ECLI:NL:RBGEL:2018:3810

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 september 2018
Publicatiedatum
4 september 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 2886
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing van functie als speurhondengeleider op basis van onvoldoende functioneren en dienstbelang

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 4 september 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een speurhondengeleider, en de Staatssecretaris van Financiën. Eiseres was ontheven uit haar functie op basis van een overplaatsingsbesluit, waarbij verweerder stelde dat eiseres onvoldoende functioneerde. De rechtbank heeft in haar uitspraak de feiten en het procesverloop uiteengezet, waarbij verwezen werd naar een eerdere tussenuitspraak van 27 maart 2018. In deze tussenuitspraak werd verweerder de gelegenheid geboden om het gebrek in het besluit van 25 april 2017 te herstellen. Verweerder heeft hierop gereageerd, maar de rechtbank oordeelde dat de onderbouwing van de ontheffing niet voldoende was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres in de periode van 2001 tot 2015 goed functioneerde als speurhondengeleider. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet aannemelijk had gemaakt dat het functioneren van eiseres als speurhondengeleider onvoldoende was. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de instructeurs niet voldoende onderbouwden dat eiseres tekortschoten in haar functie. De rechtbank heeft ook overwogen dat het belang van de dienst om eiseres te ontheffen groter was dan haar belang bij behoud van haar functie, maar dat dit niet zonder meer kon leiden tot ontheffing zonder verbeterkans.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Verweerder werd veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.252,50, en moest ook het griffierecht vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 17/2886

uitspraak van de enkelvoudige kamer van van 4 september 2018

in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.E. Bosman),
en

De Staatssecretaris van Financiën te Heerlen, verweerder.

Procesverloop

Voor een weergave van het procesverloop tot aan de tussenuitspraak van 27 maart 2018 verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak.
In deze tussenuitspraak heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld het gebrek in het besluit van 25 april 2017 (het bestreden besluit) te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in de tussenuitspraak.
Verweerder heeft op 2 mei 2018 van deze gelegenheid gebruik gemaakt. Eiseres heeft bij brief van 28 mei 2018 haar zienswijze kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft partijen met de brief van 24 juli 2018 gevraagd of zij opnieuw op een zitting willen worden gehoord. Partijen hebben hierop niet binnen de gestelde termijn van vier weken gereageerd. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens gesloten.

