ECLI:NL:RBGEL:2018:3699

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 augustus 2018
Publicatiedatum
28 augustus 2018
Zaaknummer
05/881813-17
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag en brandstichting door verdachte in Doetinchem met fatale afloop voor slachtoffer

Op 29 augustus 2018 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een vrouw uit Doetinchem, die werd beschuldigd van doodslag en brandstichting. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaar. De zaak betreft een fatale brand die in de nacht van 19 op 20 augustus 2017 in een woning in Doetinchem heeft gewoed, waarbij het levenloze lichaam van het slachtoffer werd aangetroffen. De verdachte had een relatie met de bewoner van de woning en was op zoek naar hem toen de brand ontstond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk brand heeft gesticht, met de wetenschap dat het slachtoffer zich in de woning bevond. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van voorbedachte raad, maar dat de verdachte wel voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer. De officier van justitie had moord ten laste gelegd, maar de rechtbank sprak de verdachte vrij van deze aanklacht. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de gevolgen voor de nabestaanden meegewogen in de strafoplegging.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/881813-17
Datum uitspraak : 29 augustus 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
thans gedetineerd te PI Zuid Oost - HvB Ter Peel te Evertsoord,
raadsman: mr. E.J.M.J. Damen, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
29 november 2017, 1 februari 2018, 5 april 2018, 17 mei 2018 en 15 augustus 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een op 5 april 2018 door de rechtbank toegewezen vordering nadere omschrijving tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
zij in of omstreeks de nacht van 19 augustus 2017 op 20 augustus 2017, in de gemeente Doetinchem, [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door opzettelijk brand te stichten in de woning (ter hoogte van de enige trap naar boven) waarin die [slachtoffer] zich (boven) bevond, welke brand zich (razendsnel) ontwikkelde tot een uitslaande brand, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is komen te overlijden;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
zij in of omstreeks de nacht van 19 augustus 2017 op 20 augustus 2017, in de gemeente Doetinchem, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door opzettelijk brand te stichten in de woning (ter hoogte van de enige trap naar boven) waarin die [slachtoffer] zich (boven) bevond, welke brand zich (razendsnel) ontwikkelde tot een uitslaande brand, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is komen te overlijden;
2.
zij in of omstreeks de nacht van 19 augustus 2017 op 20 augustus 2017, in de gemeente Doetinchem, opzettelijk brand heeft gesticht in een (rijtjes)woning (gelegen aan de [adres 1] ), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk (open) vuur in aanraking
gebracht met een bank, althans met een of meer brandbare stof(fen) in die woning, ten gevolge waarvan die bank en/of een of meer brandbare stof(fen) in die woning geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan levensgevaar voor de zich op dat moment in die woning (op de bovenverdieping/zolder) bevindende persoon ( [slachtoffer] ) en/of de zich in de belendende perce(e)l(en) bevindende perso(o)n(en), in elk
geval levensgevaar voor een ander of anderen, te duchten was, en waarbij die zich in die woning bevindende [slachtoffer] tengevolge van die brand is overleden.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
In de nacht van 19 augustus op 20 augustus 2017 heeft in de woning aan de [adres 1] in Doetinchem een uitslaande brand gewoed. In de uitgebrande woning werd op de eerste verdieping het levenloze lichaam van [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) aangetroffen. Het slachtoffer is als gevolg van de brand om het leven gekomen. [2] De uitgebrande woning werd bewoond door [benadeelde 1] , met wie verdachte een knipperlichtrelatie had.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan moord op het slachtoffer en aan brandstichting, waarbij levensgevaar voor personen te duchten was en als gevolg waarvan het slachtoffer is overleden. De officier van justitie heeft gesteld dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, nu zij tijd en gelegenheid heeft gehad zich rekenschap te geven van de betekenis en gevolgen van haar handelen. Door verdachte zijn meerdere wilsbesluiten genomen die ieder op zich in causaal verband staan met de dood van het slachtoffer. Daarbij heeft verdachte blijkens de uiterlijke verschijningsvormen vol opzet op de dood van het slachtoffer gehad.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde feiten. Daartoe heeft de verdediging allereerst aangevoerd dat de verklaringen van getuige [getuige 1] niet bruikbaar zijn voor het bewijs. Die verklaringen zijn namelijk niet op een logische en consistente wijze tot stand gekomen. Daarbij zijn de verklaringen onbetrouwbaar, omdat het een indirecte getuige betreft en de verklaringen onderling inconsistent zijn. Ook kunnen de verklaringen niet worden geverifieerd, zijn zij aantoonbaar onjuist of niet in lijn met de bevindingen van de politie. Volgens verdachte zou getuige [getuige 1] lijden aan confabulatie.
