ECLI:NL:RBGEL:2018:3661

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 augustus 2018
Publicatiedatum
23 augustus 2018
Zaaknummer
05/841315-17
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling en bedreiging met onvoldoende bewijs voor poging tot zware mishandeling

Op 23 augustus 2018 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling en bedreiging. De zaak vond plaats in Arnhem, met parketnummer 05/841315-17. De verdachte werd beschuldigd van het steken van een mes in de hand van het slachtoffer, alsook van het uiten van bedreigingen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot zware mishandeling, omdat er niet genoeg medische informatie beschikbaar was om de ernst van het letsel vast te stellen. De rechtbank achtte de mishandeling en bedreiging wel bewezen, op basis van getuigenverklaringen en het feit dat de verdachte met een mes in de hand dreigende woorden had geuit. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 90 dagen, waarvan 69 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en behandelverplichting bij een forensische polikliniek. Daarnaast werd de verdachte verplicht om schadevergoeding te betalen aan het slachtoffer, die zich had gevoegd als benadeelde partij. De rechtbank verklaarde de vordering tot schadevergoeding voor een deel toewijsbaar, maar wees ook een deel van de vordering af omdat deze niet voldoende onderbouwd was. De uitspraak benadrukt de noodzaak van voldoende bewijs in strafzaken en de impact van geweld op slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/841315-17
Datum uitspraak : 23 augustus 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1943 te [geboorteplaats]
wonende te [adres 1] , [woonplaats 1]
raadsman: mr. T.W. Phea, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 9 augustus 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Nadat de tenlastelegging ter terechtzitting is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 1 december 2017, te Lobith, gemeente Rijnwaarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- zich met een mes, althans een scherp of puntig voorwerp, naar de woning van die [slachtoffer] heeft begeven, en/of
- ( vervolgens) (terwijl verdachte zich buiten, voor de voordeur van die woning bevond) een of meer ruit(en)/ruitje(s) van de/een (voor)deur van die woning heeft ingeslagen/vernield, en/of
- ( terwijl die [slachtoffer] - voor verdachte gezien - zich binnen in de woning op (zeer) korte afstand achter die voordeur bevond) een of meer stekende bewegingen met dat mes, althans dat scherpe en/of puntige voorwerp, heeft gemaakt naar, althans in de richting, van die [slachtoffer] , en/of
- die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in/op/tegen de/een (rechter)hand heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; (parketnummer 05/841315-17);
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 1 december 2017, te Lobith, gemeente Rijnwaarden, een persoon, genaamd [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp of puntig voorwerp, in/op/tegen de/een (rechter)hand te steken; (parketnummer 05/841315-17);
2.
hij op of omstreeks 1 december 2017, te Lobith, gemeente Rijnwaarden, een persoon genaamd [slachtoffer] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen "Ik maak je echt kapot" en/of
"Ik ga net zo lang door tot ik je kapot hebt gemaakt", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en/of een of meer stekende bewegingen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, heeft gemaakt naar, althans in de richting, van die [slachtoffer] ; (parketnummer 05/841315-17).
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van feit 1 primair heeft zij gesteld dat de voorbedachte raad niet kan worden bewezen, nu uit het dossier niet blijkt dat verdachte op 1 december 2017 het voornemen had [slachtoffer] met de dolk te steken.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft eveneens betoogd dat de voorbedachte raad niet kan worden bewezen. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte zich niets van de gebeurtenissen herinnert. Volgens de raadsman acht de psychiater het mogelijk dat de combinatie van medicatie en alcohol bij verdachte tot een bewustzijnsvernauwing hebben geleid. Een bewustzijnsvernauwing kan leiden tot geheugenverlies. De raadsman meent verder dat niet kan worden bewezen dat verdachte dreigende woorden heeft geuit. Voor zover de rechtbank het maken van stekende bewegingen bewezen acht in het onder 1 tenlastegelegde, is sprake van eendaadse samenloop ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde.
Beoordeling door de rechtbank
Gelet op de onderlinge samenhang van de feiten 1 en 2 zal de rechtbank de bewijsmiddelen van beide feiten gelijktijdig behandelen, waarbij elk bewijsmiddel slechts wordt gebruikt tot bewijs van het feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft.