Overwegingen

1. Voor de van belang zijnde feiten, de standpunten van partijen en de toepasselijke regelgeving verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak.
2. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank in de overwegingen 7.1 en 7.2 het volgende vastgesteld en overwogen:
“Functioneren van eiseres7.1. Als de reden voor een ontheffing is gelegen in de ongeschiktheid van de ambtenaar voor de eigen functie, hoeft de feitelijke grondslag voor de overplaatsing niet te voldoen aan de eisen waaraan een ontslag om diezelfde reden moet voldoen. Het bestuursorgaan moet aannemelijk maken dat het functioneren van de ambtenaar tekortschiet en dat zijn belang om de ambtenaar te ontheffen groter is dan het belang van de ambtenaar bij behoud van zijn werkzaamheden. Indien geen acuut belang tot ontheffing aanwezig is, kan een juiste afweging van belangen meebrengen dat aan de ambtenaar eerst nog een verbeterkans wordt geboden. [1]
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat het functioneren van eiseres als speurhondengeleider onvoldoende was. De rechtbank stelt daarbij voorop dat eiseres goed heeft gefunctioneerd als speurhondengeleider in de periode 2001 tot 2015. Dit hebben de vertegenwoordigers van verweerder tijdens de zitting bevestigd. In die periode heeft eiseres met twee speurhonden gewerkt, [hond 2] en [hond 3] . Nadat [hond 2] niet langer ingezet kon worden is [hond 1] aan eiseres toegewezen. Niet in geschil is dat eiseres [hond 1] niet in bedwang kon houden en dat eiseres het examen daarom niet heeft gehaald. Maar de stelling van verweerder dat dit aan eiseres te wijten is, is niet onderbouwd. Verweerder heeft gesteld dat [hond 1] beschikte over voldoende kwaliteiten toen de hond werd toegewezen aan eiseres, maar eiseres heeft dit ontkend. Gelet op die ontkenning lag het op de weg van verweerder om aannemelijk te maken dat [hond 1] daadwerkelijk over voldoende kwaliteiten beschikte. Verweerder heeft dit niet gedaan. Bovendien blijkt uit het dossier niet dat het aan eiseres te wijten was dat de samenwerking tussen eiseres en [hond 1] vervolgens niet goed is verlopen. Verweerder heeft niet onderbouwd dat dit kwam omdat eiseres niet in staat zou zijn om [hond 1] op te leiden en te begeleiden. Verweerder had de stelling kunnen onderbouwen door verklaringen toe te sturen van de trainers en collega-speurhondengeleiders die in 2016 hebben waargenomen hoe de samenwerking tussen eiseres en [hond 1] verliep. Zij konden daarom een antwoord geven op de vraag of eiseres als hondenbegeleider tekort schoot. Bovendien had verweerder verklaringen kunnen toesturen van de huidige speurhondengeleider van [hond 1] waaruit duidelijk wordt hoe deze de samenwerking met [hond 1] ervaart. Verweerder heeft verder niet gemotiveerd welke gevolgen de botsing heeft gehad voor de samenwerking tussen eiseres en [hond 1] en dat een goede samenwerking desondanks nog mogelijk was. Verder is in het bestreden besluit niet gemotiveerd hoe lang de trainingsfaciliteiten niet beschikbaar zijn geweest en of dit een negatieve invloed heeft gehad op de opleiding van [hond 1] .”
3.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de reactie van 2 mei 2018 voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres als speurhondengeleider onvoldoende functioneerde. Dit blijkt uit de door verweerder toegestuurde verklaringen. De verklaring met daarbij het logboek van [naam 1] , de instructeur van eiseres, is daarbij in het bijzonder van belang. Hieruit komt naar voren dat eiseres ondanks de vele tips, adviezen, instructies en uitleg weinig verbetering heeft laten zien en dat de samenwerking en het contact met [hond 1] niet goed zijn verlopen. De verklaring van instructeur [naam 2] ondersteunt dit beeld. Hij beschrijft dat eiseres geen goede uitvoering heeft gegeven aan de oefeningen en dat hij gezien heeft dat eiseres kort, nors en met schreeuwerig stemgeluid met [hond 1] omging.
3.2.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat [hond 1] over voldoende kwaliteiten als speurhond beschikte. Zowel uit de verklaringen van [naam 1] en [naam 2] als uit de verklaring van de nieuwe speurhondengeleider van [hond 1] in [plaats] , [naam 3] , blijkt dat [hond 1] een geschikte speurhond was en is. [naam 1] heeft toegelicht dat hij [hond 1] , voor de overdracht aan eiseres, een aantal maanden heeft gehuisvest en heeft getraind op het gebied van gehoorzaamheid, zoeken naar en detecteren van verdovende middelen. Het aanleren van gehoorzaamheid ging volgens [naam 1] moeiteloos en [hond 1] was gemotiveerd, vrolijk en sociaal. [naam 1] heeft daarnaast beschreven dat [hond 1] al voor het grootste deel getraind was en nagenoeg examenklaar was ten tijde van de overdracht aan eiseres. [naam 2] heeft verklaard dat hij [hond 1] heeft overgenomen na de stopzetting van de opleiding van eiseres en dat zowel bij de gehoorzaamheids- als de zoekoefeningen niets vreemds was aan te merken op het gedrag. [naam 3] heeft verklaard dat hij inmiddels een jaar met [hond 1] werkt, dat [hond 1] ontzettend goed luistert naar alle commando’s en altijd compleet op hem gefocust is. Eiseres betwist dat [hond 1] een geschikte hond voor haar was en zij stelt dat hij te sterk voor haar was. Eiseres heeft haar standpunt echter niet met stukken onderbouwd. Ook uit de overige dossierstukken blijkt dit niet. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om te twijfelen aan de door verweerder toegestuurde verklaringen.
3.3.
Verweerder heeft met de verklaringen van [naam 3] en [naam 2] ook de stelling van eiseres dat voor [hond 1] op [plaats] een teletac halsband wordt gebruikt – waaruit zou moeten blijken dat [hond 1] onhandelbaar was – voldoende weerlegd. De rechtbank ziet daarnaast geen reden om te twijfelen aan de toelichting van verweerder over de beschikbaarheid van de trainingsfaciliteiten en de invloed daarvan op de opleiding van [hond 1] .
4.1.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat eiseres als speurhondengeleider niet voldeed aan in redelijkheid te stellen eisen. Het is vervolgens de vraag of er een dienstbelang is, waardoor verweerder bevoegd was om eiseres – zonder het geven van een verbeterkans – uit haar eigen werkzaamheden te ontheffen.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is. Verweerder heeft toegelicht dat eiseres deel uitmaakt van een team van slechts acht hondengeleiders. Een speurhondengeleider werkt met een eigen hond. Dit is een kostbaar bedrijfsmiddel. Als de speurhondengeleider niet kan werken, kan ook de hond niet worden ingezet. Verweerder heeft er dan ook groot belang bij dat eiseres en haar hond kunnen worden ingezet voor de werkzaamheden. Ook een goede bezetting van het team, dat immers slechts uit acht mensen bestaat, is noodzakelijk om het werk goed te kunnen uitvoeren. Dit brengt met zich mee dat de rechtbank van oordeel is dat het belang van de dienst maakte dat aan eiseres geen verbeterkans hoefde te worden gegeven. Immers zou het geven van een verbeterkans hebben ingehouden dat eiseres zou worden gekoppeld aan een andere speurhond, waarbij het risico bestond dat het weer mis zou gaan.
5. Gelet op de overwegingen in deze uitspraak en op de in de tussenuitspraak geconstateerde motiveringsgebreken is het beroep gegrond. Het bestreden besluit wordt daarom vernietigd. Omdat verweerder het gebrek heeft gerepareerd, ziet de rechtbank aanleiding om de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand te laten.
6. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.252,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke reactie na de tussenuitspraak met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1). Verweerder moet ook het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.252,50;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 168,- aan eiseres vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.J. Zippelius, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Kool, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 4 september 2018
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 31 december 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK9663.