ECLI:NL:RBGEL:2018:3778

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 augustus 2018
Publicatiedatum
3 september 2018
Zaaknummer
C/05/341877 KG RK 18-768
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid

Op 27 augustus 2018 heeft de rechtbank Gelderland, in de persoon van de meervoudige wrakingskamer, een wrakingsverzoek afgewezen. Het verzoek was ingediend door verzoeker, die de rechters F.M.T. Quaadvliet, G.W.B. Heijmans en M.J.C. van Leeuwen wilde wraken. De rechtbank oordeelde dat het wrakingsverzoek kennelijk niet-ontvankelijk was, omdat verzoeker niet tijdig had gereageerd op de samenstelling van de wrakingskamer. Het verzoek was pas op 23 augustus 2018 ingediend, terwijl verzoeker al op 26 juli 2018 op de hoogte was gesteld van de behandeling van het wrakingsverzoek. De rechtbank stelde vast dat verzoeker geen concrete feiten of omstandigheden had aangevoerd die zijn verzoek konden onderbouwen.

Daarnaast overwoog de rechtbank dat de grond voor wraking, namelijk de vrees voor partijdigheid omdat de rechters van hetzelfde gerecht afkomstig zijn als de tegenpartij, niet voldoende was. De wet en het Wrakingsprotocol staan toe dat een wrakingsverzoek door rechters van hetzelfde gerecht wordt behandeld. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid konden rechtvaardigen.

Tot slot werd vastgesteld dat verzoeker een 'gestapeld' wrakingsverzoek had ingediend, wat erop wees dat hij het wrakingsinstrument mogelijk misbruikte. De rechtbank besloot dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in deze zaak niet in behandeling zou worden genomen. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK GELDERLAND

Wrakingskamer
zaaknummer: C/05/341877 KG RK 18/768
Beslissing van 27 augustus 2018
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker],
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mrs. F.M.T. Quaadvliet, G.W.B. Heijmans en M.J.C. van Leeuwen,
leden van de wrakingskamer van deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechters.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 23 augustus 2018 en
- het schriftelijke verweer van de rechters door de rechtbank ontvangen op 27 augustus 2018.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechters als leden van de wrakingskamer in de zaak met nummer C/05/340235/KG RK 18/655 inzake verzoeker en [naam].
2.2.
Verzoeker stelt dat met de behandeling van het wrakingsverzoek door de rechters sprake is van een slager die zijn eigen vlees keurt.
2.3.
De rechters hebben laten weten niet in de wraking te berusten en hebben verweer gevoerd. Dat verweer wordt hierna zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
3.2.
De rechtbank overweegt allereerst dat het wrakingsverzoek pas op 23 augustus 2018, kort voor de behandeling van het tegen [naam] gerichte wrakingsverzoek, door verzoeker is gedaan, terwijl het oproepingsbericht voor die behandeling hem, nadat met hem ook al telefonisch is overlegd over de behandeldatum, al op 26 juli 2018, met handtekening voor ontvangst, is bezorgd. In dit oproepingsbericht was de samenstelling van de behandelende wrakingskamer vermeld. Dat verzoeker daarmee pas later bekend is geworden heeft hij niet aangevoerd, evenmin heeft hij feiten of omstandigheden aan zijn verzoek ten grondslag gelegd die hem later bekend zijn geworden of heeft hij een reden aangevoerd waarom hij zijn verzoek niet reeds toen heeft gedaan. Een en ander leidt reeds tot het oordeel dat het verzoek niet is gedaan zodra de feiten en omstandigheden aan verzoeker bekend zijn geworden (als vereist in artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en artikel 4.1 van het van het Wrakingsprotocol rechtbank Gelderland, hierna: het Wrakingsprotocol) en dat dit als niet-ontvankelijk dient te worden afgewezen (artikel 9.6 van het Wrakingsprotocol).
3.3.
De rechtbank overweegt voorts dat verzoeker op de hiervoor in rov. 2.2 aangehaalde wrakingsgrond geen nadere toelichting heeft gegeven. Voor zover de grond zo moet wordt gelezen dat volgens verzoeker reeds “sprake is van een slager die zijn eigen vlees keurt” enkel omdat de wrakingskamer ook uit rechters bestaat, overweegt de rechtbank dat op grond van de wet ieder wrakingsverzoek wordt behandeld door een wrakingskamer die uit rechters bestaat en dat dit enkele gegeven geen gegronde vrees voor vooringenomenheid oplevert. Voor zover als grond is bedoeld dat er sprake is van een gegronde vrees voor partijdigheid omdat de rechters werkzaam zijn in hetzelfde gerecht als [naam] overweegt de rechtbank dat de wet en het Wrakingsprotocol niet verbieden dat een verzoek tot wraking wordt behandeld door rechters van het gerecht in kwestie. Integendeel, dat is juist het uitgangspunt: in artikel 5.1 van het van het Wrakingsprotocol is vastgelegd dat het wrakingsverzoek steeds wordt behandeld door een meervoudige kamer van het betreffende gerecht. In artikel 5.5 van het Wrakingsprotocol is een uitzondering geregeld, voor zeer bijzondere gevallen, waarin kan worden overwogen om voor het formeren van een wrakingskamer een beroep te doen op rechters uit een ander gerecht van gelijke aard. Dat sprake is van een dergelijk zeer bijzonder geval is niet aangevoerd en daarvan is ook niet gebleken. De enkele omstandigheid dat de rechters afkomstig zijn van hetzelfde gerecht als [naam] is daarom onvoldoende om het vermoeden te wettigen dat zij ten aanzien van het door hen te behandelen wrakingsverzoek niet onpartijdig of onafhankelijk zijn.
3.4.
De rechtbank overweegt voorts dat het verzoek tot wraking van de rechters - noch daargelaten dat dat niet tijdig is ingediend - een verzoek tot wraking van de wrakingskamer betreft en dat het berust op feiten of omstandigheden die voor elke wrakingskamer - in welke samenstelling dan ook - gelden. De rechtbank zal daarom het wrakingsverzoek, onder verwijzing naar artikel 9.1 onder h van het Wrakingsprotocol wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid zonder behandeling ter zitting afwijzen.
3.5.
Verzoeker heeft een ‘gestapeld’ wrakingsverzoek ingediend, tegen een wrakingskamer die over een eerder wrakingsverzoek diende te oordelen. Hij heeft dit verzoek ingediend kort voor de behandeling van het eerste wrakingsverzoek, terwijl hij met de behandeldatum al bijna een maand bekend was, met geen andere grond dan dat “sprake is van een slager die zijn eigen vlees keurt”, zonder verdere toelichting. Onder deze omstandigheden moet worden aangenomen dat het wrakingsinstrument is gebruikt voor een ander doel dan waarvoor het is gegeven, al dan niet om de voortgang van de procedure te frustreren. Om die reden is de wrakingskamer van oordeel dat sprake is van misbruik van het wrakingsinstrument. De wrakingskamer zal daarom op grond van artikel 39 lid 4 Rv en artikel 10.1 van het Wrakingsprotocol bepalen dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in deze zaak niet in behandeling zal worden genomen.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af.
4.2.
bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in deze zaak niet in behandeling zal worden genomen.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. T.P.E.E. van Groeningen (voorzitter), mr. S.J. Peerdeman en mr. J.R. Veerman, in tegenwoordigheid van de griffier [naam griffier], en in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2018.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.