 juni 2013 helemaal geen paard is overleden op het bedrijf van verdachte. Dat volgt allereerst uit de genoemde gegevens van [naam 9] .
Daarnaast komt de rechtbank tot deze conclusie op basis van de volgende WhatsApp-gesprekken tussen verdachte en [medeverdachte] , die de politie op verdachtes telefoon heeft aangetroffen:
(D = [medeverdachte] en S = verdachte [naam 13] ):
30-5-2013: D
: Tmm ik loop nu na [slachtoffer 2] en ik bel zo voor ticket naar duitsland
S
: Goed broer dankjewel
D
: Bro ben nu verzekerd ik heb voorwaarders op papier laat me wetrn als je kla ben
S
: Ok broer super gedaan wat koste dat [50]
4-6-2013: D
: Bro papieren van [slachtoffer 2] is ook binne [51]
Uit bovenstaande WhatsApp-gesprekken volgt dat [medeverdachte] in overleg met verdachte de aansprakelijkheidsverzekering heeft afgesloten.
9-6-2013 D:
Laat ma weten wanneer ik langs moet komen
S:
Aan komende week doen we verzekering broer [52]
10-6-2013 D:
Bro hoe is het
S:
Broer gaat lekker en met jou
D:
Ja goed ben je druk?
S:
Heb ff paard weg gebracht naar babberich broer
D:
Bro heb je zin in terrasje te pakken of [naam 65] ?
S:
Broer ik ben net pas klaar met werk laten we dat morgen samen doen na het werk
D:
Oke bro tot morgen
S:
Goed broer ik hou van je
D:
Ik ook van jou tot morgen bro
S:
Tot morgen broer [53]
Dit laatste gesprek heeft plaatsgevonden op de dag van het vermeende ongeluk, tussen 14.00 uur en 19.39. Er wordt met geen woord gerept over een ladder of over een (dood) paard.
Ook in het eerste gesprek hierna, vier dagen later, valt het woord paard niet één keer.
19-6-2013: D:
ik moet ook ff trap zien bij jou [54]
25-6-2013: S:
Hey broer expert heeft ook nog gebeld
S:
Komt allemaal goed [55]
21-7-2013 D:
Bro morgen is de dag he
(…)
S:
Tuurlijk broer ik hou altijd vol
S:
Ja goed je best doen morgen broer
D:
Hoelaat kom je
S:
Rond half 11 ben ik terug broer
D:
Vandaag of morgen?
S:
Vandaag broer
D:
Oke
D:
Moet ik nog wat toevoegen voor morgen
S:
Nee zeggen dat je perongeluk de trap liet vallen dat je hem niet meer houden kon
S:
Bruin paard
S:
Bloed uit mond en oren
D:
Oke
S:
Paard ging helemaal rare bewegingen maken
D:
Oke
S:
en je zag hem dood gaan
D:
Tmm
S:
Ik ben een kennis van een vriend van jou
D:
Oke [56]
Zoals reeds eerder vastgesteld, zijn verdachte en [medeverdachte] de dag na het laatste gesprek door onderzoekers namens [slachtoffer 2] geïnterviewd.
Verdachte heeft verklaard dat het laatste gesprek inhield dat [medeverdachte] gewoon zijn verhaal moest vertellen, omdat de vragen van de onderzoekers hem druk gaven. De rechtbank acht die verklaring niet geloofwaardig. [medeverdachte] zou immers als veroorzaker van het ongeval gewoon kunnen vertellen wat hij had gezien en zou niet hoeven te worden ingelicht over de toedracht van het ongeval en zelfs de kleur van het betrokken paard.
Er is dan ook geen andere conclusie mogelijk dan dat verdachte [medeverdachte] instrueert om zijn verhaal in overeenstemming te brengen met het verhaal dat verdachte zou gaan vertellen, temeer daar zelfs wordt afgestemd wat hun relatie tot elkaar is, kennelijk om niet de indruk te wekken dat verdachte en [medeverdachte] een hechte familierelatie hebben.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het voorgaande dat verdachte en [medeverdachte] tezamen en in vereniging hebben geprobeerd [slachtoffer 2] op te lichten door te claimen dat er een paard is overleden, terwijl er helemaal geen paard is overleden.
Feit 5 en 6 (Zaaksdossier 4)
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 15 november 2010 heeft verdachte namens [naam 13] bij [slachtoffer 1] , gevestigd te Zoetermeer (hierna: [slachtoffer 1] ) een WA-verzekering afgesloten voor (onder andere) schade aan paarden van derden tot € 25.000,- per gebeurtenis. [57]
Door verdachte is bij [slachtoffer 1] een schade gemeld, te weten dat op 20 augustus 2014 bij een training een 5 jarige springmerrie gevallen is en haar nek heeft gebroken. Ten behoeve van de vaststelling van de schade is een verkoopnota, een paardenpaspoort en een overlijdensattest overgelegd. [58]
In de verkoopnota met factuurnummer [nummer 14] is opgenomen dat
[naam 14] x [naam 15]door [naam 13] is verkocht aan [naam 12] (hierna [naam 12] ) te Duitsland voor een bedrag van € 35.000,- . [59] Uit het paardenpaspoort blijkt dat [naam 10] (hierna: [naam 10] ) een afstammeling is van [naam 14] en [naam 15] . [60] In een e-mail van drs. [naam 55] van [naam 56] d.d. 25 augustus 2014, met de diergeneeskundige gegevens van [naam 10] , is onder andere opgenomen dat zij door verdachte ter plaatse is gevraagd op 20 augustus 2014, nadat er een ongeluk was gebeurd en dat het paard waarmee hij was gevallen was overleden. Later op de dag zijn de gegevens van de merrie door verdachte aan haar toegestuurd. [61]
Op 22 augustus 2014 heeft verdachte aan de schade-expert van [naam 11] verklaard dat hij op 20 augustus 2014 op [naam 10] reed, dat het paard bij het springen gestruikeld is en haar nek heeft gebroken. Voordat de dierenarts ter plaatse was, is het paard overleden, heeft verdachte verklaard. [62]
[slachtoffer 1] heeft het schadebedrag niet uitgekeerd en heeft op 15 januari 2015 aangifte gedaan tegen verdachte. [63]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 5 en 6 ten laste gelegde.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat niet kan worden bewezen dat verdachte schuldig is aan oplichting en valsheid in geschrift. Hiertoe is betoogd dat dierenarts [naam 55] heeft vastgesteld dat het overleden paard [naam 10] betreft. Zij heeft de aftekening van het paard goed in haar hoofd opgenomen en, na ontvangst van het paardenpaspoort, vastgesteld dat de aftekening overeenkwam met de aftekening in het paspoort. De verklaring van verdachte met betrekking tot de aanschaf van [naam 10] wordt ondersteund door de verklaring van [naam 12] . De verdediging is van mening dat het niet aannemelijk is dat het paard, dat in 2012 door blikseminslag is overleden, [naam 10] is. Op basis van het dossier kan dit niet worden vastgesteld. [naam 57] verklaart dat hij de chip van het paard heeft uitgelezen om de identiteit te kunnen vaststellen, terwijl uit het paardenpaspoort blijkt dat [naam 10] nooit gechipt is. Daarnaast is gesteld dat het chipnummer in de administratie van [naam 57] niet juist kan zijn, omdat het een te kort nummer betreft. Ten slotte is gesteld dat de verklaringen van [naam 57] en [naam 25] niet op elkaar aansluiten. [naam 10] is volgens de verdediging overleden op 20 augustus 2014. Van valsheid in geschrift is dan ook geen sprake.
Beoordeling door de rechtbank
Overlijden paard [naam 10]
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het dossier dat het paard [naam 10] , dat op 20 augustus 2014 als overleden werd gemeld bij [slachtoffer 1] , al op 22 juni 2012 door blikseminslag was overleden. Dat blijkt uit de volgende bewijsmiddelen.
- Uit het proces-verbaal van bevindingen van 11 februari 2015 blijkt dat in de kopie van het duplicaat paspoort van [naam 10] is opgenomen dat Stoeterij [naam 33] van [naam 25] de fokker en de eigenaar is van het paard. [64]
- [naam 25] heeft verklaard dat [naam 10] naar [naam 13] is gebracht. Hij heeft het paard niet aan verdachte verkocht. [naam 10] was eigendom van Stoeterij [naam 33] . Op enig moment is hij door [naam 13] gebeld, die hem zei dat [naam 10] door de bliksem was getroffen. Daarna heeft hij het paard nooit meer gezien. [65]
- [naam 57] heeft verklaard dat zij altijd alle paarden checken op de chip die het paard heeft. Het paard en de chip worden geregistreerd in de administratie in de ordner. [66] Uit het overzicht uit de administratie van [naam 57] blijkt dat door [naam 13] bij [naam 57] een paard was gestald met de afstamming [naam 14] x [naam 15] , geboortejaar 2009, met chipnummer [nummer 15] . Onder bijzonderheden is op dat overzicht opgenomen
22 juni 2012”met een overlijdensteken. [67] De rechtbank begrijpt dat met het overlijdensteken wordt bedoeld dat het paard is overleden.
- Uit de digitale lijst die [naam 46] op 14 augustus 2012 naar [naam 25] stuurt, staat achter
[naam 14] x [naam 15]geschreven:
“12-04-2011 opfokbedrijf [naam 57] ”en in de kolom daarachter staat
“overleden”. [68]
Verdachte ontkent dat hij [naam 25] heeft gebeld met de mededeling dat [naam 10] door de bliksem is overleden in 2012. Gelet op de verklaring van [naam 25] en [naam 57] en de administratie van [naam 57] en de e-mail van [naam 46] , acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat [naam 10] niet is overleden ongeloofwaardig.
Verdachte stelt verder dat door dierenarts [naam 55] is bevestigd dat het overleden paard dat zij heeft onderzocht [naam 10] betreft. Hieromtrent overweegt de rechtbank het volgende.
[naam 55] heeft op 24 juli 2017 bij de rechter-commissaris verklaard:
“ [verdachte] heeft mij de gegevens van het paard later die dag opgestuurd (…). Ik had het signalement van het paard opgenomen in mijn hoofd. (…) Ik heb aan de hand van de gegevens gecheckt of de aftekening klopt met die van het paard waarvan ik de dood had vastgesteld. Dat was het geval. Bij die gegevens zat het paardenpaspoort.”
De verdediging heeft ter terechtzitting bepleit dat de paarden op stal moeilijk van elkaar te onderscheiden zijn, omdat ze veel op elkaar lijken. Zo is het mogelijk dat iemand denkt dat een paard ‘Paard X’ is, maar dat het in werkelijkheid ‘Paard Y’ is. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat om zeker te weten om welk paard het gaat, je het toch moet controleren aan de hand van de chip of een DNA-test.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de dierenarts niet met zekerheid heeft kunnen vaststellen dat het overleden paard [naam 10] betreft, maar dat het wel mogelijk is dat de aftekening gelijkenissen vertoonde. In ieder geval
bewijstde verklaring van de dierenarts niets.
De enkele stelling dat het overleden paard niet [naam 10] kan zijn – omdat het paard volgens [naam 57] een chip had, wat niet uit het paspoort van [naam 10] blijkt – doet niet af aan het bovenstaande, te meer nu [naam 10] ook in de eigen administratie van [naam 13] als overleden staat vermeld.