Aangever [slachtoffer] kwam op 1 december 2017 omstreeks 21.50 uur met zijn vrouw thuis. Hij woont aan de [adres 2] te [woonplaats 2] . Omstreeks 23.00 uur hoorde [slachtoffer] twee keer een knal. Zijn vrouw ging naar de voordeur en riep: “hij is er weer”. [slachtoffer] wist toen dat ze verdachte bedoelde met wie hij een zakelijk geschil had over een paaltje van een door hem bij verdachte geplaatst hekwerk. Aangever ging naar de voordeur en zag dat er delen van het glas ervan waren weggeslagen. Verdachte stond voor de deur met een groot mes in zijn hand. [slachtoffer] hoorde verdachte zeggen: “ik maak je kapot”. Hij zag dat verdachte met zijn hand naar binnen ging en aan de binnenkant de deur wilde openmaken. [2] [slachtoffer] wilde verdachte beletten binnen te komen. Daartoe hield hij zijn hand plat tegen de binnenkant van de deur. Verdachte keek vervolgens naar de hand van [slachtoffer] , stak zijn arm door het raam naar binnen en stak het mes in de hand van [slachtoffer] . [slachtoffer] ging daarna iets naar achteren en zag toen dat verdachte zes à zeven keer een stekende beweging maakte in de richting van zijn borst. [3]
[slachtoffer] heeft verder verklaard dat hij zag dat zijn buurman [getuige 1] verdachte wegtrok in de richting van de straat. Hij hoorde verdachte roepen: “ik maak je echt kapot” en “ik ga net zolang door tot ik je kapot heb gemaakt”. [4]
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat ze haar man en de man met wie hij een zakelijk geschil had, hoorde schreeuwen en dat haar man riep dat hij een mes had. Toen haar man naar de woonkamer kwam, zei hij dat hij was gestoken. [5]
Op foto’s is te zien dat [slachtoffer] letsel heeft aan zijn beide handen. Op zijn rechterhand is een steekwond te zien. [6]
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij op 1 december 2017 tussen 23.00 en 23.30 uur een hoop lawaai bij de buren hoorde. Hij ging kijken en zag dat het de man was die een week eerder ook lawaai bij de buren had staan maken en met wie zijn buurman een conflict had. [getuige 1] liep op de man af en zag dat hij een dolkmes in zijn rechterhand had. [getuige 1] heeft de armen van de man gepakt en gefixeerd en hem op de openbare weg naar de grond gewerkt. Hij hoorde de man verbale bedreigingen doen. Dat waren doodsbedreigingen gericht op zijn buurman. [7]
Verbalisant heeft vastgesteld dat het mes een dolkmes betrof. [8]
Verdachte heeft verklaard dat hij het mes heeft herkend als zijn mes. [9]
De rechtbank overweegt dat uit de voormelde bewijsmiddelen naar voren komt dat verdachte bij [slachtoffer] aan de deur is geweest, dat hij ruitjes uit de voordeur heeft vernield en dat hij zijn arm naar binnen heeft gestoken. Met de dolk die hij in zijn hand had, heeft hij stekende bewegingen gemaakt in de richting van [slachtoffer] en heeft hij daarbij [slachtoffer] in zijn rechterhand gestoken. Daarnaast komt uit de bewijsmiddelen naar voren dat hij bedreigingen heeft geuit in de richting van [slachtoffer] die ook door [getuige 1] zijn gehoord, maar waarvan [getuige 1] de bewoordingen weliswaar niet meer weet, maar wel dat het doodsbedreigingen waren.
De vraag is hoe het handelen van verdachte dient te worden gekwalificeerd.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat er geen bewijs is dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Het dossier bevat daarvoor onvoldoende aanwijzingen.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling niet kan worden bewezen. Het dossier bevat onvoldoende medische informatie over het letsel dat [slachtoffer] bij het incident heeft opgelopen. Daardoor is onduidelijk hoe het letsel van [slachtoffer] precies is ontstaan. Niet kan worden uitgesloten dat het letsel aan de linkerhand van [slachtoffer] is ontstaan door kapot glas van de voordeur. Aan de hand van de foto’s van de rechterhand van [slachtoffer] , de hand waarin hij zou zijn gestoken, kan de rechtbank niet de ernst van het (steek)letsel vaststellen. Niet duidelijk is hoe het mes de hand van [slachtoffer] heeft geraakt en hoe groot en diep de verwonding is. Ook kan niet worden vastgesteld met hoeveel kracht verdachte heeft gestoken.
Nu er gelet op het voorgaande niet duidelijk is vast te stellen op welke wijze en met hoeveel kracht verdachte [slachtoffer] in zijn hand heeft gestoken, dient verdachte van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel te worden vrijgesproken.
