ECLI:NL:RBGEL:2018:3609

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 juni 2018
Publicatiedatum
21 augustus 2018
Zaaknummer
NL17.10088
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding na brand in pand wegens niet-naleving NEN 1010-norm

In deze zaak vordert eiser, eigenaar van een pand waarin een brand heeft gewoed, schadevergoeding van Achmea Schadeverzekeringen N.V. onder de verzekering die hij had afgesloten voor het pand. De brand, die op 13 september 2016 uitbrak, resulteerde in totale verwoesting van het pand, met uitzondering van het appartement van eiser. Eiser stelt dat de elektrische installatie van de appartementen voldeed aan de NEN 1010-norm, zoals vereist in de garantieclausules van de verzekering. Achmea heeft echter geweigerd om schadevergoeding te betalen, omdat zij van mening is dat de elektrische installatie niet voldeed aan de geldende normen en dat eiser zijn verplichtingen uit de verzekeringsovereenkomst niet is nagekomen.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig onderzocht, inclusief de verklaringen van de betrokken partijen en deskundigen. Eiser heeft gesteld dat de brand is ontstaan in een van de appartementen en dat de elektrische installatie daar volgens de eisen was aangepast. Achmea heeft echter betoogd dat de installatie niet voldeed aan de normen en dat er geen causaal verband is tussen de staat van de installatie en de brand. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd om zijn stelling te onderbouwen en dat de elektrische installatie niet voldeed aan de NEN 1010-norm. Daarom heeft de rechtbank de vorderingen van eiser afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van de garantieclausules in verzekeringspolissen en de noodzaak voor verzekerden om aan te tonen dat zij aan de vereisten hebben voldaan om aanspraak te kunnen maken op schadevergoeding. De rechtbank heeft de kosten van de procedure aan eiser opgelegd, inclusief de nakosten, en de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

de Rechtspraak
VOORBLAD
Rechtbank Gelderland
Zaaknummer: NLI 7.10088
[eiser] tegen ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V. h.o.d.n. Interpolis
Vonnis van 14 juni 2018
vonni
s
RECHTBANK GELDERLAND
Civiel recht Zittingsplaats Zutphen
zaaknumrner: NL17.10088
Vonnis van 14 juni 2018in de zaak van
[eisende partij] ,
[adres eiser],
eiser, hierna te noemen: [eiser] , advocaat J. Backx,
tegen
de naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V. handelende onder de naam INTERPOLIS,
gevestigd te Apeldoorn,
verweerster, hierna te noemen: Achmea, advocaat B.M. Stroetinga te Eindhoven.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de procesinleiding
- het verweerschrift
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling
- de brief van 25 mei 2018 van mr. Backx aan de rechtbank met opmerkingen naar aanleiding van het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is eigenaar van het pand aan de [adres pand] (hierna ook: het pand). Op de benedenverdieping van dit pand bevond zich een zalencentrum (' [naam zalencentrum] '). Dit zalencentrum werd vanaf 1 juli 2012 verhuurd aan en geëxploiteerd door de [exploitanten zalencentrum] .
Boven het zalencentrum bevonden zich twee appartementen met de huisnummers 73b en 73c. Deze appartementen werden verhuurd. Nummer 73b werd al gedurende 20 jaar bewoond door de [namen huurders nummer 73b] (hierna gezamenlijk: ' [namen huurders nummer 73b] '). Nummer 73c werd sinds medio 2012 bewoond door [naam huurder nummer 73c] .
Op de begane grond bevond zich een derde appartement (73d) waar [eiser]
zelf woonachtig was. De zolder boven de appartementen 73b en 73c gebruikte [eiser] als privé-opslagruimte.
2.2.
[eiser] heeft de risico's die gepaard gaan met (onder meer) de opstal en het bedrijf verzekerd via zijn assurantietussenpersoon bij Achmea (Interpolis) onder een zogenoemde "Bedrijven Compact Polis" (polisnummer 00 I 4 I 9 I 6046).
Op de polis zijn onder meer de navolgende clausules (hierna ook: de garantieclausules) van toepassing verklaard:
"( ...)