De rechtbank gaat er gelet op het bovenstaande dan ook van uit dat [naam 10] op 22 juni 2012 is overleden, dat verdachte [naam 10] op 15 januari 2014 niet heeft kunnen verkopen aan [naam 12] en dat op 20 augustus 2014 een ander paard dan [naam 10] is overleden.
Verkoopfactuur
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het dossier dat de aan [slachtoffer 1] toegestuurde verkoopfactuur met nummer [nummer 14] vals is opgemaakt. Dit blijkt uit de volgende bewijsmiddelen.
- De factuur, gedateerd op 15 januari 2014 met nummer [nummer 14] , betreffende de verkoop van
[naam 14] x [naam 15]aan [naam 12] dan wel de verkoop van het paard, is niet in de administratie van [naam 13] terug te vinden. [69]
Een factuur met hetzelfde factuurnummer, [nummer 14] , gedateerd op 15 februari 2014, betreffende de verkoop van het paard [naam 58] aan mr. [naam 59] in Mexico is wel in de administratie aangetroffen. [70] Daarnaast is de verkoop van [naam 58] vermeld in het paardenoverzicht 2014 [71] , is de verkoop opgenomen in de boekhouding (bankboek) [72] en is de desbetreffende factuur op 17 februari 2014 betaald op de rekening van [naam 13] [73] .
Het door verdachte geschetste scenario, de verkoop aan [naam 12] , is in verband met het voorgaande onmogelijk en dat scenario wordt weerlegd door de bewijsmiddelen. De verklaringen van [naam 12] en verdachte zijn naar het oordeel van de rechtbank ongeloofwaardig. [naam 12] heeft aan de schade-expert verklaard dat hij het paard in januari 2014 heeft gekocht en contant heeft betaald. Verdachte had het paard naar Duitsland gebracht, eind februari, maar het zou in maart teruggegaan zijn naar [naam 13] . In augustus had [naam 13] gebeld dat het paard was gevallen en overleden. Deze verklaring komt niet overeen met de verklaring van verdachte waaruit volgt dat het paard na de verkoop bij [naam 13] is gebleven. Uit een e-mail van [naam 46] aan [naam 12] op 22 augustus 2014 [74] blijkt dat aan [naam 12] de verkoopfactuur van [naam 10] wordt toegestuurd onder het begeleidend schrijven:
“Danke fur alles!! Liebe Grusse. [verdachte] und [naam 46] ”.De rechtbank stelt vast dat de verkoopfactuur aan [naam 12] wordt toegestuurd ná de vermeende verkoopdatum én na de vermeende overlijdensdatum van [naam 10] . Gelet hierop, roept het begeleidend schrijven vragen op. In een chatgesprek tussen verdachte en [naam 46] op 22 augustus 2014 geeft verdachte aan [naam 46] de adresgegevens en het e-mailadres van [naam 12] door. [75]
De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting, dat hij niet weet waarom de e-mail met de factuur is verstuurd, acht de rechtbank dan ook ongeloofwaardig. Verdachte heeft bovendien zelf verklaard dat [naam 46] weliswaar de administratie doet, maar dat zij alles met betrekking tot de administratie doet in opdracht van hem en dat zij alles wat zij op papier zet, doet met informatie afkomstig van hem. [76]
Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank ervan uit dat de verkoop aan [naam 12] van het paard [naam 10] niet heeft plaatsgevonden en dat de factuur in strijd met de waarheid is opgemaakt ten behoeve van de schadeclaim bij de verzekeraar.
Conclusie
Door het aantonen van de eigendom van [naam 10] met een valse factuur en een overlijdensbericht met daarin valse informatie over de identiteit van het paard, heeft verdachte listige kunstgrepen gebruikt om een schadeclaim in te dienen en om te proberen een schadebedrag van € 25.000,- uitbetaald te krijgen.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot oplichting van [slachtoffer 1] .
Valsheid in geschrift
Nu verdachte wist dat [naam 10] was overleden, is de rechtbank van oordeel dat hij opzettelijk in strijd met de waarheid een verkoopfactuur, gedateerd op 15 januari 2014, heeft opgesteld of heeft laten opstellen betreffende de verkoop van [naam 10] ten einde de verzekeraar te misleiden om over te gaan tot uitbetaling van de schadeclaim.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte schuldig is aan valsheid in geschrift.
Feit 7 (Zaaksdossier 5)
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 30 september 2015 heeft bij het bedrijf van verdachte, aan de [adres 2] te Gaanderen, een doorzoeking plaatsgevonden. [77] Bij de doorzoeking is een shovel, te weten een Shovel [naam 75] 1350 CX45 (hierna: de shovel) aangetroffen. [78] De aangetroffen shovel is onderzocht. [79] Op het achterste deel van het knikchassis aan de rechterzijde behoort een VIN-nummer te zijn aangebracht. De plaats waar het nummer behoorde te zijn ingeslagen was overgeschilderd met roodkleurige verf. [80] Na verwijdering van de verf en na ets-behandeling werd VIN-nummer [nummer 1] zichtbaar. [81] De shovel met VIN-nummer [nummer 1] stond sinds 11 september 2012 geregistreerd als gestolen onder PV-nummer PL1400-2012041559. [82]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schuldheling.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte niet wist en ook niet redelijkerwijs kon of hoefde te vermoeden dat het een gestolen shovel betrof. Voor de shovel is een marktconforme prijs betaald en daarbij is een werkende sleutel geleverd. De shovel vertoonde geen braaksporen of iets dergelijks waaruit argwaan kon ontstaan.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schuldheling. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Verdachte heeft verklaard dat hij de shovel heeft gekocht bij een dikke man, hem bekend als de heer [naam 60] , wonende in Brabant. Met deze man was hij via internet in contact gekomen en later heeft hij met hem telefonisch contact gehad. [83] Verdere gegevens van de verkoper zijn hem niet bekend, althans hij heeft daarover niet verklaard. Verdachte weet niet meer via welke site de shovel werd aangeboden. De (onbekende) verkoper is bij het bedrijf van verdachte langs gekomen met de desbetreffende shovel op een aanhanger achter een Jeep. [84] Verdachte heeft het aankoopbedrag van € 13.000,- direct contant betaald aan de verkoper. De shovel is vervolgens direct aan hem geleverd. De verdachte heeft geen papieren, zoals het oorspronkelijke aankoopbewijs of de EG-verklaring van de shovel ontvangen of ingezien en heeft hier ook zelf niet naar gevraagd. Verder heeft verdachte niet gevraagd naar de herkomst en de reden van verkoop van de shovel. Bij de levering van de shovel is enkel één sleutel overhandigd en het chassisplaatje/VIN-nummer was niet (meer) zichtbaar. Verdachte heeft geen aankoopbewijs van de shovel.
Verdachte had, door het onder deze omstandigheden kopen van de shovel, redelijkerwijs moeten vermoeden dat de betreffende shovel van misdrijf afkomstig was.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij geen shovel-expert is en dat hij niet wist waar het chassisnummer van de shovel zat. Deze verklaring acht de rechtbank ongeloofwaardig. Uit de internethistorie op de computer van verdachte blijkt dat er op 11 augustus 2013 is gezocht naar de termen ‘ [naam 75] shovel chassisnummer vinden’. [85] Uit een verklaring van 9 september 2013 aan [slachtoffer 2] – naar aanleiding van de melding van een diefstal van een (andere) shovel bij verdachte op 23 augustus 2013 – kan worden afgeleid dat verdachte is gevraagd naar de tweede contactsleutel van de shovel. [86] Uit de verklaring aan [slachtoffer 2] op 25 september 2013 blijkt dat verdachte is gevraagd naar het onderhoudsboekje en een CE-verklaring [de rechtbank begrijpt EG-verklaring] die bij de shovel horen. [87] Uit de verklaring op 3 december 2013 blijkt dat aan verdachte een EG-verklaring is getoond met daarop het unieke serienummer. Ook is een foto van een nieuwe shovel getoond, waarop te zien is waar het serienummer zichtbaar is op de shovel. [88]
Verdachte heeft verklaard dat hij de shovel ongeveer een half jaar nadat de eerste shovel is gestolen, heeft gekocht. [89] De rechtbank gaat er daarom van uit dat hij de shovel ongeveer in januari of februari 2014 heeft gekocht, te weten 6 maanden na 23 augustus 2013.
Gelet op het voorgaande, wist verdachte – ná de diefstal van de eerste shovel en vóór de aankoop van de tweede shovel – waar hij het chassisnummer kon vinden en dat bij de [naam 75] Shovel twee originele sleutels horen, een EG-verklaring en een onderhoudsboekje. Dat was hem immers uit de eerdere vragen van [slachtoffer 2] duidelijk geworden. Verdachte heeft nagelaten hiernaar te vragen en/of dit te onderzoeken. Hij heeft daarmee in aanmerkelijke mate nagelaten de zorgvuldigheid in acht te nemen die bij het kopen van een dergelijk goed mag worden vereist.
Dat verdachte een marktconform bedrag voor de shovel heeft betaald en het voertuig geen braaksporen vertoonde, doet aan het bovenstaande niet af.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte schuldig is aan schuldheling.
Feit 8 (Zaaksdossier 5)
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 8 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken. Uit het dossier volgt niet dat verdachte bij de verzekeraar melding heeft gemaakt van diefstal van een shovel, terwijl hij helemaal geen shovel bezat. Van het wettig en overtuigend bewijs voor een poging tot oplichting is daarom geen sprake.
Feit 9 (Zaaksdossier 6)
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting van [slachtoffer 3] , op basis van de bewijsmiddelen in het dossier. Door de oplichting heeft verdachte in de periode van augustus 2009 tot en met december 2015 ten onrechte een uitkering vanwege arbeidsongeschiktheid genoten.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak en voert daartoe aan dat de werkzaamheden die verdachte heeft verricht niet buiten de afspraken met en voorwaarden van [slachtoffer 3] vielen. Voor zover er al sprake is van ten onrechte uitgekeerde bedragen, betreft het een civiel geschil.
Beoordeling door de rechtbank
Op 20 december 2016 heeft de Hoge Raad twee overzichtsarresten gewezen met betrekking tot oplichting (
ECLI:NL:HR:2016:2889,
NJ 2017/157en
ECLI:NL:HR:2016:2892,
NJ 2017/158). De Hoge Raad geeft hierin handvatten voor de beoordeling van de vraag of handelingen van een verdachte kunnen worden beschouwd als oplichting in de zin van artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht. Daarbij stelt de Hoge Raad allereerst vast dat met het in de wet omschrijven van specifieke oplichtingsmiddelen – het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, het gebruik van listige kunstgrepen en/of het gebruik van een samenweefsel van verdichtsels – is beoogd het begrip 'oplichting' nader vorm en inhoud te geven. Niet iedere vorm van bedrog – bijvoorbeeld bedrog bestaande uit niet meer dan het doen van een onware mededeling – en niet iedere toerekenbare tekortkoming in civielrechtelijke zin valt binnen het bereik van het strafrecht, als misdrijf met een strafmaximum van, kort gezegd, een gevangenisstraf van vier jaren.
