Op 4 september 2018 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van opzetheling van gelden. De zaak kwam voor de meervoudige kamer na een onderzoek op de terechtzitting van 21 augustus 2018. De verdachte werd ervan beschuldigd in de periode van 8 juli 2016 tot en met 8 augustus 2016 te Vaassen, samen met anderen, een geldbedrag van in totaal 2059,37 euro te hebben weggenomen, toebehorende aan twee slachtoffers. De verdachte had de gelden onder zijn bereik gebracht door gebruik te maken van de pinpas en inloggegevens van de slachtoffers.
Tijdens de zitting verklaarde de verdachte dat een medeverdachte de gestolen gelden naar zijn rekening had overgeboekt. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de diefstal in vereniging en sprak de verdachte daarvan vrij. Echter, de rechtbank achtte het subsidiair ten laste gelegde opzetheling wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank baseerde zich op de verklaring van de verdachte en verschillende proces-verbaal van aangifte en verhoor.
De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan opzetheling, waarbij hij laakbaar en uit eigen gewin had gehandeld. De officier van justitie had een werkstraf van 40 uren geëist, en de rechtbank volgde dit standpunt. De verdachte werd veroordeeld tot het verrichten van 40 uren werkstraf, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien deze straf niet naar behoren werd verricht. De rechtbank verklaarde de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit en legde de straf op basis van de artikelen 22c, 22d, 57 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.