Ook overigens bevat het dossier volgens de verdediging onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Uit het dossier kan namelijk niet worden afgeleid dat verdachte ter plaatse of in de buurt van de woning was op het moment dat de brand ontstond. Volgens de verdediging moet de brand om 23:53 zijn begonnen, terwijl aannemelijk is dat verdachte de [adres 1] om 23:40 had verlaten.
Verder blijkt niet dat het de bank is geweest die in brand is gestoken en is het bovendien onaannemelijk dat de bank in brand zou vliegen door er met een aansteker langs te gaan, omdat de bank van suède was. Het is een feit van algemene bekendheid dat leer niet snel brandt. Ten slotte blijkt niet dat verdachte een motief had om het slachtoffer iets aan te doen.
Voorts is aangevoerd dat verdachte in haar eerste verhoor onterecht is aangemerkt als getuige, terwijl de opsporingsambtenaren haar toen reeds als verdachte hadden moeten aanmerken en haar hadden moeten wijzen op de rechten die een verdachte toekomen (zoals het zwijgrecht en het consultatierecht). Daardoor is sprake van een schending van artikel 6 EVRM, wat een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek is en moet leiden tot bewijsuitsluiting.
Als alternatief scenario heeft de verdediging gesteld dat niet kan worden uitgesloten dat het slachtoffer zelf, al dan niet bewust, de brand heeft veroorzaakt.
Ten aanzien van de onder feit 1 primair ten laste gelegde moord heeft de verdediging gesteld dat geen sprake is geweest van voorbedachte raad.
De beoordeling door de rechtbank
De brand
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat haar dochter op 19 augustus 2017 in de [adres 1] een brandalarm hoorde afgaan, waarop zij naar nummer [huisnummer] zijn gerend. Door het raam van de woning zag getuige een klein brandje onder de trap, in het midden van de trap. Het vuur breidde zich ineens uit. [3]
Op 20 augustus 2017 is sporenonderzoek in de uitgebrande woning verricht. De primaire brandhaard had zich in de woonkamer bevonden, in de directe omgeving van de bank en de salontafel. De brandschade was op die plaats namelijk het zwaarst en nam vanaf de plaats waar de bank had gestaan sterk af. [4] Op de locatie van de primaire brandhaard werd geen technische of een anderszins legaal verklaarbare oorzaak voor het ontstaan van de brand aangetroffen. Op de één of andere wijze moet vuur zijn ingebracht om de brand te ontsteken. [5] Er zijn geen sporen van brandversnellende middelen gevonden. [6] Nadat in de directe omgeving van de bank en de salontafel de brand was ontstaan, zijn de hitte en de rook van de brand via de open trap naar de eerste etage getrokken, waarbij deze trapopgang als een soort schoorsteen heeft gewerkt. [7] De brand betrof een uitslaande brand in een tussenwoning en alle woningen in de rij werden ten tijde van de brand bewoond. [8]
Betrokkenheid verdachte
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte betrokken is bij de brand. Getuige [getuige 1] (hierna: de getuige) heeft verklaard dat zij verdachte in de nacht van 19 op 20 augustus 2017 heeft horen zeggen dat zij het slachtoffer in de woning van [benadeelde 1] heeft getroffen. Verdachte heeft het slachtoffer gevraagd waar [benadeelde 1] was, waarop het slachtoffer zei dat ze dat niet wist. Verdachte heeft het slachtoffer een paar tikken gegeven. Het slachtoffer is vervolgens naar boven gegaan. Toen heeft verdachte een aansteker bij de bank gehouden. Daarover heeft verdachte tegen de getuige gezegd dat het “leuk fikte”, althans woorden van die strekking. Daarna heeft verdachte de woning verlaten en onderweg de sleutel van de woning en de aansteker weggegooid. [9]