De vraag in deze zaak is of het handelen van verdachte jegens [slachtoffer 3] moet worden gezien als het gebruik van een van de in artikel 326 Sr genoemde oplichtingsmiddelen, waardoor [slachtoffer 3] werd gedwongen tot afgifte van gelden.
Uit het dossier blijkt dat verdachte in 2009 bij [slachtoffer 3] heeft gemeld niet meer te kunnen werken in verband met knieklachten die hem onder meer verhinderden paard te rijden. Naar aanleiding van deze melding heeft [slachtoffer 3] met verdachte gesproken en onderzoek gedaan naar de werkzaamheden die verdachte nog wél zou kunnen verrichten. Uiteindelijk is besloten om aan verdachte een 100 % uitkering vanwege arbeidsongeschiktheid uit te keren. [slachtoffer 3] heeft de verzekering op 4 september 2014 stopgezet, omdat de knieklachten niet objectiveerbaar waren. Een maand later is de uitkering weer betaalbaar gesteld vanwege voetklachten.
Tussen 2011 en 2014 is er acht keer contact geweest tussen [slachtoffer 3] en verdachte, onder meer door middel van onaangekondigde bezoeken. Bij één van de bezoeken zijn de cijfers van verdachtes bedrijf onderzocht en constateerde de arbeidsdeskundige dat de inzet van “vreemde arbeid” (noodzakelijk indien verdachte zelf niet kon werken) beperkt zichtbaar was in de financiële cijfers van [naam 13] . Hier zijn op dat moment geen conclusies aan verbonden. Uit het dossier blijkt ook dat [slachtoffer 3] al in 2011 en 2012 uit nieuwsberichten kon opmaken dat verdachte wedstrijden reed. Ook naar aanleiding hiervan is de uitkering aan verdachte niet aangepast.
[slachtoffer 3] heeft kennelijk meerdere keren twijfels gehad over de rechtmatigheid van de aanspraak van verdachte en of hij daadwerkelijk niet in staat was te werken. Ook is er op meerdere momenten een verschil van mening geweest tussen verdachte en de verzekeraar omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid. Desondanks is [slachtoffer 3] blijven uitkeren en heeft zij geen aanleiding gezien diepgaander onderzoek in te stellen naar de (mate van) arbeidsongeschiktheid van verdachte. Dat er sprake was van (enige) arbeidsongeschiktheid op bepaalde momenten in de periode dat verdachte de uitkering ontving, lijkt aannemelijk, gezien de verklaringen van verschillende getuigen en de constateringen van de arbeidsdeskundigen. Naar het oordeel van de rechtbank kan dan ook niet gesteld worden dat [slachtoffer 3] is gedwongen tot afgifte van geldbedragen doordat verdachte een oplichtingsmiddel als bedoeld in artikel 326 lid 1 Sr heeft aangewend. Veeleer betreft het hier een civielrechtelijk geschil. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van dit feit.
Feit 10 (Zaaksdossier 7)
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 12 januari 2012 heeft verdachte aangifte gedaan namens [naam 13] van diefstal uit de zadelkamer van [naam 13] tussen 11 januari 2012 te 22.00 uur en 12 januari 2012 te 7.30 uur [90] van de volgende goederen: 4x zadels ( [naam 61] ); 20x hoofdstellen; 30x bitten; 10x singels; 30x zadeldekjes; 10 sporen; 1x geboortemelder; 100x halsters; 1x emmer met stiften; 1x bak met poetsspullen, vliegenspray, staartspray, ledervet; en 30x concoursdekens ( [naam 62] ). [91]
Op 12 januari 2012 heeft verdachte bij Verzekeringsmaatschappij [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) telefonisch een schadeclaim ingediend betreffende de diefstal van de in de aangifte genoemde goederen. [92] Verdachte heeft aan de schade-expert een lijst overgelegd met daarin opgenomen de inhoud van de zadelkamer met de waarde van de genoemde goederen. [93] Per fax zijn aan [slachtoffer 2] vijf facturen toegestuurd. [94] [slachtoffer 2] heeft door een expert de schade laten vaststellen op een bedrag van € 28.550,- exclusief BTW. [slachtoffer 2] heeft op 2 februari 2012 aan verdachte € 28.050,- uitbetaald. [95] Naar aanleiding van een tweede diefstal uit de zadelkamer op 30 mei 2012 (
zie feit 11) worden bij [slachtoffer 4] (hierna: [slachtoffer 4] ) diverse facturen ingediend. [96]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting van [slachtoffer 2] .
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte zich niet bezig hield met de administratie en dat niet is komen vast te staan dat verdachte de facturen aan de verzekering heeft toegestuurd. Verdachte stelt geen weet te hebben van eventuele onjuistheden in de facturen. Van opzet op oplichting van de verzekering is dan ook geen sprake.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de ingediende facturen bij [slachtoffer 2] vervalst. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Factuur d.d. 24-10-2011 van [naam 63] met factuurnummer [nummer 2] ten bedrage van € 2.434,74 [97] :
- De ingediende factuur bevindt zich niet als zodanig in de boekhouding van [naam 13] bij accountant [naam 64] én niet in de boekhouding van leverancier [naam 63] . [98]
- Betaling van de factuur is niet terug te vinden in de rekeningafschriften van [naam 13] en verdachte. Er is wel een betaling met het factuurnummer terug te vinden, maar met een lager bedrag, namelijk € 1.720,74. [99] Deze betaalde factuur met nummer [nummer 2] aan [naam 13] van 24 oktober 2011 is wél in de boekhouding van leverancier [naam 63] aangetroffen. [100]
- In 2012 wordt bij [slachtoffer 4] een factuur van [naam 63] ingediend met hetzelfde bedrag van € 2.434,74. De factuur is gedateerd op 24 maart 2012 met factuurnummer [nummer 7] . [101] Dit factuurnummer is op de computer van [naam 13] nogmaals teruggevonden met datum 24 maart 2012 en factuurbedrag € 1.720,74. [102] Het factuurnummer [nummer 7] is bij [naam 63] niet bekend voor debiteur [naam 13] . [103]
Factuur d.d. 11-01-2011 van [naam 21] met factuurnummer [nummer 3] ten bedrage van € 4.181,48 [104] :
- De ingediende factuur bevindt zich niet als zodanig in de boekhouding van [naam 13] bij accountant [naam 64] én niet in de boekhouding van leverancier [naam 21] . [105]
- Betaling van het factuurbedrag is niet terug te vinden in de rekeningafschriften van [naam 13] en verdachte. Er is ook geen betaling met het factuurnummer terug te vinden. [106]
- In 2012 wordt bij [slachtoffer 4] een factuur van [naam 21] ingediend met hetzelfde bedrag van € 4.181,48. De factuur is gedateerd op 11 februari 2012
. [107] Op deze factuur zijn meer productregels opgenomen dan op de factuur van 2011. De totaaloptelling van de bedragen en de BTW is gelijk aan de factuur van 2011. De optelling van de factuur van 2012 is daarmee onjuist. [108]
- Bij leverancier [naam 21] zijn drie facturen aangetroffen van debiteur [naam 13] , namelijk [nummer 21] , [nummer 4] en [nummer 17] . Factuurnummer [nummer 3] zit daar niet bij. [109]
Factuur d.d. 19-08-2011 van [naam 21] met factuurnummer [nummer 4] ten bedrage van € 2.283,67 [110] :
- De ingediende factuur bevindt zich niet als zodanig in de boekhouding van [naam 13] bij accountant [naam 64] én niet in de boekhouding van leverancier [naam 21] . [111]
- Betaling van het factuurbedrag is niet terug te vinden in de rekeningafschriften van [naam 13] en verdachte. [112]
- In de boekhouding van [naam 21] is wél een factuur met nummer [nummer 4] aangetroffen dezelfde datum terug te vinden, maar met een lager bedrag, namelijk: € 233,45. Uit de rekeningafschriften van verdachte blijkt ook dat deze factuur is betaald. [113]
- Deze betaalde factuur met nummer [nummer 4] aan [naam 13] van 19 augustus 2011 is wél in de boekhouding van leverancier [naam 21] aangetroffen. [114]
- In 2012 is bij [slachtoffer 4] een factuur van [naam 21] ingediend met hetzelfde bedrag van € 2.283,67. De factuur is gedateerd op 19 april 2012 met factuurnummer [nummer 4] . Op deze factuur is hetzelfde pakbonnummer [nummer 18] terug te vinden als op de factuur van 19 augustus 2011. [115]
Factuur d.d. 11-05-2011 van [naam 22] met factuurnummer [nummer 5] ten bedrage van€ 6.426,00 [116] :
- De ingediende factuur bevindt zich niet als zodanig in de boekhouding van [naam 13] bij accountant [naam 64] . [117]
- In de boekhouding van [naam 22] zijn meerdere facturen aan debiteur [naam 13] aangetroffen, maar factuur [nummer 5] niet. [118]
- In 2012 wordt bij [slachtoffer 4] een factuur d.d. 11 mei 2012 met factuurnummer [nummer 10] van [naam 22] ingediend met hetzelfde bedrag als op de factuur [nummer 5] . [119]
Factuur d.d. 03-08-2011 van [naam 22] met factuurnummer [nummer 6] ten bedrage van€ 13.209,00 [120] :
- De ingediende factuur bevindt zich niet als zodanig in de boekhouding van [naam 13] bij accountant [naam 64] én niet in de boekhouding van leverancier [naam 22] . [121]
- De totaaltelling van de factuur klopt niet met het gekochte. [122]
- In de boekhouding van [naam 22] is wél een factuur aangetroffen van 3 augustus 2011 aan [naam 13] . Echter heeft de factuur nummer [nummer 19] en een lager totaal bedrag, namelijk: € 3.100,00. [123] Deze factuur is verwerkt in de boekhouding van [naam 13] [124] en volgens de rekeningafschriften van verdachte ook betaald op 7 augustus 2011. [125]
- In de grootboekrekening van [naam 13] is een betaling van € 3.100,00 terug te vinden voor de aanschaf van een zadel, betaald op 7 augustus 2011 volgens het kasboek. Dit is conform de factuur van [naam 22] [nummer 19] . Dit is ingeboekt onder boeknummer [nummer 20] . Dit boeknummer [nummer 20] is
ookterug te vinden op de bij [slachtoffer 2] ingediende factuur [nummer 6] . [126]
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank bewezen dat de ingediende facturen zijn vervalst of vals zijn opgemaakt. Geen van de door verdachte aan [slachtoffer 2] overgelegde facturen is immers terug te vinden in de boekhouding van verdachte, van zijn accountant of van de leveranciers. Ook zijn de bedragen op die facturen geen enkele keer terug te vinden op de rekeningafschriften van verdachte of zijn bedrijf. Wel komen de nummers van de facturen veelal voor in de boekhouding van de leveranciers, maar telkens met een lager bedrag. Dat lagere bedrag is dan wel terug te vinden op de rekeningafschriften van verdachte of zijn bedrijf. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte bestaande facturen heeft veranderd, of door zijn partner [naam 46] heeft laten veranderen, door er hogere bedragen op te zetten.