De rechtbank acht de subsidiair ten laste gelegde mishandeling wèl bewezen. Uit de bewijsmiddelen komt naar voren dat verdachte in/aan zijn hand een verwonding heeft opgelopen door een stekende beweging van verdachte met het mes dat verdachte bij zich had. Ook acht de rechtbank de onder 2 ten laste gelegde bedreiging bewezen. Verdachte heeft woordelijk bedreigingen geuit gericht tegen [slachtoffer] . Dat [getuige 1] niet heeft verklaard wat verdachte precies tegen [slachtoffer] heeft gezegd, doet daar niet aan af. [getuige 1] heeft immers wel verklaard dat hij heeft gehoord dat verdachte verbale doodsbedreigingen heeft geuit gericht tegen [slachtoffer] . In samenhang met de verklaring van [slachtoffer] is dat voldoende voor een bewezenverklaring. Daarnaast heeft aangever verklaard dat verdachte stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van zijn hand en in de richting van zijn borst. Verdachte was toen hij door [getuige 1] werd gezien in het bezit van het mes, waarvan verdachte heeft verklaard dat het van hem was. De rechtbank acht dit, de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien, voldoende voor het bewijs van de bedreiging in de vorm van het maken van stekende bewegingen in de richting van [slachtoffer] .

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1. subsidiair
hij op
of omstreeks1 december 2017, te Lobith, gemeente Rijnwaarden, een persoon, genaamd [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] met een mes,
althans een scherp of puntig voorwerp, in/op/tegen de
/een (rechter
)hand te steken;
2.
hij op
of omstreeks1 december 2017, te Lobith, gemeente Rijnwaarden, een persoon genaamd [slachtoffer] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen "Ik maak je echt kapot" en/of
"Ik ga net zo lang door tot ik je kapot hebt gemaakt", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en
/of een of meerstekende bewegingen met een mes,
althans een scherp en/of puntig voorwerp, heeft gemaakt naar, althans in de richting, van die [slachtoffer] .
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1 subsidiair: mishandeling;
Feit 2: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, waarvan 159 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie heeft verzocht de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf te verbinden en daaraan toe te voegen een locatieverbod voor de onmiddellijke nabijheid van de woning aan de [adres 2] te [woonplaats 2] .
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling en bedreiging. Hij is laat op de avond naar de woning van [slachtoffer] en zijn vrouw gegaan en heeft bedreigende woorden tegen [slachtoffer] geuit en stekende bewegingen naar [slachtoffer] gemaakt. [slachtoffer] is daardoor gewond geraakt aan zijn hand. Verdachte heeft door zijn handelen [slachtoffer] veel angst aangejaagd. De rechtbank neemt het verdachte ook extra kwalijk dat verdachte [slachtoffer] in zijn eigen huis heeft verwond en bedreigd, een plek waar je je bij uitstek veilig zou moeten kunnen voelen. Verdachtes handelen heeft zo veel impact gehad op [slachtoffer] en zijn vrouw, dat [slachtoffer] eerder dit jaar heeft verzocht om een vrijheidsbeperkende maatregel aan verdachte op te leggen in de vorm van een contact- en locatieverbod. Daarnaast blijkt uit de bijlagen bij de vordering van de benadeelde partij dat [slachtoffer] zich onder behandeling heeft moeten stellen van een mental coach om de psychische en praktische problemen het hoofd te kunnen bieden.
De rechtbank houdt rekening met de justitiële documentatie van verdachte. Uit een afschrift van 26 juni 2018 blijkt dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
De rechtbank heeft verder in aanmerking genomen het rapport van 13 maart 2018, opgemaakt door dr. T.W.D.P. van Os, psychiater/psychoanalyticus (hierna: Van Os), en het rapport van
drs. G.J.W. Pol, GZ-psycholoog (hierna: Pol).