Anders dan de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van de getuige betrouwbaar is. De getuige heeft namelijk bij de politie, bij de rechter-commissaris, in tapgesprekken en tegenover de rechtbank steeds in een consistente lijn verklaard. Dat haar verklaringen op details enige inconsistenties bevatten, doet niet af aan haar geloofwaardigheid. Tevens bevat de verklaring van de getuige details die op het moment van het afleggen van de verklaring door de getuige niet algemeen bekend waren (zogenaamde daderwetenschap). Zo volgt uit de verklaring van de getuige dat de brand is begonnen op de plaats waar de bank stond en het slachtoffer op dat moment boven in de woning was, deze details stroken met de bevindingen van de politie ten aanzien van de locatie van de primaire brandhaard en de plek waar het levenloze lichaam van het slachtoffer is aangetroffen. Het enkele gebruik van een aansteker past bij de bevinding dat geen brandversnellende middelen zijn gebruikt. Bovendien is uit het sporenonderzoek niet gebleken dat een voorwerp (of een restant daarvan) is gevonden dat is gebruikt voor het ontsteken van de brand, wat past bij de verklaring van de getuige dat verdachte de aansteker onderweg heeft weggegooid. Dat getuige haar verklaring zou hebben verzonnen, is niet aannemelijk geworden. De verklaring van de getuige wordt dan ook gebruikt voor het bewijs.
Verdachte heeft ontkend een confrontatie met het slachtoffer te hebben gehad en een aansteker bij de bank te hebben gehouden. Volgens de verklaring van verdachte was zij op 19 augustus 2017 rond 23.00 uur bij de woning aan de [adres 1] . Zij heeft even met het slachtoffer gesproken en is rond 23.30 uur weer naar haar eigen woning gefietst, volgens dezelfde route als op de heenweg. Zij is onderweg alleen gestopt om de telefoon op te nemen. Bij thuiskomst is verdachte eerst nog even bij de getuige geweest, zonder bij haar naar binnen te gaan, alvorens zij naar haar eigen woning is gegaan.
Het dossier bevat de volgende bewijsmiddelen aan de hand waarvan een tijdlijn kan worden vastgesteld:
- de mobiele telefoon van verdachte heeft op 19 augustus 2017 om 22.51 uur geen verbinding meer met het Wifi-netwerk van haar woning; [10]
- verdachte is op 19 augustus 2017 om 22.56 uur over het [adres 3] in Doetinchem gefietst; [11]
- getuige [getuige 3] heeft verdachte op 19 augustus 2017 rond 23.00 uur zien fietsen in de [adres 1] en naar binnen zien kijken bij nummer [adres 1] ; [12]
- het telefoonnummer van verdachte heeft op 19 augustus 2017 om 23.16 uur, 23.39 uur en 23.54 uur inkomende gesprekken van de vaste aansluiting van getuige [getuige 1] ; [13]
- op 19 augustus 2017 zijn om 23:56 uur, 23:58 uur en 23:59 uur meldingen binnengekomen over de woningbrand; [14]
- verdachte is op 20 augustus 2017 om 00.01 uur over het [adres 3] in Doetinchem gefietst; [15]
- de mobiele telefoon van verdachte heeft op 20 augustus 2017 om 00.12 uur weer verbinding gemaakt met het Wifi-netwerk van haar woning; [16]
- het Wifi-netwerk van de woning van verdachte heeft voldoende bereik om verbonden te zijn vanuit de woning van getuige [getuige 1] . [17]
Aan de hand van bovenstaande gegevens kan worden afgeleid dat verdachte iets voor 22.51 uur vanaf haar woning is weggefietst en iets na 23.00 uur is gearriveerd in de woning aan de [adres 1] . Zij heeft daar dus ongeveer 10 minuten over gedaan. Ten aanzien van het moment dat zij daar weer is vertrokken, heeft de politie, aan de hand van de hierboven opgesomde gegevens, een berekening gemaakt die erop neerkomt dat verdachte tussen 23.53 uur en 23.57 uur vanaf de [adres 1] moet zijn weggefietst. [18]
De verdediging heeft een alternatieve berekening gemaakt die resulteert in een vertrektijd uit de [adres 1] van 23.40 uur. Volgens de verdediging betekent dat, dat verdachte de brand niet aangestoken kan hebben aangezien de brand kort vóór de brandmelding van 23.56 uur, omstreeks 23:53 uur, moet zijn begonnen.