Door het aantonen van het bezit van de als gestolen opgegeven goederen met deze valse of vervalste facturen bij de verzekering, heeft verdachte listige kunstgrepen gebruikt om een schadeclaim in te dienen en een schadebedrag van € 28.050,- uitbetaald te krijgen. Dat is een veel hoger bedrag dan het bedrag dat de gestolen goederen vertegenwoordigden.
Met betrekking tot het verweer van de verdediging – dat niet is komen vast te staan dat verdachte degene is die de facturen naar de verzekering heeft gestuurd – overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de aangifte van [slachtoffer 2] volgt dat verdachte op 12 januari 2012 naar [slachtoffer 2] per fax de door hem gedane aangifte en diverse facturen heeft toegestuurd. [127] [naam 46] heeft verklaard dat zij alleen deed wat verdachte haar opdroeg. [128] Verdachte heeft verklaard dat het klopt dat hij alle informatie doorgeeft aan [naam 46] en dat zij deze vervolgens verwerkt. [129] Verdachte heeft bij de politie aangifte gedaan van de diefstal uit de zadelkamer en hij heeft bij de verzekering een schadeclaim ingediend. Alle correspondentie van de verzekering is aan verdachte gericht. Uit het expertise-rapport volgt dat verdachte aan de schade-expert van [slachtoffer 2] diverse facturen heeft getoond. Uit het geheel blijkt de betrokkenheid bij het indienen van de valse facturen aan de verzekering. Gelet hierop, vindt de rechtbank bewezen dat verdachte de facturen aan [slachtoffer 2] heeft overgelegd. Het verweer wordt verworpen.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte schuldig is aan oplichting van [slachtoffer 2] .
Feit 11 (Zaaksdossier 7)
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 20 april 2012 heeft verdachte een verzekering afgesloten. Het aanvraagformulier is ondertekend door [naam 4] (eigenaar) te Gaanderen. [130]
Op 30 mei 2012 heeft verdachte aangifte gedaan namens [naam 13] van diefstal uit de zadelkamer van [naam 13] tussen 29 mei 2012 te 21.00 uur en 30 mei 2012 te 7.15 uur, van de volgende goederen: 4x zadels a € 3.900,- per stuk van het merk [naam 61] ; 20x hoofdstellen a € 300,- per stuk; 30x bitten a € 150,- per stuk; 10x singles a € 200,- per stuk; 30x dekens a € 40,- per stuk; 30x sjabrakken a € 50,- per stuk; 10x sporen a € 50,- per stuk; 1 emmer met stiften a € 300,-; zadelvet, poetsspullen, vliegenspray a € 500,-; 100x halsters a € 8,- per stuk; en 1x geboortemelder a € 850,-. [131]
Op 30 mei 2012 heeft verdachte bij Verzekeringmaatschappij [slachtoffer 4] (hierna: [slachtoffer 4] ) een schadeclaim ingediend betreffende de diefstal van de in de aangifte genoemde goederen. [132]
[slachtoffer 4] heeft door een expert van [naam 66] de schade laten vaststellen op een bedrag van € 33.953,50 exclusief BTW. [133]
[slachtoffer 4] heeft op € 29.500,- uitbetaald aan [naam 13] . [134] Naar aanleiding van een eerdere diefstal uit de zadelkamer in januari 2012 zijn bij [slachtoffer 2] diverse facturen ingediend (zie feit 10). [135]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting van [slachtoffer 4] .
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte zich niet bezig hield met de administratie en dat bovendien niet is komen vast te staan dat verdachte de facturen aan de verzekering heeft toegestuurd. Verdachte stelt bovendien geen weet te hebben van eventuele onjuistheden in de facturen. Van opzet op oplichting van de verzekering is dan ook geen sprake.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de door verdachte ingediende facturen bij [slachtoffer 4] vervalst. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Factuur d.d. 24-03-2012 van [naam 20] met factuurnummer [nummer 7] ten bedrage van € 2.434,74: [136]
- De ingediende factuur bevindt zich niet als zodanig in de boekhouding van [naam 13] bij accountant [naam 64] én niet in de boekhouding van leverancier [naam 63] . [137]
- In de boekhouding van [naam 63] is een factuur [nummer 7] aangetroffen. Dit betreft een factuur aan debiteur [naam 67] van 29 mei 2012. [138]
- In 2012 wordt bij [slachtoffer 2] een factuur van [naam 63] ingediend met hetzelfde bedrag van € 2.434,74. [139] De ingediende factuur bevindt zich niet als zodanig in de boekhouding van [naam 13] bij accountant [naam 64] én niet in de boekhouding van leverancier [naam 63] . [140] Betaling van de factuur is niet terug te vinden in de rekeningafschriften van [naam 13] en verdachte. Er is wel een betaling met het factuurnummer terug te vinden, maar met een lager bedrag, namelijk € 1.720,74. [141] Deze betaalde factuur met nummer [nummer 2] aan [naam 13] van 24 oktober 2011 is wél in de boekhouding van leverancier [naam 63] aangetroffen. [142]
Factuur d.d. 11-02-2012 van [naam 21] met factuurnummer [nummer 8] ten bedrage van € 4.181,48 [143] :
- De ingediende factuur bevindt zich niet als zodanig in de boekhouding van [naam 13] bij accountant [naam 64] én niet in de boekhouding van leverancier [naam 21] . [144]
- In de boekhouding van [naam 21] zijn meerdere facturen aan debiteur [naam 13] aangetroffen, maar factuur [nummer 8] niet. [145]
- Betaling van het factuurbedrag is niet terug te vinden in de rekeningafschriften van [naam 13] en verdachte. Er is ook geen betaling met het factuurnummer terug te vinden. [146]
- Op deze factuur [nummer 8] is het pakbonnummer weggevallen door een wit vlak. Dit nummer lijkt [nummer 22] te zijn. Hetzelfde witte vlak en weggevallen pakbonnummer is te zien op factuur [nummer 3] d.d. 11 januari 2011 bij [slachtoffer 2] (
feit 10). [147] De totaaloptellingen op beide facturen komen overeen, maar op factuur [nummer 8] staan meerdere productregels. Bovendien is dezelfde foute BTW-telling van factuur [nummer 3] te zien op factuur [nummer 8] . [148]
Factuur d.d. 19-04-2012 van [naam 21] met factuurnummer [nummer 4] ten bedrage van € 2.283,67 [149] :
- De ingediende factuur bevindt zich niet als zodanig in de boekhouding van [naam 13] bij accountant [naam 64] én niet in de boekhouding van leverancier [naam 21] . [150]
- In de boekhouding van [naam 21] is wél een factuur met nummer [nummer 4] aangetroffen, echter met een andere datum, namelijk 19 augustus 2011 aan [naam 13] en een lager totaalbedrag van €233,45. Uit de rekeningafschriften blijkt ook dat deze factuur is betaald. [151]
- In 2011 is bij [slachtoffer 2] een factuur van [naam 21] ingediend met hetzelfde bedrag van € 2.283,67. De factuur is gedateerd op 19 augustus 2011 met factuurnummer [nummer 4] . Op deze factuur is hetzelfde pakbonnummer [nummer 18] terug te vinden als op de factuur van 19 april 2012. [152]
Factuur d.d. 12-05-2012 van [naam 22] met factuurnummer [nummer 9] ten bedrage van€ 22.312,50 [153] :
- De ingediende factuur bevindt zich niet als zodanig in de boekhouding van [naam 13] bij accountant [naam 64] én niet in de boekhouding van leverancier [naam 22] . [154]
- In de boekhouding van [naam 22] is een factuur met nummer [nummer 9] aangetroffen. Dit betreft een factuur aan debiteur [naam 68] van 30 mei 2012. [155]
Factuur d.d. 11-05-2012 van [naam 22] met factuurnummer [nummer 10] ten bedrage van€ 6.426,- [156] :
- De ingediende factuur bevindt zich niet als zodanig in de boekhouding van [naam 13] bij accountant [naam 64] én niet in de boekhouding van leverancier [naam 22] . [157]
- Op deze factuur [nummer 10] van 11 mei 2012 kost een [naam 61] € 2.900,-. Op factuur [nummer 9] van 12 mei 2012 kost een zelfde [naam 61] € 3.900,-. [158]
- In de boekhouding van [naam 22] is een factuur [nummer 10] aangetroffen. Dit betreft een factuur aan debiteur [naam 69] van 2 augustus 2012. [159]
Factuur d.d. 03-05-2012 van [naam 22] met factuurnummer [nummer 11] ten bedrage van € 3.100,- [160] :
- De ingediende factuur bevindt zich niet als zodanig in de boekhouding van [naam 13] bij accountant [naam 64] én niet in de boekhouding van leverancier [naam 22] . [161]
- Op de factuur staat een krulletje dat overeenkomt met het krulletje op de bij [slachtoffer 2] ingediende factuur [nummer 6]
(feit 10). [162]
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank bewezen dat de ingediende facturen zijn vervalst of vals zijn opgemaakt. Geen van de door verdachte aan [slachtoffer 4] overgelegde facturen is immers terug te vinden in de boekhouding van verdachte, van zijn accountant of van de leveranciers. Ook zijn de bedragen van die facturen geen enkele keer terug te vinden op de rekeningafschriften van verdachte of zijn bedrijf. Verder valt het op dat er veel overeenkomsten zijn tussen facturen die bij [slachtoffer 4] zijn ingediend en de vervalste facturen die bij de eerdere diefstal bij [slachtoffer 2] zijn ingediend (
feit 10).
Door het aantonen van het bezit van de als gestolen opgegeven goederen met valse of vervalste facturen bij de verzekering, heeft verdachte listige kunstgrepen gebruikt om een schadeclaim in te dienen en een schadebedrag van € 29.500,- uitbetaald te krijgen.
Met betrekking tot het verweer van de verdediging – dat niet is komen vast te staan dat verdachte degene is die de facturen naar de verzekering heeft gestuurd – overweegt de rechtbank het volgende.
[naam 46] heeft verklaard dat zij alleen deed wat verdachte haar opdroeg. Verdachte heeft verklaard dat het klopt dat hij alle informatie doorgeeft aan [naam 46] en dat zij deze vervolgens verwerkt. Verdachte heeft bij de politie aangifte gedaan van de diefstal uit de zadelkamer. Uit het geheel blijkt de betrokkenheid bij het indienen van de valse facturen aan de verzekering. Gelet hierop vindt de rechtbank bewezen dat verdachte de facturen aan [slachtoffer 4] heeft overgelegd. Het verweer wordt verworpen.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte schuldig is aan oplichting van [slachtoffer 4] .
Ad informandum gevoegde feiten (Zaaksdossier 8)
De rechtbank heeft bij de straftoemeting rekening gehouden met de volgende ad informandum gevoegde feiten. Verdachte heeft erkend deze strafbare feiten te hebben gepleegd. De officier van justitie heeft toegezegd ter zake van deze feiten geen afzonderlijke strafvervolging te zullen instellen, indien dit wordt verdisconteerd in de strafoplegging.