3 Preventieafspraken
Met betrekking tot de gedekte gevaren zijn tussen de maatschappij en de verzekerde preventie-afspraken gemaakt, welke de verzekerde dient na te komen.
De verzekerde verplicht zich de reeds bestaande als ook de gerealiseerde voorgeschreven preventiemaatregelen in een behoorlijke werkzame toestand te houden.
Indien in geval van schade blijkt dat de verzekerde zijn ve,plichtingen niet is nagekomen, verliest hij alle recht op schadevergoeding, tenzij hij aantoont dat daardoor de schade niet is veroorzaakt of daarmee geen verband houdt.
4 Preventiemaatregelen
Om te voldoen aan het bij de risico-bepaling behorende preventieniveau, is het noodzakelijk om onderstaande maatregelen te hebben uitgevoerd. Uitvoering van deze maatregelen is gekoppeld aan de elders omschreven "preventie-garantieclausule". Dit betekent dat onderstaande voorzieningen aanwezig moeten zijn op het risicoadres:
(...)
3.De elektrische installatie moet zijn aangelegd, respectievelijk worden aangepast volgens de daarvoor geldende normen (NEN JOJO en NEN 3140)."
Op de polis zijn de polisvoorwaarden MKB versie 5.6 van toepassing. Daarin is onder meer het volgende opgenomen:
"Merkelijke schuld
Niet verzekerd is schade die voortvloeit uit het handelen en/of nalaten van de verzekerde en het gevolg is van diens merkelijke schuld."
2.3.
Vanaf medio 2012 zijn onder meer door [naam bedrijf 1] in de persoon van de heer [naam 1] (hierna ook: [naam 1] ) werkzaamheden verricht aan de elektrische installatie van het pand.
2.4.
Op 13 september 2016 is brand uitgebroken in het pand. De brandweer heeft het pand gecontroleerd laten uitbranden. Alleen het appartement van [eiser] is gespaard gebleven; voor het overige is het pand totaal verwoest.
2.5.
[eiser] heeft de brand gemeld bij Achmea en aanspraak gemaakt op uitkering van schadepenningen.
2.6.
Bij brief van 28 november 2016 heeft Achmea aan [eiser] meegedeeld dat zij niet tot uitkering van schadepenningen zal overgaan. Zij heeft [eiser] onder meer geschreven:
"( ...) De installatie is in 2004 aangelegd en opgeleverd door Installatiebedrijf [naam bedrijf 2] . (...) Sindsdien en in ieder geval in 2012 zijn er diverse aanpassingen gedaan aan het verzekerde object en aan de elektrische installatie. Het betreft onder andere de verhuur van het
zalencentrum aan derden; de verhuur van de bovenwoningen aan derden en het vestigen van de huidige woning in de voormalige zaal 3 van het zalencentrum. Niet vast is komen te staan dat de elektrische installatie ook is aangepast volgens de eerder aangehaalde geldende normen. Desgevraagd kunt u geen keuringsrapport(en) overleggen dat ook de elektrische installatie is aangepast en uitgebreid volgens de daarvoor geldende normen. De door u verstrekte rekeningen van [naam bedrijf 1] tonen evenmin aan dat de installatie is aangepast volgens de daarvoor geldende normen. Vooralsnog stellen wij vast dat u ons (noch de gemeente) ervan kunt overtuigen dat de elektrische installatie is aangelegd, respectievelijk is aangepast volgens de daarvoor geldende normen NEN 1010 en NEN 3140. (...)"

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
(I) voor recht zal verklaren dat Achmea is gehouden tot uitkering van de schade van [eiser] onder de verzekering over te gaan, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 28 november 2016, althans vanaf 24 april 2017, althans vanaf de dag
der dagvaarding, althans vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum tot aan de dag der algehele voldoening;
(II) Achmea zal veroordelen aan [eiser] te voldoen de buitengerechtelijke kosten groot€ 20.233,54, vermeerderd met de wettelijke rente over het bedrag groot€ 1.235,33 vanaf 26 juli 2017, € 686,07 vanaf 12 januari 2017, € 2.710,40 vanaf 6 oktober 2016,
€ 2.710,40 vanaf 13 oktober 2016, € 1.541,54 vanaf 5 april 2017 en€ 11.349,80 vanaf 1 september 2017, althans een door de rechtbank te begroten bedrag aan buitengerechtelijke kosten te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen dag, tot aan de dag der algehele voldoening; en
(III) Achmea zal veroordelen aan [eiser] de nakosten te voldoen.