De rechtbank stelt echter vast dat deze aanname van de verdediging geen steun vindt in het dossier. Op de vraag of iets kan worden gezegd over het tijdstip dat de brand is ontstaan, hebben de forensische rechercheurs aangegeven dat daarop geen antwoord te geven is, omdat er zeer veel variabelen zijn die de ontwikkeling van de brand kunnen beïnvloeden. [19] De rechtbank gaat dan ook uit van de berekening die aan de hand van de tijdlijn is gemaakt. Gelet op die berekening is verdachte uit de [adres 1] vertrokken op het moment dat de brand reeds was ontstaan. Dit wordt ook ondersteund door de verklaring van de getuige.
Op basis van al het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte in de nacht van 19 augustus 2017 op 20 augustus 2017 met een aansteker langs de bank in de woning aan de [adres 1] is gegaan, als gevolg waarvan de woning is uitgebrand en het slachtoffer is overleden. Dat het slachtoffer zelf de brand zou hebben veroorzaakt, is op grond van het voorgaande niet aannemelijk geworden.
De vervolgvraag is hoe de handeling van verdachte moet worden gekwalificeerd.
Voorbedachte raad
Voor een bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde feit, moord, moet komen vast te staan dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad.
Het dossier biedt geen aanknopingspunten voor de aanwezigheid van voorbedachte raad in de vorm van een vooropgezet plan om het slachtoffer te doden. Niet is gebleken dat verdachte naar de woning aan de [adres 1] is gegaan met het voornemen om het slachtoffer van het leven te beroven, of dat zij anderszins enige tijd van te voren een plan heeft beraamd om dit te doen. Uit de verklaring van de getuige volgt dat verdachte naar de woning is gegaan, omdat zij op zoek was naar [benadeelde 1] .
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad moet in dit geval komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd kalm en rustig heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
In de woning is een confrontatie met het slachtoffer ontstaan, waarop het slachtoffer naar boven is vertrokken en waarna verdachte met een aansteker langs de bank is gegaan. Naar het oordeel van de rechtbank past dit handelen eerder bij een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, dan bij voorbedachte raad. Niet kan worden bewezen dat van kalm en rustig beraad sprake is geweest alvorens zo te handelen als verdachte heeft gedaan. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van de onder feit 1 primair ten laste gelegde moord.
Opzet
Voor een bewezenverklaring van de onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde doodslag en de onder feit 2 ten laste gelegde brandstichting moet allereerst komen vast te staan dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht. De rechtbank is van oordeel dat verdachte, door met een aansteker langs de bank te gaan, vol opzet heeft gehad op de brandstichting. Vervolgens moet voor een bewezenverklaring van doodslag komen vast te staan dat verdachte het slachtoffer opzettelijk heeft gedood door haar handelen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Het is een feit van algemene bekendheid dat een woningbrand de dood met zich kan brengen. Brand stichten in een woning terwijl iemand zich in die woning bevindt, levert naar de algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans op dat iemand overlijdt. Verdachte heeft opzettelijk brand gesticht beneden in de woning, nabij de trap naar boven, en vervolgens de woning verlaten zonder iets te zeggen, terwijl het slachtoffer op dat moment boven in de woning was en verdachte dit wist. Door zo te handelen heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer door de brand zou komen te overlijden.