Het betreft het feit dat verdachte op 30 september 2015 een gas/alarmpistool – een wapen van categorie III – en pepperspray – een wapen van categorie II onder 6 – voorhanden heeft gehad.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 10 en 11 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 2 februari 2011 tot en met 1 juni 2011
in Gaanderen, gemeente Doetinchem, en/of in Doetinchem, althans (elders) in Nederland,
en/of in Schwetzingen en/of Heidelberg, althans (elders) in Duitsland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of
(een)ander
(en
)wederrechtelijk te bevoordelen,
door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/ofdoor één of meer listige kunstgrepen
en/of door een samenweefsel van verdichtsels, Verzekeringmaatschappij [slachtoffer 1] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van 25.000 euro,
althans tot afgifte van enig geldbedrag, te weten de uitkering van enig schadebedragimmers heeft hij, verdachte
, en/of zijn mededader(s)met vorenomschreven oogmerk, -zakelijk weergegeven- valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid:
-een schadeformulier ingevuld of laten invullen en
/ofondertekend of laten ondertekenen en
/ofvoorzien van een handtekening of laten voorzien van een handtekening en/of dit schadeformulier
(vervolgens
)doen toekomen of verzonden
, in elk geval ingediend of laten indienenaan
/bijVerzekeringsmaatschappij [slachtoffer 1] en
/of
-in dit schadeformulier aangegeven en/of laten aangeven dat een paard genaamd [naam 2] is overleden en
/of
-een schrijven
/brief, opgemaakt door dierenarts [naam 3] en gedateerd op 15 maart 2011, overlegd en/of verzonden of laten overleggen en/of laten verzenden aan Verzekeringsmaatschappij [slachtoffer 1] , waaruit zou blijken dat een paard genaamd [naam 2] een gebroken been zou hebben gehad en dat na constatering daarvan het genoemde paard zou zijn gedood waardoor voornoemde Verzekeringsmaatschappij [slachtoffer 1] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
2.
Primair
hij op één of meerdere tijdstip
(pen
)gelegen in
of omstreeksde periode van 2 februari in 2011 tot en met 1 juni 2011, in Gaanderen, gemeente Doetinchem, en/of in Doetinchem, althans (elders) in Nederland, en/of in Schwetzingen en/of Heidelberg, althans
(elders)in Duitsland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, een geschrift, namelijk
-een brief van dierenarts [naam 3] aan hem, verdachte, [naam 4] (gedateerd op 15 maart 2011) , zijnde een geschrift, dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten het overlijden van een paard genaamd [naam 2] , valselijk
heeft opgemaakt ofheeft doen opmaken
en/of heeft vervalst of heeft doen vervalsenbestaande die valsheid of vervalsing hierin dat valselijk, immers opzettelijk in strijd met de waarheid, in die brief is opgenomen dat een paard genaamd [naam 2] is overleden, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken
en/of door anderen te doen gebruiken;
3.
hij
op één of meer tijdstip(pen) gelegenin
of omstreeksde periode van 21 maart 2012 tot en met 18 mei 2012 in Gaanderen, gemeente Doetinchem,
en/of in Doetinchem,en/of in Zoetermeer,
althans (elders) in Nederland,met het oogmerk om zich
en/of (een) ander(en)wederrechtelijk te bevoordelen, door
het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of dooreen of meer listige kunstgrepen en
/ofdoor een samenweefsel van verdichtsels, Verzekeringmaatschappij [slachtoffer 1] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van 22.500 euro,
althans tot afgifte van enig geldbedrag, te weten de uitkering van enig schadebedrag immers heeft hij, verdachte, met vorenomschreven oogmerk, -zakelijk weergegeven-
valselijk en/of listiglijk en/ofbedrieglijk en
/ofin strijd met de waarheid
-een schadeformulier ingevuld of laten invullen en
/ofondertekend
of laten ondertekenen en/of (laten) voorzien van een handtekeningen
/ofdit schadeformulier (vervolgens) doen toekomen
of laten toekomen en/of verzonden of laten verzenden, in elk geval ingediend of laten indienenaan
/bijVerzekeringsmaatschappij [slachtoffer 1] en
/of
-in dit schadeformulier aangegeven
en/of laten aangevendat een paard genaamd [naam 6] was overleden tijdens een training op 17 maart 2012 en
/of
een handgeschreven verklaring met betrekking tot het overlijden van een paard genaamd [naam 6] , overlegd aan Verzekeringsmaatschappij [slachtoffer 1] en
/of
-tegenover een schade-expert van [naam 5] verklaard dat een paard genaamd [naam 6] was overleden waardoor voornoemde Verzekeringsmaatschappij [slachtoffer 1] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
4.
hij
op één of meerdere tijdstip(pen) gelegenin
of omstreeksde periode van 30 mei 2013 tot en met 22 oktober 2013 in Gaanderen, gemeente Doetinchem,en/of in Doetinchem,
en/of Assen en/of Groenlo, athans (elders) in Nederland,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander
of anderenmet het oogmerk om zich en/of
(een
)ander
(en)wederrechtelijk te bevoordelen, door
het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of dooreen samenweefsel van verdichtsels, Verzekeringmaatschappij [slachtoffer 2] ( [slachtoffer 2] ) te bewegen tot
afgifte van een hoeveelheid geld en/ofuitkering van enig schadebedrag, immers heeft hij, verdachte, en
/ofzijn mededader
(s
)met vorenomschreven oogmerk, -zakelijk weergegeven-
valselijk en/of listiglijk en/ofbedrieglijk en
/ofin strijd met de waarheid:
-op 12 juni 2013 telefonisch aan voornoemde verzekeringmaatschappij gemeld dat een paard
genaamd [naam 7]was overleden en
/of
-een schadeformulier
ingevuld oflaten invullen en
/of ondertekend oflaten ondertekenen
en/of (laten) voorzien van (een) handtekeningen
/of(vervolgens)
doen toekomen oflaten toekomen
en/of verzonden of laten verzenden, in elk geval ingediendaan
/bijVerzekeringsmaatschappij [slachtoffer 2] en
/of
-in dit schadeformulier
aangegeven en/oflaten aangeven dat een paard
genaamd [naam 7]was overleden en
/of
-op 24 juni 2013 telefonisch aan voornoemde verzekeringmaatschappij gemeld dat een paard genaamd [naam 7] was overleden en
/of
-op 22 juli 2013 en
/ofop 4 september 2013 in interviews, uitgevoerd door [naam 8] in opdracht van voornoemde verzekeringmaatschappij, medegedeeld dat een paard genaamd [naam 7] was overleden en
/of
-aan [naam 8] , die handelde in opdracht van voornoemde verzekeringmaatschappij, een factuur van firma [naam 9] doen toekomen
en/of overlegdten bewijs dat het kadaver van [naam 7] door [naam 9] is opgehaald terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
5.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in
of omstreeksde periode van 20 augustus 2014 tot en met 4 december 2014,
in Gaanderen, gemeente Doetinchem, en/of in Doetinchem, en/of te Zoetermeer, althans
(elders)in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of
(een
)ander
(en)wederrechtelijk te bevoordelen,
door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/ofdoor een of meer listige kunstgrepen
en/of door een samenweefsel van verdichtsels,Verzekeringmaatschappij [slachtoffer 1] te bewegen tot
afgifte van een hoeveelheid geld en/ofuitkering van enig schadebedrag, immers heeft hij, verdachte, met vorenomschreven oogmerk, -zakelijk weergegeven- valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid:
-aan voornoemde verzekeringmaatschappij gemeld en/of een claim ingediend met betrekking tot het feit dat een paard genaamd [naam 10] haar nek had gebroken en is overleden en
/of
-op 22 augustus 2014 aan de door voornoemde verzekeringsmaatschappij ingeschakelde schade-expert (van [naam 11] ) heeft medegedeeld dat een paard genaamd [naam 10] haar nek had gebroken en is overleden en
/of
-aan voornoemde verzekeringsmaatschappij een factuur (gedateerd op 15 januari 2014) heeft doen toekomen en/of overlegd en/of ingediend waaruit zou blijken dat hij, verdachte, het paard [naam 10] in 2014 heeft verkocht aan [naam 12] voor 35000 euro
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
6.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in
of omstreeksde periode van 20 augustus 2014 tot en met 4 december 2014,
in Gaanderen, gemeente Doetinchem, en/of in Doetinchem, althans
(elders)in Nederland,
een geschrift, namelijk een factuur gedateerd op 15 januari 2014 van [naam 13] aan [naam 12]
althans een geschrift,dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken
en/of door anderen te doen gebruikenvalselijk heeft opgemaakt of heeft doen opmaken
en/of heeft vervalst of heeft doen vervalsen, bestaande die valsheid
of vervalsinghierin dat valselijk, immers opzettelijk in strijd met de waarheid, in die factuur is opgenomen dat een paard genaamd [naam 14] x [naam 15] (ook genaamd [naam 10] ) in 2014 door [naam 12] is gekocht voor 35000 euro (terwijl dit paard al eerder was overleden);
7.
hij in
of omstreeksde periode 11 september 2012 tot en met 30 september 2015
in Gaanderen, gemeente Doetinchem,
en/of in Doetinchem, althans (elders) in
Nederland,een shovel [naam 75] type 1350CX45 (met framenummer [nummer 1] )
heeft verworven en voorhanden heeft gehad
en/of heeft overgedragen, terwijl hij
ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van deze shovel
wist,
althansredelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf
verkregen goed betrof.
10.
hij op één of meer tijdstip(pen) gelegen in
of omstreeksde periode van 12 januari 2012 tot en met 6 februari 2012
in Gaanderen, gemeente Doetinchem,
en/of in Doetinchem,en/of Assen en/of in Groenlo en/of te Markelo, althans
(elders)in Nederland,
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen,
door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/ofdoor een of meer listige kunstgrepen
en/of door een samenweefsel van verdichtsels, Verzekeringmaatschappij [slachtoffer 2] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van 28.050 euro,
althans tot afgifte van enig geldbedrag, te weten de uitkering van enig schadebedragimmers heeft hij, verdachte, met vorenomschreven oogmerk, -zakelijk weergegeven- valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid:
- bij de politie aangifte gedaan van een inbraak in zijn bedrijf (PV-nummer PL0641 2012006137-1) en/of
- vervolgens bij voornoemde verzekeringsmaatschappij een schadeclaim ingediend en/of
- ter adstructie van die schade een aantal (vervalste) facturen van aan hem geleverde en bij de inbraak weggenomen goederen overgelegd
/gefaxtaan voornoemde verzekeringsmaatschappij te weten:
-factuur d.d. 24-10-2011 van [naam 20] met factuurnummer [nummer 2] ten bedrage van 2.434,74 euro
-factuur d.d. 11-01-2011 van [naam 21] met factuurnummer [nummer 3] ten bedrage van 4.181,48 euro
-factuur d.d. 19-08-2011 van [naam 21] met factuurnummer [nummer 4] ten bedrage van 2.283,67 euro
-factuur d.d. 11-05-2011 van [naam 22] met factuurnummer [nummer 5] ten bedrage van 6.426,00 euro
-factuur d.d. 03-08-2011 van [naam 22] met factuurnummer [nummer 6] ten bedrage van 13.209,00 euro
waardoor voornoemde Verzekeringsmaatschappij [slachtoffer 2] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
11.
