In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 24 augustus 2018 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering van de officier van justitie van het arrondissementsparket Oost-Nederland tegen de veroordeelde. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de officier van justitie aanvankelijk een bedrag van € 177.203,28 vorderde, maar dit bedrag tijdens de zitting op 10 augustus 2018 heeft aangepast naar € 8.200,-. De veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman mr. B. van Nimwegen, heeft verklaard dat hij een lening van € 10.000,- had afgesloten om een hennepkwekerij op te zetten, waarvan hij een deel van de opbrengsten zou gebruiken om de lening terug te betalen. De rechtbank heeft de verklaring van de veroordeelde als aannemelijk beoordeeld en vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat op € 8.200,-. De verdediging heeft zich aangesloten bij de berekening van de officier van justitie. De rechtbank heeft de beslissing gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de staat van het geschatte bedrag van € 8.200,-.