Levensgevaar
Uit de hierboven aangehaalde bewijsmiddelen volgt dat de brand een uitslaande brand betrof die plaatsvond in een rijtjeswoning, op een tijdstip gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, terwijl bewoners thuis waren. Deze feiten en omstandigheden maken dat naar het oordeel van de rechtbank niet alleen levensgevaar voor het slachtoffer te duchten was, maar ook levensgevaar voor anderen.
Conclusie
Op basis van wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde doodslag en aan de onder feit 2 ten laste gelegde brandstichting. De feitelijke handeling valt onder twee verschillende strafbepalingen, wat maakt dat sprake is van eendaadse samenloop. Dat betekent dat slechts één van de twee bepalingen door de rechter mag worden toegepast volgens artikel 55 Wetboek van Strafrecht (Sr). De bepaling met het hoogste strafmaximum dient dan te worden toegepast, in dit geval artikel 287 Sr (doodslag).

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
zij in
of omstreeksde nacht van 19 augustus 2017 op 20 augustus 2017, in de gemeente Doetinchem, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door opzettelijk brand te stichten in de woning (ter hoogte van de enige trap naar boven) waarin die [slachtoffer] zich
(boven
)bevond, welke brand zich
(razendsnel
)ontwikkelde tot een uitslaande brand, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is komen te overlijden;
2.
zij in
of omstreeksde nacht van 19 augustus 2017 op 20 augustus 2017, in de gemeente Doetinchem, opzettelijk brand heeft gesticht in een
(rijtjes
)woning (gelegen aan de [adres 1] ), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk
(open
)vuur in aanraking
gebracht met een bank,
althans met een of meer brandbare stof(fen) in die woning,ten gevolge waarvan die bank en
/ofeen of meer brandbare stof
(fen
)in die woning geheel of gedeeltelijk
is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan levensgevaar voor de zich op dat moment in die woning (op de bovenverdieping/zolder) bevindende persoon ( [slachtoffer] ) en
/ofde zich in de belendende perce
(e)l
(en
)bevindende perso
(o)n
(en
),
in elk
geval levensgevaar voor een ander of anderen,te duchten was, en waarbij die zich in die woning bevindende [slachtoffer] ten gevolge van die brand is overleden.
Voor zover er in de bewezenverklaring kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van
Feit 1, subsidiair
doodslag;
en
Feit 2
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is en het feit iemands dood ten gevolge heeft.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder feit 1 primair en subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zestien jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Ten aanzien van het beslag heeft de officier van justitie, in verband met de waarheidsvinding, bij onherroepelijk worden van het vonnis de teruggave aan verdachte dan wel de rechthebbenden gevorderd.
Het standpunt van de verdediging
In het geval van bewezenverklaring, heeft de verdediging verzocht rekening te houden met de persoonlijke problematiek van verdachte, waaronder haar alcoholstoornis. Een strafoplegging met enige vorm van hulpverlening is gewenst. Ten aanzien van het beslag heeft de verdediging zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 4 juli 2018;
- een voorlichtingsrapportage van GGZ Reclassering Limburg, gedateerd 14 mei 2018;
- een rapportage Pro Justitia van het NIFP, locatie Pieter Baan Centrum, gedateerd 1 mei 2018.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur leiden.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het doden van het slachtoffer door brand te stichten in de woning waar het slachtoffer zich bevond. Het slachtoffer is door de brand op een afschuwelijke wijze om het leven gekomen en verdachte heeft het slachtoffer hiermee het meest fundamentele recht waarover de mens beschikt ontnomen: het recht op leven. Verdachte heeft de brand gesticht in een woning, de plek waar men zich bij uitstek veilig moet kunnen voelen. Door de brand is niet alleen het slachtoffer om het leven gekomen, maar ook levensgevaar veroorzaakt voor bewoners van de omliggende woningen. De brand vond plaats op een voor de nachtrust bestemde tijd, wanneer men thuis is. Verdachte heeft met haar daad onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden, zoals ook bleek uit de verklaring ter zitting van de zoon van het slachtoffer. Ook veroorzaken dit soort feiten gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de aard van de bewezen verklaarde feiten en op de ernst van de gevolgen, vanuit het oogpunt van vergelding enkel een langdurige gevangenisstraf als passend kan worden beschouwd.
