ECLI:NL:RBGEL:2018:3840

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 september 2018
Publicatiedatum
6 september 2018
Zaaknummer
05/740446-16
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzetheling van gelden met werkstraf

Op 4 september 2018 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van opzetheling van gelden. De zaak kwam voor de meervoudige kamer na een onderzoek op de terechtzitting van 21 augustus 2018. De verdachte werd ervan beschuldigd in de periode van 8 juli 2016 tot en met 8 augustus 2016 te Vaassen, samen met anderen, een geldbedrag van in totaal 2059,37 euro te hebben weggenomen, toebehorende aan twee slachtoffers. De verdachte had de gelden onder zijn bereik gebracht door gebruik te maken van de pinpas en inloggegevens van de slachtoffers.

Tijdens de zitting verklaarde de verdachte dat een medeverdachte de gestolen gelden naar zijn rekening had overgeboekt. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de diefstal in vereniging en sprak de verdachte daarvan vrij. Echter, de rechtbank achtte het subsidiair ten laste gelegde opzetheling wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank baseerde zich op de verklaring van de verdachte en verschillende proces-verbaal van aangifte en verhoor.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan opzetheling, waarbij hij laakbaar en uit eigen gewin had gehandeld. De officier van justitie had een werkstraf van 40 uren geëist, en de rechtbank volgde dit standpunt. De verdachte werd veroordeeld tot het verrichten van 40 uren werkstraf, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien deze straf niet naar behoren werd verricht. De rechtbank verklaarde de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit en legde de straf op basis van de artikelen 22c, 22d, 57 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/740446-16
Datum uitspraak : 4 september 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1993 te [geboorteplaats] ,
verblijvende aan de [adres] [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 augustus 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 8 juli 2016 tot
en met 8 augustus 2016 te Vaassen, gemeente Epe, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
(telkens) (een) geldbedrag(en): in totaal groot 2059,37 euro,
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam 1] en/of
[naam 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of
zijn mededader(s),
waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) die/dat weg te nemen geldbedrag(en)
onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel,
te weten door onbevoegd, met gebruikmaking van de pinpas en inloggegevens van
die [naam 1] en/of [naam 2] , geldbedragen over te boeken naar een of meer
andere rekeningnummer(s);
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 8 juli tot en met 8 augustus 2016 te Vaassen,
gemeente Ede, althans in Nederland, een of meer geldbedragen heeft verworven en/of
voor handen heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de
verwerving en/of het voor handen krijgen van deze goederen/dit geld wist, althans
redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het door misdrijf verkregen goederen/geld
betrof.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Ten aanzien van de primair ten laste gelegde diefstal in vereniging
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat medeverdachte [naam 1] de gestolen gelden vanaf zijn eigen rekening naar de bankrekening van verdachte over heeft geboekt. Gelet op deze verklaring acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal in vereniging, zodat zij verdachte hiervan zal vrijspreken.
Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde opzetheling
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
 de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 21 augustus 2018;
 het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] , p. 520;
 het proces-verbaal van verhoor aangever [naam 1] , p. 527.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
een ofmeer tijdstippen in de periode van 8 juli tot en met 8 augustus 2016 te Vaassen,
gemeente Ede,
althans in Nederland, een of meergeldbedragen heeft verworven en/of
voor handen heeft gehad
en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de
verwerving en/of het voor handen krijgen van
deze goederen/dit geld wist,
althans
redelijkerwijs had moeten vermoedendat het door misdrijf verkregen
goederen/geld
betrof.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
‘opzetheling, meermalen gepleegd’.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot het verrichten van 40 uren werkstraf, te vervangen door 20 dagen hechtenis met aftrek van 2 uren ter zake van de tijd in inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 9 juli 2018.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzetheling. Verdachte heeft laakbaar en puur uit eigen gewin gehandeld en niet geschroomd om aan derden schade toe te brengen. Verdachte heeft er geen blijk van gegeven enig inzicht te hebben in het laakbare van zijn handelen. Het kan hem, zoals hij het zelf op zitting heeft verwoord, “geen reet schelen”.
De rechtbank acht, alles afwegende, de werkstraf zoals geëist door de officier van justitie passend en geboden. Zij zal dan ook een werkstraf opleggen voor de duur van 40 uren.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 57 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder primair ten laste gelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
werkstrafgedurende
40 (veertig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 20 (twintig) dagen;
 beveelt dat voor de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de werkstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H.M. Pastoors (voorzitter), mr. S.A. van Hoof en
mr. Y. van Wezel, rechters, in tegenwoordigheid van D. Waizy, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 september 2018.
mr. C.H.M. Pastoors en mr. Y. van Wezel zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door een verbalisant van de politie Oost Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2016596556, gesloten op 7 april 2017 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.