3.2.
Aan deze vorderingen legt [eiser] in het licht van de vaststaande feiten het volgende ten grondslag.
De brand is uitgebroken op de eerste verdieping in een van de appartementen. De elektrische installatie van de appartementen op de eerste verdieping was aangelegd (aangepast) volgens de eis in de garantieclausules. Onder bereik van NEN 1010 valt alleen de gebouwgebonden elektrische installatie en niet tevens de arbeidsmiddelen of apparaten. De elektrische installatie voldeed na de aanpassingen door [naam 1] weer aan de eisen van NEN 1010.
Dat de elektrische installatie van het horecagedeelte van het pand (begane grond) mogelijk niet voldeed aan de eisen in de garantieclausule is niet relevant, omdat de brand daar(door) niet is ontstaan. Omdat er geen causaal verband is tussen de staat van de elektrische installatie en het ontstaan van de brand kan Achmea geen succesvol beroep doen op schending van de garantieclausule en dient zij de schade onder de polis te vergoeden.
Als gevolg van de weigerachtige opstelling van Achmea heeft [eiser] onderzoekskosten en kosten voor buitengerechtelijke rechtsbijstand moeten maken. Die kosten dient Achmea ook te vergoeden.

4.Het verweer

4.1.
Achmea heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedure, te vermeerderen met de nakosten (€ 131,--
respectievelijk€ 208,-- als het vonnis betekend moet worden), bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad.
4.2.
Op het verweer van Achmea zal, voor zover van belang, hierna nader worden ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Achmea heeft als eerste verweer aangevoerd dat [eiser] niet-ontvankelijk is in zijn vorderingen, omdat de uitkering die hij vordert verpand is aan de Rabobank. De Rabobank heeft van deze verpanding mededeling gedaan aan Achmea, zodat op grond van het bepaalde in artikel 3:246 eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) uitsluitend de Rabobank de bevoegdheid heeft in en buiten rechte nakoming te eisen van de vordering tot betaling van een uitkering krachtens de verzekeringsovereenkomst, aldus Achmea.
Dit verweer heeft zij ter zitting ingetrokken, zodat het geen bespreking meer behoeft.
5.2.
[eiser] heeft allereerst, kort samengevat, gesteld dat de clausule dat de elektrische installatie moet zijn aangelegd respectievelijk worden aangepast volgens de daarvoor geldende normen (NEN 1010 en NEN 3140) restrictief moet worden uitgelegd en wel zo dat hiermee bedoeld is dat de gebouwgebonden elektrische installatie onder het bereik van de prestatie-eis NEN 1010 valt. Er staat immers niet dat ook de arbeidsmiddelen en de apparaten onder de elektrische installatie vallen. Het opnemen van NEN 3140 tussen haakjes maakt niet dat de elektrische installatie periodiek geïnspecteerd moet worden. Met verwijzing naar NEN 3140 is (slechts) gedoeld op de wijze waarop het werk door de elektricien moet plaatsvinden bij het verrichten van aanpassingen aan de elektrische installatie. Na aanpassing van de elektrische installatie door [naam 1] in 2012 voldeed deze (weer) aan de eisen NEN 1010.
5.3.
Achmea heeft hier tegenin gebracht dat [eiser] een definitie geeft van het begrip 'elektrische installatie' die niet in de clausule terug te lezen valt. Volgens Achmea bestaat de elektrische installatie uit het geheel en is zij niet beperkt tot de stopcontacten tot aan de meterkast. Zij doet geen beroep op NEN 3140, de periodieke inspectie, maar wel op het
gegeven dat de installatie ook volgens de overheid en [naam 1] niet voldeed aan de eisen NEN 1010.
5.4.