Uit het over verdachte opgemaakte multidisciplinaire rapport is niet gebleken dat zij door persoonlijke problematiek werd beïnvloed in haar keuzevrijheid en remmingsmogelijkheden bij de bewezen verklaarde feiten, waardoor de rechtbank verdachte als volledig toerekeningsvatbaar beschouwt. Een andersoortige straf of maatregel dan een gevangenisstraf is dan ook niet aan de orde.
Volgens de officier van justitie heeft verdachte het slachtoffer met voorbedachte raad om het leven gebracht (moord) en had verdachte vol opzet op het doden van het slachtoffer. De rechtbank zal verdachte echter vrijspreken van de ten laste gelegde moord. Ook heeft verdachte volgens de rechtbank geen vol opzet, maar voorwaardelijk opzet gehad op de dood van het slachtoffer. Om die reden acht de rechtbank een lagere gevangenisstraf dan geëist passend. In de proceshouding van verdachte ziet de rechtbank geen aanleiding om een lagere of andere straf op te leggen, nu verdachte geen openheid en inzicht heeft gegeven in haar handelen.
Rekening houdend met wat hiervoor is overwogen, met de strafoplegging in gelijksoortige zaken en met de samenloopbepalingen van artikel 55 Sr en artikel 63 Sr, zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaar opleggen, met aftrek van het voorarrest.
Beslag
Nu zich geen strafvorderlijk belang daartegen verzet, zal, na onherroepelijk worden van het vonnis, de teruggave worden gelast van de na te melden voorwerpen aan de veroordeelde dan wel de na te noemen rechthebbenden.
7a. De beoordeling van de civiele vorderingen, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] hebben zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 1 subsidiair en het onder 2 bewezenverklaarde feit.
De vordering van [benadeelde 1]
vordert, na wijziging van eis, een bedrag van € 16.533,48 ter vergoeding van de door hem geleden schade. Dit bedrag bestaat voor € 6.033,48 uit materiële schade en
€ 10.500,00 immateriële schade.
Als materiële schade heeft [benadeelde 1] de volgende posten opgevoerd:
  • € 123,48 aan reis- en verletkosten in verband met de door hem bij de politie afgelegde getuigenverklaringen;
  • € 5.910 aan verhuiskosten.
[benadeelde 1] stelt immateriële schade te hebben geleden in de vorm van gederfd woongenot (€ 5.500,00) en psychisch leed (€ 5.000,00).
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de vordering van [benadeelde 1] niet onredelijk en heeft gesteld dat deze kan worden toegewezen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gemotiveerd betwist dat de gevorderde materiële kosten in werkelijkheid zijn gemaakt. Ook heeft de verdediging betwist dat het psychisch leed van zodanige aard is dat deze voor vergoeding in aanmerking komt. Het vaststellen van het gederfde woongenot zou volgens de verdediging de strafzaak onevenredig belasten.