hij op één of meer tijdstip(pen) gelegen in
of omstreeksde periode van 30 mei 2012 tot en met 6 juli 2012
in Gaanderen, gemeente Doetinchem,
en/of in Doetinchem,en/of in Rijswijk en/of te Hardenberg, althans
(elders)in Nederland,
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen,
door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/ofdoor een of meer listige kunstgrepen
en/of door een samenweefsel van verdichtsels, Verzekeringmaatschappij [slachtoffer 4] ( [slachtoffer 4] )
heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van 29.500 euro, althans tot afgifte van enig geldbedrag, te weten de uitkering van enig schadebedrag immers heeft hij, verdachte, met vorenomschreven oogmerk, -zakelijk weergegeven- valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid:
- bij de politie aangifte gedaan van een inbraak in zijn bedrijf (PV-nummer PL0641 2012072314-1) en/of
- vervolgens bij voornoemde verzekeringsmaatschappij een schadeclaim ingediend en/of
- ter adstructie van die schade een aantal (vervalste) facturen van aan hem geleverde en bij de inbraak weggenomen goederen overgelegd
/gefaxtaan de door voornoemde verzekeringsmaatschappij ingeschakelde schade-expert van [naam 23] , te weten:
-factuur d.d. 24-03-2012 van [naam 20] met factuurnummer [nummer 7] ten bedrage van 2.434,74 euro
-factuur d.d. 11-02-2012 van [naam 21] met factuurnummer [nummer 8] ten bedrage van 4.181,48 euro
-factuur d.d. 19-04-2012 van [naam 21] met factuurnummer [nummer 4] ten bedrage van 2.283,67 euro
-factuur d.d. 12-05-2012 van [naam 22] met factuurnummer [nummer 9] ten bedrage van 22.312,50 euro
-factuur d.d. 11-05-2012 van [naam 22] met factuurnummer [nummer 10] ten bedrage van 6.426,00 euro
-factuur d.d. 03-05-2012 van [naam 22] met factuurnummer [nummer 11] ten bedrage van 3.100,00 euro
waardoor voornoemde Verzekeringsmaatschappij [slachtoffer 4] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van de feiten 1, 3, 10 en 11 steeds:
oplichting
Ten aanzien van feit 2 primair:
medeplegen van valsheid in geschrift
Ten aanzien van feit 4:
medeplegen van poging tot oplichting
Ten aanzien van feit 5:
poging tot oplichting
Ten aanzien van feit 6:
valsheid in geschrift
Ten aanzien van feit 7
schuldheling

5.De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden. Verdachte heeft zich over een langere periode schuldig gemaakt aan oplichting en is daarbij geraffineerd te werk gegaan. Het onderzoek tegen hem is gestart vanuit een verdenking van oplichting ten aanzien van twee paarden. Al snel bleek echter iedere verdachte aangaande geldstroom kwestieus te zijn. Volgens de officier van justitie is de kans op herhaling groot en is de maatschappij voor tonnen gedupeerd. Hierin liggen de redenen voor de gevorderde straf.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de verdediging gevraagd om het opleggen van een lagere straf.
De strafoplegging in deze zaak is naar het oordeel van de rechtbank niet eenvoudig.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan (poging tot) oplichting van verzekeringsmaatschappijen met betrekking tot een viertal paarden. Bij twee van deze oplichtingen heeft hij valse stukken ingediend bij de verzekeraar en zich dus schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift. Ook heeft hij zich schuldig gemaakt aan heling van een shovel en heeft hij twee verzekeringsmaatschappijen opgelicht door hogere facturen in te dienen ter vergoeding van gestolen zadels en andere goederen uit zijn zadelkamer dan de goederen in werkelijkheid kostten. Dit zijn kwalijke feiten, die voor de betrokken verzekeringsmaatschappijen veel werk hebben veroorzaakt. Verzekeringsfraude heeft tot gevolg dat verzekeringspremies uiteindelijk hoger worden, omdat verzekeringsmaatschappijen hun risico’s financieel zullen willen afdekken. In die zin heeft verdachte met zijn gedrag de samenleving in zijn geheel benadeeld. Verdachte heeft bovendien op verschillende manieren gefraudeerd en heeft daarbij een dierenarts en zijn halfbroer meegetrokken.
De rechtbank spreekt verdachte vrij van de ten laste gelegde fraude ten aanzien van zijn arbeidsongeschiktheidsverzekering. Dit feit strekt zich uit over de langste ten laste gelegde periode (de jaren 2009 tot en met 2015) en het financieel nadeel voorvloeiend uit dit feit bedraagt ruim € 113.000,-. Het financieel nadeel dat het gevolg is van de feiten die de rechtbank wél bewezen vindt, komt neer op een bedrag van ruim € 100.000,-. De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS gaan voor een fraude van deze omvang uit van een gevangenisstraf voor de duur van vijf tot negen maanden onvoorwaardelijk. In plaats daarvan kan ook een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd, aldus de oriëntatiepunten.
De rechtbank ziet aanleiding om deze zaak af te doen met een maximale taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf. De redenen hiervoor zijn de volgende:
  • de ouderdom van de bewezenverklaarde feiten. De oplichtingen en de pogingen daartoe hebben zich afgespeeld in de jaren 2011 tot en met 2014. De heling van de shovel vond plaats in de periode van september 2012 tot en met september 2015. Het merendeel van de feiten (de oplichtingen ten aanzien van drie paarden en de zadelkamer) is vijf jaren of langer geleden. Dat het onderzoek ter terechtzitting lang heeft geduurd (ruim twee jaren) is deels aan de verdediging te wijten. De verdediging heeft immers een ruime hoeveelheid onderzoekswensen ingediend. Nadat het onderzoek door de rechter-commissaris was afgerond, heeft het echter nog bijna een jaar geduurd, voordat het onderzoek te terechtzitting kon worden voortgezet en afgerond. Dit tijdsverloop moet naar het oordeel van de rechtbank in het voordeel van verdachte werken voor wat betreft de modaliteit van de op te leggen straf;
  • het blanco strafblad van verdachte en het feit dat hij na zijn aanhouding in deze zaak op 24 november 2015 niet opnieuw met politie en justitie in aanraking is gekomen;
  • de straffen die in vergelijkbare zaken door rechtbanken, ook door deze rechtbank, worden opgelegd. Bij een benadelingsbedrag van ruim € 100.000,- in combinatie met feiten die zich langere tijd geleden hebben afgespeeld, wordt regelmatig een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd.
Het geheel overziend komt de rechtbank in deze zaak tot het opleggen van een taakstraf voor de duur van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaren. De voorwaardelijke straf is een waarschuwing en moet ervoor zorgen dat verdachte niet opnieuw de fout in gaat.
7a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] hebben zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding.
[slachtoffer 1] vordert een bedrag van € 47.500,- aan materiële schade en € 24.131,51 aan proceskosten.
[slachtoffer 2] vordert een bedrag van € 3.201,66.
[slachtoffer 4] vordert een bedrag van € 30.763,38.
[slachtoffer 3] vordert en bedrag van € 209.638,42.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt dat er sprake is van een gebrekkige machtiging voor het indienen van de vordering, nu er geen uittreksel van de KvK is bijgevoegd waaruit de machtigingsbevoegdheid van [naam 70] blijkt, en ook geen algemene volmacht is bijgevoegd waaruit blijkt dat de gemachtigde ook mag optreden in een strafzaak. Om die redenen moet de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Daarnaast zijn de onderzoekskosten hoog en niet nader gespecificeerd. De vordering dient om die redenen te worden gematigd.
Beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van de machtiging: in de machtiging staat dat mw. [naam 70] , directeur [slachtoffer 1] , mw. [naam 71] , fraudespecialist, machtigt om haar te vertegenwoordigen. Door de verdediging is niets aangevoerd dat er op zou kunnen wijzen dat [naam 70] geen directeur is van [slachtoffer 1] . De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om aan te nemen dat [naam 70] op de machtiging daarover onjuist verklaart. Ook is door de verdediging niets aangevoerd voor de stelling dat de machtiging op een andere zaak betrekking zou kunnen hebben dan de voorliggende zaak. De machtiging is dan ook niet gebrekkig.
De gevorderde schade bestaande uit ten onrechte uitgekeerde verzekeringsgelden voor de paarden [naam 2] en [naam 6] , in totaal een bedrag van € 47.500,-, is naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd en zal worden toegewezen.
De vordering is ten aanzien van de gevorderde onderzoekskosten (door de benadeelde partij per abuis opgenomen onder ‘proceskosten’) is onderbouwd met twee rekeningen van [naam 11] , met als bijlagen de bronnen die door [naam 11] zijn gebruikt bij haar onderzoek. Naar het oordeel van de rechtbank is de schade hiermee op dit punt voldoende onderbouwd, zodat zij die zal toewijzen als geleden materiële schade.
De gevorderde wettelijke rente is als volgt toewijsbaar:
Voor het bedrag van € 25.000,- ten aanzien van het paard [naam 2] vanaf 1 juni 2011, de datum waarop het bedrag door [slachtoffer 1] aan verdachte is uitgekeerd.
Voor het bedrag van € 22.500,- ten aanzien van het paard [naam 6] vanaf 18 mei 2012, de datum waarop het bedrag door [slachtoffer 1] aan verdachte is uitgekeerd.
Voor het bedrag van € 16.455,78 aan onderzoekskosten vanaf 11 november 2014, de declaratiedatum van de betreffende factuur.
Voor het bedrag van € 7.675,73 aan onderzoekskosten vanaf 17 mei 2016, de declaratiedatum van de betreffende factuur.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 42 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging voert aan dat onderzoekskosten worden opgevoerd die volgen uit de relatie c.q. overeenkomst met [medeverdachte] , zodat die kosten niet zonder meer op verdachte kunnen worden verhaald. Verder stelt de verdediging dat de rekening van [naam 11] is onderbouwd met werkzaamheden die voor de datum van de opdrachtverstrekking liggen.
Om die redenen moet de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering voor die kosten.
Beoordeling door de rechtbank
De benadeelde partij heeft rechtstreeks schade geleden door een door verdachte samen met [medeverdachte] gepleegd strafbaar feit. Dat tussen verdachte en [slachtoffer 2] geen zakelijke relatie bestond, doet daar niet aan af.
Op de rekening van [naam 11] aan [slachtoffer 2] staat vermeld dat dit de verzekerde [medeverdachte] betreft met als tegenpartij [naam 4] . De werkzaamheden op de bijgevoegde specificatie tellen op tot het bedrag dat in rekening is gebracht. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van dat bedrag.
Naar het oordeel van de rechtbank is de schade voldoende onderbouwd, zodat de vordering zal worden toegewezen. Omdat verdachte de schade samen met [medeverdachte] heeft veroorzaakt, zal de vordering hoofdelijk toegewezen worden.
De gevorderde rente is toewijsbaar vanaf 7 december 2013, de datum waarop de factuur aan [naam 11] uiterlijk door [slachtoffer 2] betaald moest zijn.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 4]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 185 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging voert aan dat de kosten van de expert niet zijn onderbouwd en dat de vordering voor dat gedeelte moet worden afgewezen, dan wel dat de benadeelde partij voor dat gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Beoordeling door de rechtbank
De kosten van de expert zijn gespecificeerd door een declaratie die zich in het dossier bevindt (zaak 7, p. 68). De vordering is daarmee voldoende onderbouwd. De rechtbank zal de vordering op dit punt toewijzen. De rechtbank zal ook het door [slachtoffer 4] uitgekeerde bedrag aan verdachte toewijzen. Dit bedrag betreft schade die [slachtoffer 4] rechtstreeks heeft geleden door het handelen van verdachte.