Aan de discussie tussen partijen over de uitleg van de clausule met betrekking tot het begrip 'elektrische installatie' kan voorbijgegaan worden. Het volgende is daarvoor redengevend.
5.5.
De stelling van [eiser] dat de brand is ontstaan op de eerste verdieping in een van de appartementen is door Achmea gemotiveerd weersproken, evenals zijn stelling dat de elektrische installatie in de appartementen voldeed aan NEN 1010.
[eiser] heeft rapporten in het geding gebracht van Brand Technisch Bureau Nederland
B.V. (BTB) van 7 augustus 2017 en van 12 februari 2018. In het eerste rapport concludeert BTB dat de brand zeer waarschijnlijk is ontstaan in of in de onmiddellijke omgeving van de centraal in het door [namen huurders nummer 73b] bewoonde appartement 73b gelegen cv-ruimte. BTB komt tot die conclusie aan de hand van verklaringen van [namen huurders nummer 73b] en [naam huurder nummer 73c] , mede getoetst aan het beeldmateriaal.
Het door Achmea in de arm genomen expertisebureau Biesboer Expertise B.V. (Biesboer) concludeert in haar (voorafgaande aan dat door BTB uitgebrachte) rapport van 4 oktober 2016 aan de hand van het door omstanders en persfotografen vervaardigde beeldmateriaal van de brand dat het ontstaansgebied van de brand mogelijk boven verdiepingsniveau is gelegen, maar dat het in technische zin niet meer mogelijk was het ontstaansgebied aan te duiden.
De verschillende rapporten alsmede de in het kader van het onderzoek afgenomen interviews en de van de brand gemaakte foto's en video-opnames zijn in opdracht van Achmea door Obeg Brandonderzoek (Obeg) aan een review onderworpen. Obeg komt in haar rapport van 31 oktober 2017 tot de conclusie dat zeer waarschijnlijk het ontstaansgebied van de brand is gelegen tussen het plafond en de verdiepingsvloer van de eerste etage ter hoogte van appartement 73b. In haar tweede rapport gaat BTB in op het
rapport van Obeg en komt zij tot de conclusie dat de hypothese van Obeg dat de brand op de begane grond is ontstaan uitsluitend gebaseerd is op onjuiste aannames.
5.6.
Vast staat dat het pand, op het appartement van [eiser] na, geheel is uitgebrand en dat het daardoor in technische zin niet meer mogelijk is vast te stellen waar de brand in het pand is ontstaan. Voor de beantwoording van de vraag waar de brand is ontstaan, is men daarom met name aangewezen op het beeldmateriaal dat van de brand is gemaakt.
Geen van de onderzoekers kan aan de hand van dat materiaal met zekerheid vast stellen waar de brand is ontstaan. BTB verklaart dat de brand zeer waarschijnlijk is ontstaan in of in de onmiddellijke nabijheid van de cv-ruimte. Biesboer verklaart dat het ontstaangebied mogelijk boven verdiepingsniveau is gelegen, terwijl Obeg meent dat de brand zeer waarschijnlijk is ontwikkeld tussen de verdiepingsvloer van de eerste etage ter hoogte van appartement 73b. Anders dan BTB opmerkt in haar tweede rapport concludeert Obeg niet dat de brand op de begane grond is ontstaan.
5.7.
Maar wat er ook zij van de exacte plaats waar de brand is ontstaan en zou al aangenomen worden dat de brand in een van de appartementen op de eerste etage is ontstaan, dan geldt dat [eiser] niet gevolgd kan worden in zijn stelling dat de elektrische installatie van de appartementen op de eerste verdieping was aangelegd (aangepast) volgens de eis in de garantieclausule.
[eiser] heeft aangevoerd dat dit in 2012 door de elektricien [naam 1] ( [naam 1] ) is gedaan en dat uit de verklaring van [naam 1] van 23 januari 2017 blijkt dat hij dit conform NEN 1010 heeft gedaan.
