ECLI:NL:RBGEL:2018:3871

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 september 2018
Publicatiedatum
6 september 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 98
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking schriftelijke waarschuwing en dwangsom in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J.A. Bekke, beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het betreft een verzoek tot intrekking van een schriftelijke waarschuwing die aan eiseres was opgelegd naar aanleiding van een project. De staatssecretaris heeft het verzoek tot intrekking van de waarschuwing in eerste instantie afgewezen, waarna eiseres bezwaar heeft gemaakt. Dit bezwaar werd echter niet-ontvankelijk verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit besluit.

Tijdens de zitting op 29 augustus 2018 heeft de rechtbank vastgesteld dat de staatssecretaris inmiddels de schriftelijke waarschuwing had ingetrokken. De rechtbank oordeelde dat de weigering om de waarschuwing in te trekken onrechtmatig was, aangezien de staatssecretaris zich niet meer bevoegd achtte om de waarschuwing te handhaven. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en stelde vast dat de staatssecretaris een dwangsom van € 940 aan eiseres had verbeurd wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar.

Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de staatssecretaris het door eiseres betaalde griffierecht van € 338 moet vergoeden en veroordeelde hij de staatssecretaris in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.785. De uitspraak werd gedaan door rechter mr. W.P.C.G. Derksen en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/98

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

29 augustus 2018

in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] eiseres

(gemachtigde: mr. J.A. Bekke),
en
de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheidte 's-Gravenhage, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 13 oktober 2016 met kenmerk 0715084/10 heeft verweerder het verzoek van eiseres om de schriftelijke waarschuwing van 17 augustus 2015 naar aanleiding van een project te [plaats 2] in te trekken, afgewezen.
Hiertegen heeft eiseres op 23 november 2016 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 18 december 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft op 9 januari 2018 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 19 juni 2018 heeft verweerder de schriftelijke waarschuwing van 31 augustus 2016 ingetrokken.
Bij besluit van 4 juli 2018 heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken.
Bij brief van 11 juli 2018 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2018. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk op 29 augustus 2018 uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- stelt vast dat verweerder als gevolg van het niet tijdig beslissen op het bezwaar van eiseres een dwangsom, als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb, aan eiseres heeft verbeurd ten bedrage van € 940;
- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht groot € 338 aan haar vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
€ 1.785.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. De rechtbank stelt vast dat verweerder het bestreden besluit inmiddels heeft ingetrokken. Door de intrekking herleeft het primaire besluit van 13 oktober 2016 weer. De rechtbank stelt verder vast dat de waarschuwing, welke in het primaire besluit niet is ingetrokken, inmiddels bij besluit van 19 juni 2018 is ingetrokken.
3. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op het besluit tot intrekking van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben. Intrekking van het bestreden besluit staat niet in de weg aan vernietiging van dat besluit, indien de indiener van het beroepschrift daarbij belang heeft.
4. Eiseres betoogt belang te hebben bij vernietiging van het bestreden besluit en beoordeling van het beroep omdat de rechtbank dan de bevoegdheid heeft tot herroeping van het primaire besluit. Dat betoog treft doel.
5. Nu verweerder het bestreden besluit niet langer handhaaft, is het beroep daartegen gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. Verweerder heeft de waarschuwing bij besluit van 19 juni 2018 ingetrokken omdat hij zich tot het geven van een waarschuwing niet meer bevoegd achtte omdat de Afdeling bestuursrechtspraak bij uitspraak van 2 mei 2018 heeft geoordeeld dat niet is vast komen te staan dat eiseres artikel 4.45, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit heeft overtreden. De in het primaire besluit vervatte weigering om de waarschuwing in te trekken was daarmee onrechtmatig. Nu verweerder inmiddels de waarschuwing heeft ingetrokken heeft de weigering om de waarschuwing in te trekken geen rechtsgevolg meer, zodat geen herroeping meer hoeft plaats te vinden. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder aangegeven de herroeping niet meer noodzakelijk te achten.
6. Eiseres heeft de rechtbank verzocht toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:55c, door de hoogte van de door verweerder ingevolge afdeling 4.1.3 verbeurde dwangsom vast te stellen. De ingebrekestelling van eiseres is op 11 juli 2018 door verweerder ontvangen. Verweerder had dus nog de tijd tot en met 25 juli 2018 om een besluit op bezwaar te nemen zonder een dwangsom te verbeuren. Gelet op artikel 4:17, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is verweerder daarom aan eiseres een dwangsom verschuldigd. Deze bedraagt met toepassing van artikel 4:17, tweede lid, van de Awb € 940.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.785 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke inlichtingen naar aanleiding van de intrekking van het bestreden besluit, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501 en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. M.W. Bolzoni, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.