De beoordeling door de rechtbank
Tegenover de gemotiveerde betwisting van de verdediging dat de door [benadeelde 1] gemaakte materiële kosten zijn gemaakt, heeft [benadeelde 1] geen concrete feiten gesteld op grond waarvan kan worden vastgesteld dat [benadeelde 1] daadwerkelijk de gevorderde kosten heeft gemaakt. Anders dan door de raadsman van [benadeelde 1] is aangevoerd, worden verhuiskosten niet forfaitair vastgesteld aan de hand van de verhuiskostenvergoeding die is opgenomen in de Regeling minimumbijdrage verhuis- en inrichtingskosten bij renovatie. Dergelijke regelingen kunnen worden gebruikt om de redelijkheid van de gevorderde kosten te toetsen maar komen niet in de plaats van het vereiste dat de benadeelde partij de vordering met feitelijke stellingen onderbouwt. De reis- en verletkosten zijn eveneens gemotiveerd betwist. Ten aanzien van het toepassen van het Besluit tarieven in strafzaken, geldt dat er wel reiskosten gemaakt moeten zijn, hetgeen niet het geval is als de getuige (bijvoorbeeld) door de politie is opgehaald. Naar het oordeel van de rechtbank is het een onevenredige belasting van het strafproces om een en ander betreffende de materiële kosten verder uit te zoeken. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom wat betreft de materiële kosten niet-ontvankelijk verklaren.
Ten aanzien van de immateriële kosten overweegt de rechtbank dat aannemelijk is geworden dat [benadeelde 1] zodanig in zijn persoon is aangetast dat hij daardoor nadeel heeft geleden in de zin van artikel 6:106 BW. Als gevolg van het bewezenverklaarde is [benadeelde 1] zijn huis en alle zich daar bevindende persoonlijke bezittingen kwijtgeraakt. Naar algemeen geldende opvattingen maakt de woning een fundamenteel onderdeel uit van iemands persoonlijke levenssfeer. Deze opvatting vindt haar weerslag in de vergaande bescherming tegen inbreuk die aan de woning wordt gegeven, in de vorm van onder meer het huisrecht. Een ernstige aantasting van die woning, zoals hier aan de orde, dient daarom te worden aangemerkt als een aantasting van de persoon. Uit het dossier is gebleken dat [benadeelde 1] bijzonder trots was op zijn woning en daar, mede gelet op zijn verleden als dakloze, veel waarde aan hechtte. Dat het verlies daarvan hem hard heeft geraakt, neemt de rechtbank dan ook aan. De rechtbank acht een bedrag van € 2.000,00 aan immateriële schadevergoeding in dit verband redelijk.
De rechtbank zal de vordering van [benadeelde 1] toewijzen voor een bedrag van € 2.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 augustus 2017. Wat betreft het meer of anders gevorderde zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat de behandeling van dat deel van de vordering naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De vorderingen van [benadeelde 3] en [benadeelde 2]
De vorderingen van [benadeelde 3] en [benadeelde 2] lenen zich voor gezamenlijke behandeling. [benadeelde 3] en [benadeelde 2] vorderen € 192,76, respectievelijk € 627,57 aan materiële schadevergoeding. Beide vorderingen houden verband met gemaakte notariskosten ten aanzien van erfkwesties die het gevolg zijn van het overlijden van het slachtoffer. Daarnaast vordert [benadeelde 2] reiskosten en de kosten voor het opvragen van een uittreksel van de akte van overlijden.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de vorderingen niet onredelijk en heeft gesteld dat deze kunnen worden toegewezen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat uit de stukken niet kan worden opgemaakt waarop de werkzaamheden van de notaris daadwerkelijk zien. Het vaststellen van de juistheid van de vorderingen zou volgens de verdediging de strafzaak onevenredig belasten.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank constateert dat de vorderingen zijn onderbouwd door middel van gespecificeerde facturen, waarbij de extra werkzaamheden die het gevolg zijn van het bewezenverklaarde feiten door de notaris zijn gearceerd. De rechtbank acht deze kosten daarom voldoende onderbouwd en zal de vorderingen toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente. Nu deze schade niet is ontstaan op het moment van het plegen van de onrechtmatige daad en het dossier verder geen aanknopingspunten biedt over het moment waarop het verzuim aan de zijde van de verdachte is ingetreden, zal de rente lopen vanaf de dag van het onderzoek ter terechtzitting, te weten 15 augustus 2018.
