In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 21 augustus 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontkenning van het vaderschap. De verzoekster, geboren op [geboortedag] 1990, heeft verzocht om de ontkenning van het vaderschap van haar juridische vader, de [juridisch vader], die inmiddels is overleden. De verzoekster stelt dat de heer [naam] haar biologische vader is. De rechtbank heeft eerst beoordeeld of de verzoekster ontvankelijk is in haar verzoek, gezien de wettelijke termijn van drie jaar na bekendheid met het feit dat de man vermoedelijk niet de biologische vader is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekster vanaf haar zevende of achtste jaar bekend was met deze informatie, waardoor het verzoek niet binnen de wettelijke termijn was ingediend.
De rechtbank heeft echter ook overwogen dat de wens van alle betrokkenen, inclusief de verzoekster, de heer [naam] en de moeder, is om de ontkenning van het vaderschap gegrond te verklaren. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de wettelijke termijn in dit specifieke geval een ongerechtvaardigde inmenging vormt in de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank heeft geoordeeld dat het belang van de verzoekster, die een familierechtelijke band met haar biologische vader wenst, zwaarder weegt dan de rechtszekerheid die de termijn beoogt te waarborgen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot ontkenning van het vaderschap gegrond verklaard, op basis van het feit dat uit een verwantschapsonderzoek is gebleken dat de heer [naam] inderdaad de biologische vader van de verzoekster is. De beschikking is gegeven door mr. M.J.C. van Leeuwen, rechter, en is openbaar uitgesproken op 21 augustus 2018.