Uit het rapport van Van Os komt naar voren dat verdachte een depressiegevoelige man is die diverse depressieve periodes heeft doorgemaakt. Hij heeft een laag zelfgevoel en een persoonlijkheid die zich kenmerkt door dwangmatigheid en verongelijktheid met een grote hang naar rechtvaardigheid en perfectionisme, oppotten van negatief beladen gevoelens met een risico op explosie. Deze dwangmatigheid en verongelijktheid is echter niet dusdanig dat gesproken kan worden van een persoonlijkheidsstoornis. Een stoornis met betrekking tot het gebruik van alcohol kan volgens Van Os niet worden onderbouwd, maar ook niet worden uitgesloten. Het gebruik van alcohol speelde zeer waarschijnlijk wel een rol bij het ten laste gelegde feit. Het is waarschijnlijk dat de door verdachte gebruikte hoeveelheid alcohol heeft geleid tot een
black-out en tot een ontremming van zijn agressie. Onduidelijk is of de medicatie aan de ontremming heeft bijgedragen. Van Os meent dat verdachte als licht verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
Uit het rapport van Pol komt naar voren dat er zich een Cluster C-persoonlijkheidsproblematiek heeft ontwikkeld. Aan verdachtes persoonlijkheid kunnen vermijdende, afhankelijke en met name ook dwangmatige trekken worden onderscheiden. Verdachte heeft een negatief zelfbeeld. Er is sprake van de nodige onderliggende gevoelens van onzekerheid, insufficiëntie en minderwaardigheid, en (in het verlengde daarvan) vaak ook van gevoelens van stress, angst en somberheid. Verdachte voelt zich in het contact met anderen vaak geremd en gespannen en heeft in sociaal opzicht de neiging zich passief, sub-assertief en afhankelijk op te stellen. Verdachte is behept met een verhoogde interpersoonlijke sensiviteit en krenkbaarheid. Hij hecht veel belang aan normen en waarden en is overmatig gevoelig voor onrecht, is daarin ook vrij rigide. Gesproken kan worden van een minder flexibele instelling en er is sprake van een preoccupatie met ordelijkheid en een neiging tot perfectionisme. Tenslotte is er ook sprake van beperkte coping-vaardigheden. Verdachte is niet goed in staat op een adequate wijze om te gaan met problemen en negatieve gedachten/gevoelens en geneigd om te piekeren. De genoemde persoonlijkheidskenmerken zijn echter niet in die mate aanwezig dat van een persoonlijkheidsstoornis kan worden gesproken. Vanaf ongeveer 18-jarige leeftijd heeft verdachte in toenemende mate depressieve klachten gekregen. Er is sprake van een lichte stoornis in gebruik van alcohol. Volgens Pol mag op basis van de informatie worden aangenomen dat vlak voorafgaand en ten tijde van het tenlastegelegde sprake is geweest van een acute aanpassingsstoornis. Het wordt niet onmogelijk geacht dat het vooraf door verdachte gebruikte psychofarmacon (paroxetine, en wellicht ook oxazepam), in combinatie met de vooraf door hem gedronken alcohol én de veelheid aan psychische stressoren bij hem tot een bewustzijnsvernauwing heeft geleid en dat hij het gebeurde daarom niet in zijn geheugen heeft kunnen opslaan. Pol meent dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden aangemerkt.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van het reclasseringsrapport van 7 augustus 2018.
Daaruit blijkt dat de reclassering, met het oog op de rapporten van Van Os en Pol, het psychosociaal functioneren van verdachte als een criminogene factor ziet. De reclassering acht het daarom van belang dat verdachte een behandeling zal volgen bij een forensische polikliniek om mogelijke recidive in de toekomst te beperken. Verder vindt de reclassering het belangrijk dat verdachte, mocht zijn alcoholgebruik toenemen, een behandeling zal ondergaan bij de verslavingszorg. De kans op recidive wordt door de reclassering ingeschat als laag.
De reclassering heeft geadviseerd een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een behandelverplichting bij forensische polikliniek Kairos, en in geval van overmatig alcoholgebruik een ambulante behandeling gericht op alcohol bij Iriszorg en een contactverbod.
Gelet op de rapporten die over verdachte zijn uitgebracht en de diagnose die is gesteld, is de rechtbank van oordeel dat de feiten niet volledig aan verdachte kunnen worden toegerekend. De rechtbank zal daar rekening mee houden bij het opleggen van de straf.
De rechtbank acht, al het voorgaande en de ernst van de feiten in aanmerking nemend, alleen een gevangenisstraf passend. De rechtbank zal qua duur een lagere gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring is gekomen dan de officier van justitie. De rechtbank zal de gevangenisstraf bepalen op 90 dagen en een deel daarvan, te weten 69 dagen in voorwaardelijke vorm opleggen om te voorkomen dat verdachte opnieuw strafbare feiten pleegt. Daaraan zullen bijzondere voorwaarden worden verbonden, te weten een meldplicht, een behandelverplichting bij forensische polikliniek Kairos en een contact- en locatieverbod. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een behandelverplichting bij Iriszorg voor verdachtes alcoholgebruik. De rechtbank overweegt in dit verband dat uit het dossier niet onomstotelijk is vast te stellen dat het alcoholgebruik van verdachte van invloed is geweest op zijn handelen op 1 december 2017. De rechtbank leest in het reclasseringsrapport ook enige terughoudendheid op dit punt, nu de reclassering een behandeling pas nodig vindt als er aanwijzingen zijn voor overmatig alcoholgebruik. Uiteraard kan het alcoholgebruik van verdachte onderwerp van gesprek zijn tijdens de meldplichtafspraken, zoals de reclassering heeft voorgesteld. Het is aan de reclassering om invulling aan die verplichte contacten te geven.
8. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij
[slachtoffer]heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van de ten laste gelegde feiten. Gevorderd wordt een bedrag van
€ 4.992,53 te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is als volgt opgebouwd:
Eigen risico 2017 € 385,00
Behandeling mental coach € 700,00
Schade voordeur en kozijn € 335,80
Schade rolluik € 1.061,75
Reiskosten € 188,48
Parkeerkosten
€ 11,50
Totaal materiële schade € 2.682,53
Immateriële schade
€ 2.310,00
Totale schade € 4.992,53
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het eigen risico en de schade aan het rolluik niet zijn onderbouwd en dat de benadeelde partij voor deze kosten niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De vordering ten aanzien van de overige kosten en de gevorderde immateriële schade, in totaal € 3.545,78, is toewijsbaar.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat het eigen risico en de schade aan de voordeur, het kozijn en het rolluik onvoldoende zijn onderbouwd. Ten aanzien van de immateriële schade heeft hij betoogd dat de aangehaalde jurisprudentie niet vergelijkbaar is met deze zaak.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden.
De rechtbank acht de gevorderde schade voor behandeling door de mental coach en de
reis- en parkeerkosten toewijsbaar tot het voor die posten gevorderde bedrag van € 899,98 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 december 2017.
De betaling van het eigen risico is niet met stukken onderbouwd. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering.
De schade aan de voordeur, het kozijn en het rolluik, in totaal een bedrag van € 1.397,55, komt evenmin voor toewijzing in aanmerking nu deze schade niet is ontstaan door de bewezenverklaarde mishandeling en/of bedreiging. Deze schade is immers ontstaan door vernieling, hetgeen niet aan verdachte is ten laste gelegd. Overigens is de schade aan het rolluik ook niet onderbouwd. De rechtbank zal, nu het causale verband ontbreekt, de vordering in zoverre afwijzen.
Wat betreft de immateriële schade is de rechtbank met de raadsman van oordeel dat de overgelegde jurisprudentie niet vergelijkbaar is. De rechtbank is van oordeel dat [slachtoffer] wel immateriële schade heeft geleden. Zij acht een bedrag van € 300,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 december 2017 redelijk en toewijsbaar. De benadeelde partij zal voor het overige deel niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
Samengevat betekent het voorgaande dat een bedrag van € 1.199,98 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 december 2017 wordt toegewezen. Verdachte is daarvoor naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 57, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder 1 primair ten laste gelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
90 (negentig) dagen;
  • bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf groot 69 (negenenzestig) dagen,
  • stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • zijn medewerking zal verlenen aan het door de Reclassering Nederland te houden toezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
 stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich uiterlijk binnen vijf dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis zal melden bij de afdeling toezicht van Reclassering Nederland te Arnhem (tussen 9.00 en 11.00 uur) op het adres Nieuwe Oeverstraat 65 (tel. 088-8041401). Veroordeelde zal zich gedurende de proeftijd blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich onder behandeling zal stellen van forensische polikliniek Kairos te Arnhem, of een soortgelijke ambulante zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering. Veroordeelde zal zich houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens die instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
- gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , en zich niet zal bevinden in de directe omgeving van het adres [adres 2] te [woonplaats 2] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
 geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;

wijst af de vordering tot schadevergoedingvan de benadeelde partij [slachtoffer] tot een bedrag van € 1.397,55 voor zover deze schade ziet op schade aan voordeur, kozijn en rolluik;
 veroordeelt verdachte tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij[slachtoffer], van een bedrag van
€ 1.199,98, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
1 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
  • verklaart de
  • legt aan veroordeelde de
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.G.J. Welbergen (voorzitter), mr. S.H. Keijzer en mr. A. Cimen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.C.M. Althoff, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 augustus 2018.
Mr. Cimen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer
2.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , p. 16-17.
3.Proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer] , p. 19.
4.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , p. 17.
5.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , p. 31-32.
6.Foto’s, p. 24-25.
7.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , p. 33-34.
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 38.
9.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 48.