Ten aanzien van alle vorderingen
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partijen.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 55, 63, 157 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en het onder 2 tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) jaren;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 gelast, na onherroepelijk worden van het vonnis, de
teruggavevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen aan veroordeelde, te weten:
- de witte fiets van Peugeot;
- twee stuks kleding;
- het zwarte telefoontoestel van Apple;
- twee paar sneakers;
- een zak kleding;
- zes paar schoenen;
- een shirt;
- een jurk;
- drie paar sneakers;
- een broek;
 gelast, na onherroepelijk worden van het vonnis, de
teruggavevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen aan de rechthebbende [benadeelde 1] , te weten:
- GSM Samsung wit;
- een jas;
- een shirt;
- een broek;
- twee schoenen;
 gelast, na onherroepelijk worden van het vonnis, de
teruggavevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen aan de rechthebbende nabestaanden van [slachtoffer] , te weten:
- een sleutelbos;
De beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen
 veroordeelt verdachte tot betaling van
schadevergoedingaan de
navolgende benadeelde partijenvan de hierna genoemde bedragen, telkens vermeerderd met de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden steeds begroot op nihil:
Benadeelde partij Bedrag
1. [benadeelde 1] € 2.000,00te vermeerderen met de
wettelijke rente vanaf 20 augustus 2017;
2. [benadeelde 2] € 627,57te vermeerderen met de wettelijke
rente vanaf 15 augustus 2018;
3.
[benadeelde 3] € 192,76, te vermeerderen met de wettelijke
rente vanaf 15 augustus 2018;
 verklaart de
benadeelde partij [benadeelde 1] voor het overige niet-ontvankelijkin haar vordering;
 legt aan veroordeelde tevens de verplichting op aan de Staat ten behoeve van de navolgende benadeelde partijen te betalen, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal hechtenis zal kunnen worden toegepast van na te melden duur zonder dat de betalingsverplichting vervalt:
Benadeelde partij Bedrag Vervangende hechtenis
1. [benadeelde 1] € 2.000,00 30 dagen;
2. [benadeelde 2] € 627,57 12 dagen;
3. [benadeelde 3] € 192,76 3 dagen;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.M.J.I. Baauw (voorzitter), mr. D.S.M. Bak en
mr. H.F.R. van Heemstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.R. van Damme, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 augustus 2018.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] , van de politie
2.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 59; het NFI-rapport van DNA-onderzoek van 22 augustus 2017, p. 930; het NFI-rapport van pathologie onderzoek van 28 augustus 2017, p. 921.
3.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 108.
4.Het proces-verbaal van sporenonderzoek, p. 811; het aanvullend proces-verbaal naar aanleiding van vragen advocatuur, p. 1000-1001.
5.Het aanvullend proces-verbaal naar aanleiding van vragen advocatuur, p. 1002.
6.Het proces-verbaal van sporenonderzoek, p. 860.
7.Het aanvullend proces-verbaal naar aanleiding van vragen advocatuur, p. 1002.
8.Het proces-verbaal van sporenonderzoek, p. 858.
9.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 233.
10.Het proces-verbaal van onderzoek data mobiele telefoon C.01.01.001, p. 381 en p. 387; de beslaglijst, p. 650.
11.Het proces-verbaal van bevindingen uitkijken camerabeelden, p. 341.
12.Het proces-verbaal van bevindingen gesprek met getuige [getuige 3] , p. 118-119.
13.Het rapport van 30 oktober 2017, betreffende de telecom van [getuige 3] , p. 666.
14.Het proces-verbaal van bevindingen 112 meldingen, p. 53.
15.Het proces-verbaal van bevindingen uitkijken camerabeelden, p. 341.
16.Het proces-verbaal van onderzoek data mobiele telefoon C.01.01.001, p. 381 en p. 387; de beslaglijst, p. 650.
17.Het proces-verbaal van onderzoek data mobiele telefoon C.01.01.001, p. 382.
18.Het rapport van 30 oktober 2017, betreffende de tijdlijn verdachte, p. 664.
19.Het proces-verbaal van sporenonderzoek, p. 799.