De gevorderde rente is als volgt toewijsbaar:
Voor het bedrag van € 29.500,- ten aanzien van de uitkering schadeclaim vanaf 16 november 2015, de datum van aangifte door [slachtoffer 4] bij de politie, aangezien uit het dossier en uit de vordering niet blijkt op welke datum het schadebedrag is uitgekeerd.
Voor het bedrag van € 1.263,68 ten aanzien van de onderzoekskosten vanaf 22 juni 2012, de datum van de factuur van Dekra.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 3]
Nu verdachte zal worden vrijgesproken van het feit waar de vordering op ziet, zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van de toe te wijzen bedragen ten behoeve van genoemde benadeelde partijen. De proceskostenvergoeding valt hier niet onder. De vervangende hechtenis zal worden gemaximeerd op één jaar (art. 60a juncto 24c lid 3 Sr) en zal verhoudingsgewijs over de verschillende op te leggen schadevergoedingsmaatregelen worden verdeeld.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b 14c, 22c, 22d, 36e, 36f, 45, 47, 225, 326 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht en artikel 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van de onder 8 en 9 tenlastegelegde feiten.
 verklaart bewezen dat verdachte de overige tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
werkstrafgedurende
240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 (honderdtwintig) dagen;
 beveelt dat voor de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de werkstraf in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uren in mindering worden gebracht;
 een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden;
 bepaalt, dat deze gevangenisstraf,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde(n) voor het einde van de proeftijd die op twee jaren wordt bepaald;
 dat de veroordeelde zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit.

De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
 veroordeelt verdachte ten aanzien van de feiten 1, 3 en 5 tot betaling van
schadevergoedingaan de benadeelde partij
[slachtoffer 1], van een bedrag van
€ 71.631,51 (eenenzeventigduizendzeshonderdeenendertig euro en eenenvijftig cent)vermeerderd met de wettelijke rente
voor een bedrag van € 25.000,- vanaf 1 juni 2011
voor een bedrag van € 22.500,- vanaf 18 mei 2012
voor een bedrag van € 16.455,78 vanaf 11 november 2014
voor een bedrag van € 7.675,73 vanaf 17 mei 2016 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]een bedrag
te betalen van € 71.631,51 (eenenzeventigduizendzeshonderdeenendertig euro en eenenvijftig cent),vermeerderd met de wettelijke rente
voor een bedrag van € 25.000,- vanaf 1 juni 2011
voor een bedrag van € 22.500,- vanaf 18 mei 2012
voor een bedrag van € 16.455,78 vanaf 11 november 2014
voor een bedrag van € 7.675,73 vanaf 17 mei 2016, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 248 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
 veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 4 tot betaling van
schadevergoedingaan de benadeelde partij
[slachtoffer 2]van een bedrag van
€ 3.201,66 (drieduizendtweehonderdeen euro en zesenzestig cent)vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 december 2013 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]een bedrag
te betalen van € 3.201,66 (drieduizendtweehonderdeen euro en zesenzestig cent)vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 december 2013 tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 11 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
 verstaat dat indien en voor zover door de mededader het betreffende schadebedrag is betaald, veroordeelde daarvan zal zijn bevrijd.

De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
 veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 11 tot betaling van
schadevergoedingaan de benadeelde partij
[slachtoffer 4]van een bedrag van
€ 30.763,- (dertigduizendzevenhonderdendrieënzestig euro)vermeerderd met de wettelijke rente voor een bedrag van € 29.500,- vanaf 16 november 2015
voor een bedrag van € 1.263,68 vanaf 22 juni 2012 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
  • legt aan veroordeelde de
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
 verklaart de
benadeelde partij [slachtoffer 3] niet-ontvankelijkin haar vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Klep (voorzitter), mr. S.H. Keijzer en mr. J.H. Steverink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M.P. van der Meulen en mr. C.T.P.M. van Aarssen, griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 september 2018.
mr. C.T.P.M. van Aarssen is buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in de in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Oost Nederland, Team Financieel-economische Criminaliteit, opgemaakte processen-verbaal, onderzoek ONRBB15001 (onderzoek [naam 72] ), en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het betreffende zaaksdossier, tenzij anders vermeld.
2.Verzekeringspolis (A01.01-003), p. 31-32.
3.Schadeformulier d.d. 2 februari 2011 (A01.01-004), p. 34-36.
4.Rapport van [naam 5] d.d. 6 mei 2011 (A.01.01-005), p. 39.
5.Factuur van [naam 13] aan [naam 24] d.d. 10 juni 2010 (A.01.01.006), p. 42
6.Overlijdensattest opgesteld door [naam 3] d.d. 15 maart 2011 (A01.01-008), p. 47.
7.Proces-verbaal aangifte d.d. 13 januari 2015 (A01.01), p. 19.
8.Health certification for horses into the United States of America, opgesteld door dr. [naam 30] , ambtelijk dierenarts, Landkreis [plaats] , bijlage bij (aanvullend) proces-verbaal van bevindingen 2 december 2016 (AH085).
9.Kopie paspoort [naam 2] (AH002-006), AH-dossier, p. 26-28.
10.Aanvraag hengstenkeuring van [naam 25] (AH002-009), AH-dossier, p. 31.
11.AH047-002), AH-dossier, p 600.
12.proces-verbaal getuigenverhoor [naam 3] bij de rechter-commissaris d.d. 18 april 2017; verklaringen verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 6 september 2018.
13.Schriftelijke verklaring van [naam 31] , dierenarts, d.d. 2 december 2016.
14.Proces-verbaal aangifte d.d. 13 januari 2015 (A01.01), p. 26.
15.Proces-verbaal van verhoor [naam 25] d.d. 1 mei 2015 (G01.01), p. 160-162.
16.Factuur aankoop [naam 2] d.d. 27 januari 2003 (AH002-007), p. 52; factuur verkoop [naam 2] d.d. 10 september 2012(AH002-014), p. 54.
17.Proces-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris [naam 27] d.d. 3 oktober 2017.
18.(aanvullend) proces-verbaal van bevindingen 2 december 2016 (AH085).
19.Factuur van [naam 13] aan [naam 37] d.d. 26 oktober 2010 (B.02.03.002-027), p. 158.
20.Proces-verbaal van bevindingen boekhouding [naam 64] (AH 070), AH-dossier, p. 700-701.
21.Print-screen eigenschappen voor rekening [naam 39] (B.02.03.00-003 01), p. 140.
22.Paardenbestand [naam 25] (AH 069-011), p. 135.
23.E-mail van [naam 13] d.d. 8 maart 2011 (B.02.03.00-005), p. 141.
24.E-mail van [naam 3] d.d. 9 maart 2011 (B.02.03.00-006), p. 142.
25.Proces-verbaal aangifte, p. 15-17; schadeformulier [slachtoffer 1] , p. 30-31; verklaring verdachte ter terechtzitting van 5 september 2018.
26.Brief verdachte aan [naam 73] , p. 37.
27.Expertiserapport [naam 5] , p. 34.
28.Proces-verbaal aangifte, p. 15-17; verklaring verdachte ter terechtzitting van 5 september 2018.
29.Proces-verbaal van verhoor [getuige] , p. 50-51.
30.Emailbericht [naam 74] van het KWPN, p. 93.
31.Uitdraai keuringslijst, p. 64.; emailbericht van [naam 74] van het KWPN, p. 92.
32.Afdruk agendapagina, p. 100
33.Proces-verbaal van verhoor [naam 41] , p. 134-136.
34.Proces-verbaal van verhoor [naam 42] , p. 141-142.
35.Emailbericht [naam 44] aan [naam 46] d.d. 17-06-2012 en een emailbericht van [naam 46] aan [naam 44] d.d. 17-06-2012, p. 131-132.
36.Schadeformulier p. 31; factuur, p. 39.
37.Proces-verbaal van bevindingen boekhouding [naam 64] , AH 070, dossiermap 2, p. 700-701.
38.Aanvraag aansprakelijkheidsverzekering (A03.01-003), p. 26-28.
39.Proces-verbaal van aangifte, p. 13 (A03.01); formulier schademelding, p. 30 (A03.01-005).
40.Proces-verbaal van aangifte, p. 13 (A03.01).
41.Onderzoek [naam 11] inhoudende interview [naam 13] , p. 44-47.
42.Proces-verbaal van aangifte, p. 14 (A03.01) en factuur [naam 9] aan [naam 13] , p. 69.
43.Aanvullend proces-verbaal van bevindingen 2 december 2016 (AH085), p. 2 en de bijlagen bij dat proces-verbaal; de print-screen van [naam 9] , de factuur van [naam 9] d.d. 12 juli 2013 en het ophaaloverzicht van [naam 9] (met afdrukdatum 13 september 2016).
44.Uitdraai uitslagenlijst [naam 29] , p. 108, 109 en 110.
45.Uitdraai internetpagina’s, p. 96, 97, 98 en 118.
46.Uitdraai resultaten, p. 102.
47.Rapport toedrachtonderzoek [naam 54] d.d. 14 oktober 2014 (A03.01-012), p. 128.
48.Proces-verbaal verhoor [naam 28] bij de rechter-commissaris.
49.Uitdraai uitslagenlijst, p. 108, 109 en 110.
50.Uitdraai WhatsApp-berichten gsm verdachte (B02.01.003) p. 197.
51.Uitdraai WhatsApp-berichten gsm verdachte (B02.01.003) p. 198.
52.Uitdraai WhatsApp-berichten gsm verdachte (B02.01.003) p. 198.
53.Uitdraai WhatsApp-berichten gsm verdachte (B02.01.003) p. 199.
54.Uitdraai WhatsApp-berichten gsm verdachte (B02.01.003) p. 200
55.Uitdraai WhatsApp-berichten gsm verdachte (B02.01.003) p. 200
56.Uitdraai WhatsApp-berichten gsm verdachte (B02.01.003) p. 202
57.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] (A05.01), p. 12; verzekeringspolis (A05.01-003), p. 29-30.
58.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] (A05.01), p. 12 en 13.
59.Factuur verkoop paard [naam 14] x [naam 15] , bijlage 4 bij aangifte [slachtoffer 1] (A05.01-005), p. 46.
60.Kopie paardenpaspoort [naam 10] , bijlage 5 bij aangifte [slachtoffer 1] (A05.01-006), p. 48.
61.Mailwisseling dierenarts, bijlage 6 bij aangifte [slachtoffer 1] (A05.01-007), p. 50.
62.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] (A05.01), p. 12-18.
63.Casusbeschrijving incident, bijlage 3 bij aangifte [slachtoffer 1] (A05.01-004), p. 33.
64.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 februari 2015 (AH002), p. 55; kopie duplicaat paardenpaspoort (AH002-015), p. 56.
65.Proces-verbaal van verhoor [naam 25] d.d. 1 mei 2015 (G01.01), p. 112-113.
66.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 december 2015 (AH058), p. 78.
67.Kopie administratie [naam 57] (AH058-001), p. 79.
68.Proces-verbaal Zaaksrelaas paard [naam 10] (AH 064), p. 7; Paardenbestand [naam 25] (B.01.02-001); zaaksdossier 1, p. 135.
69.Proces-verbaal zaaksdossier 4 Zaaksrelaas paard [naam 10] (AH 064), p. 7.
70.Factuur [nummer 14] [naam 13] (B.02.02.001-014), p. 103.
71.Overzicht paarden in- en aankoop 2014 van [naam 64] (AH069-014), p. 85 e.v.
72.Grootboek [naam 13] 2014 van [naam 64] (AH69-010), p. 82.
73.Rekeningoverzicht [naam 13] (AH011-002), p. 57.
74.E-mail bericht van 22 augustus 2014 van [naam 46] aan [naam 12] , p. 104.
75.Uitdraai van het WhatsApp-gesprek tussen verdachte en [naam 46] (B.02.01.003), p. 95.
76.Proces-verbaal verhoor van de verdachte d.d. 27 november 2015 (V01.11), p 123.
77.Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming d.d. 14 oktober 2015 (AH029), AH-dossier, p. 499-500.
78.Kennisgeving van inbeslagneming d.d 30 september 2015 (AH028), AH-dossier, p. 496-497.
79.Proces-verbaal Identificatie shovel d.d. 20 oktober 2015 (AH049), p. 160-165.
80.Proces-verbaal Identificatie shovel d.d. 20 oktober 2015 (AH049), p. 163.
81.Proces-verbaal Identificatie shovel d.d. 20 oktober 2015 (AH049), p. 163-164.
82.Proces-verbaal Zaaksrelaas [naam 75] Shovel (AH065), p. 4; proces-verbaal Identificatie shovel d.d. 20 oktober 2015 (AH049), p. 164.
83.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 24 november 2015 (V01.05), p. 177.
84.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 24 november 2015 (V01.05), p. 177-178.
85.Proces-verbaal Zaaksrelaas [naam 75] Shovel (AH065), p. 4; internet geschiedenis inzake shovel (B.02.03.003), p. 167-170.
86.Verklaring van verdachte d.d.d 9 september 2013 (A04.01-007.01), p. 88.
87.Verklaring van verdachte aan [slachtoffer 2] 25 september 2013 (A04.01-007.04), p. 104.
88.Verklaring van verdachte aan [slachtoffer 2] d.d. 3 december 2013 (A04.01-007.15), p. 150.
89.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 24 januari 2015 (V01.05), p. 177.
90.Proces-verbaal van aangifte d.d. 12 januari 2012, PV-nummer PL0641 2012006137-1 (A07.01-002), p. 35-42.
91.Proces-verbaal van aangifte d.d. 12 januari 2012 en bijlage weggenomen goederen (A07.01-002), p. 3542.
92.Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 2] (A07.01), p. 30.
93.Schaderapport (A07.01-003), p. 49; Lijst Inhoud zadelkamer (A07.01-003), p. 52; (AH039-001), p.85.
94.Facturen gefaxt aan [slachtoffer 2] (A07.01-002), p. 43-48;
95.Brief van [slachtoffer 2] d.d. 2 februari 2012 betreffende uitkering diefstalschade (A07.01-004), p. 53.
96.Facturen ingediend bij [slachtoffer 4] (AH056-002), p. 102-107.
97.Bij [slachtoffer 2] ingediende factuur: Factuur d.d. 24-10-2011 met factuurnummer [nummer 2] van [naam 63] (A07.01-002), p. 43; (AH039-002), p. 86.
98.Proces-verbaal Relaas (AH067), p. 8.
99.Proces-verbaal Relaas (AH067), p. 7-8; proces-verbaal van bevindingen (AH039), p. 79; rekeningafschrift (AH011-002), p. 78.
100.Factuur d.d. 24-10-2011 met factuurnummer [nummer 2] van [naam 63] (AH042-001), p. 91.
101.Bij [slachtoffer 4] ingediende factuur: Factuur d.d. 24 maart 2012 met factuurnummer [nummer 7] (AH056-002), p.105; B.0203.002-001.05, p. 114.
102.Factuur d.d. 24 maart 2012 met factuurnummer [nummer 7] (B.02.03.00-001), p. 108.
103.Proces-verbaal Relaas (AH067), p. 7.
104.Bij [slachtoffer 2] ingediende factuur: Factuur d.d. 11 januari 2011 met factuurnummer [nummer 3] van [naam 21] (A07.01-002), p. 44; (AH039-003), p. 87.
105.Proces-verbaal Relaas (AH067), p. 9-10.
106.Proces-verbaal Relaas (AH0767), p. 8-9, 11; rekeningafschriften privé (AH011-001), p.75-76, en rekeningafschriften zakelijk (AH011-002), p. 77-78.
107.Bij [slachtoffer 4] ingediende factuur: Factuur d.d. 11 februari 2012 met factuurnummer [nummer 8] van [naam 21] (AH056-002), p. 104.
108.Proces-verbaal Relaas (AH067), p. 9.
109.Proces-verbaal Relaas (AH0767), p. 8-9.
110.Bij [slachtoffer 2] ingediende factuur: Factuur d.d. 19 augustus 2011 met factuurnummer [nummer 4] van [naam 21] (A07.01-002), p. 46; (AH039-005), p. 89.
111.Proces-verbaal Relaas (AH067), p. 9-10.
112.Proces-verbaal Relaas (AH0767), p. 8-9; rekeningafschriften privé (AH011-001), p.75-76, en rekeningafschriften zakelijk (AH011-002), p. 77-78.
113.Rekeningafschrift privé (AH011-001), p. 75
114.Factuur d.d. 19 augustus 2011 met factuurnummer [nummer 4] van [naam 21] (AH045-001), p. 98.
115.Bij [slachtoffer 4] ingediende factuur: Factuur d.d. 19 april 2012 met factuurnummer [nummer 4] van [naam 21] (AH056-002), p. 103; B.0203.002-001.04, p. 113.
116.Bij [slachtoffer 2] ingediende factuur: Factuur d.d. 11 mei 2011 met factuurnummer [nummer 5] van [naam 22] (A07.01-002), p. 45; (AH039-004); p. 88.
117.Proces-verbaal Relaas (AH067), p. 14.
118.Proces-verbaal Relaas (AH067), p. 12.
119.Factuur ingediend bij [slachtoffer 4] : Factuur d.d. 11 mei 2012 (AH056-002); , p. 106; B.02.03.002-001.06, p. 115.
120.Bij [slachtoffer 2] ingediende factuur: Factuur d.d. 3 augustus 2011 met factuurnummer [nummer 6] van [naam 22] (AH039-006), p. 90.
121.Proces-verbaal Relaas (AH067), p. 12 en 14.
122.Proces-verbaal Relaas (AH067), p. 13.
123.Proces-verbaal relaas (AH067, p.12; Factuur d.d. 3 augustus 2011 met factuurnummer [nummer 19] van [naam 22] (AH043-003), p. 94.
124.Proces-verbaal Relaas (AH067), p. 12-13.
125.Rekeningafschrift privé (AH011-001), p. 76.
126.Proces-verbaal Relaas (AH067), p. 14.
127.Proces-verbaal verhoor aangever [slachtoffer 2] d.d. 9 november 2015 (A07.01), p. 29.
128.Proces-verbaal van verhoor [naam 46] d.d. 26 november 2015 (V03.01), p. 147.
129.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 25 november 2015 (V01.11), p. 130.
130.Aanvraagformulier [slachtoffer 4] d.d. 20 april 2012 (A08.01-001), p. 57-60.
131.Proces-verbaal van aangifte d.d. 30 mei 2012, PV-nummer PL0641 2012072314-1 (AH10.01), p. 69-74.
132.E-mail d.d. 30 mei 2012 van tussenpersoon [naam 76] (A08.01-002), p. 61.
133.Expertiserapport d.d. 22 juni 2012 van [naam 23] (A08.01-003), p. 63-67.
134.Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 4] (A08.01), p. 55.
135.Facturen gefaxt aan [slachtoffer 2] (A07.01-002), p. 43-48;
136.Factuur ingediend bij [slachtoffer 4] (AH056-002), p. 105; (B.02.03.00-001), p. 108.
137.Proces-verbaal Relaas (AH067), p. 8;
138.Factuur d.d. 29 mei 2012 met factuurnummer [nummer 7] van [naam 63] (AH042-002), p. 92.
139.Bij [slachtoffer 2] ingediende factuur: Factuur d.d. 24-10-2011 met factuurnummer [nummer 2] van [naam 63] (A07.01-002), p. 43; (AH039-002), p. 86.
140.Proces-verbaal Relaas (AH067), p. 8;
141.Proces-verbaal Relaas (AH067), p. 7-8; proces-verbaal van bevindingen (AH039), p. 79; rekeningafschrift (AH011-002), p. 78.
142.Factuur d.d. 24-10-2011 met factuurnummer [nummer 2] van [naam 63] (AH042-001), p. 91.
143.Factuur ingediend bij [slachtoffer 4] (AH056-002), p. 104; (B.02.03.002-001.01), p. 110.
144.Proces-verbaal Relaas (AH067), p. 9-10.
145.Proces-verbaal Relaas (AH067), p. 9.
146.Proces-verbaal Relaas (AH0767), p. 8-9, 11; rekeningafschriften privé (AH011-001), p.75-76, en rekeningafschriften zakelijk (AH011-002), p. 77-78.
147.Bij [slachtoffer 2] ingediende factuur: Factuur d.d. 11 januari 2011 met factuurnummer [nummer 3] van [naam 21] (A07.01-002), p. 44; (AH039-003), p. 87.
148.Proces-verbaal Relaas (AH067), p. 10.
149.Factuur ingediend bij [slachtoffer 4] (AH056-002), p. 103; (B.02.03.002-001.04), p. 113.
150.Proces-verbaal Relaas (AH067), p. 9-10.
151.Rekeningafschrift privé (AH011-001), p. 75
152.Bij [slachtoffer 2] ingediende factuur: Factuur d.d. 19 augustus 2011 met factuurnummer [nummer 4] van [naam 21] (A07.01-002), p. 46; (AH039-005), p. 89.
153.Factuur ingediend bij [slachtoffer 4] (AH056-002), p. 112; (B.02.03.002-001.06), p. 115.
154.Proces-verbaal Relaas (AH067), p. 12 en 14.
155.Factuur d.d. 30 mei 2012 met factuurnummer [nummer 9] van [naam 22] (AH043-004), p. 95.
156.Factuur ingediend bij [slachtoffer 4] (AH056-002), p. 106; (B.02.03.002-001.02), p. 115.
157.Proces-verbaal Relaas (AH067), p. 12 en 14.
158.Proces-verbaal Relaas (AH067), p. 13.
159.Factuur d.d. 19 augustus 2012 met factuurnummer [nummer 10] van [naam 22] (AH043-007), p. 96.
160.Factuur ingediend bij [slachtoffer 4] (AH056-002), p. 107; (B.02.03.002-001.03), p. 111.
161.Proces-verbaal Relaas (AH067), p. 12 en 14.
162.Proces-verbaal Relaas (AH067), p. 13.