Uit de verklaringen van [naam 1] blijkt echter dat hij in 2012 weliswaar een scheiding heeft aangebracht tussen de elektrische installaties van de appartementen en het zalencentrum op de begane grond, maar dat de werkzaamheden aan de elektrische installaties van de appartementen op zich nog niet voltooid waren. In zijn verklaring van 23 januari 2017 (productie 3 van [eiser] ) schrijft [naam 1] :
"(. ..) In 2012 moest er bij de spoelkeuken een verlichtingsschakelaar bij. Ook moesten er daar wat kleine aanpassingen worden doorgevoerd, zoals voor de tl-verlichting. Dat heb ik gedaan. Daarna moet ik ook de groepen van het pand uitzoeken. De dochter ging weg uit de bovenwoning en er kwam een nieuwe huurder in. De scheiding tussen de bovenwoning en beneden was niet goed, omdat deze door elkaar liepen. Dat moest anders. Daarmee bedoel ik dat er een duidelijke scheiding tussen de groepen beneden en boven moest komen. Ik ben daar twee dagen mee bezig geweest. Ik moest per lichtpunt en wandcontactdoos controleren op welke groep die was aangesloten. Ik heb daarvoor een Profitester gebruikt. De verschillende metingen zoals de aardlek- en de weerstandsmeting waren steeds goed. Ik heb
het probleem dat de leidingen door elkaar heen liepen opgelost, door groepen om te leiden en door aardlekbeveiligingen aan te brengen. De hoofdverdeler voldeed ook aan alle eisen. Ik heb toen ook een groepenverklaring gemaakt en afgegeven. ( ...)
Het werk wat ik doe, doe ik steeds volgens de eisen in NEN JOJO en NEN 3140. Daar heb ik ook alle opleidingen en certificaten/diploma's voor. De installatie waaraan ik heb gewerkt en wat ik heb aangepast voldeed dan ook aan alle eisen van NEN 1010 en NEN 3140. (...) Wij waren goed op weg om alles in het pand goed te krijgen toen de brand uitbrak. Op het moment van de brand was helaas nog niet alles gereed."
[naam 1] is op 20 maart 2017 geïnterviewd door een toedrachtonderzoeker van Achmea (productie 6 van [eiser] ). Daarbij is hem de vraag voorgelegd wat hij bedoelde met zijn verklaring dat hij goed op weg was om alles in het pand goed te krijgen toen de brand uitbrak, maar dat op het moment van de brand helaas nog niet alles gereed. Ook wordt hem gevraagd wat nog niet gereed was. [naam 1] antwoordt op deze vragen:
"De voorzaal en de beide bovenwoningen. (...) Bij de bovenwoningen moest nog van alles bekeken worden. We concentreerden ons op het gedeelte waar dhr. [eiser] vergunning voor aangevraagd had om deze te laten voldoen aan de eisen, daarna zouden we de bovenwoningen aanpakken. Fam. [namen huurders nummer 73b] woonde er al 20 jaar en behalve het plaatsen van een tussenmeter voor het gas bij de cv bij [namen huurders nummer 73b] en de andere bovenwoning heb ik geen werkzaamheden verricht, ook niet aan de elektrische installatie. (...)"
Op de vraag: "Dhr. [eiser] heeft u gevraagd een keuringsbewijs afte geven waaruit blijkt dat de elektrische installatie van [naam zalencentrum] voldeed aan de eisen van NEN 1010 en 3140 op de dag van de brand. U heeft die verklaring niet afgegeven. Waarom niet? antwoordt [naam 1] :
"Omdat de installatie niet voldeed. Ik was nog niet klaar. Ik moest nog een aantal zaken aanpakken zoals ik u heb verteld zoals de bovenwoningen".
Deze verklaringen van [naam 1] bieden steun aan het verweer van Achmea dat de elektrische installatie van de bovenwoningen niet voldeed aan NEN 1010.
5.8.
Achmea heeft ter onderbouwing van haar verweer als productie 6 ook een rapport van de Dienst Publiek, afdeling Toezicht van de gemeente in het geding gebracht. Daarin wordt verslag gedaan van een door de gemeente uitgevoerde hercontrole van het pand op 7 juli 2016. Uit het rapport blijkt dat de controleur met [eiser] twee woondelen van het pand heeft bezocht, te weten het appartement van [eiser] op de begane grond en het appartement op de verdieping met nummer 73C. Het rapport bevat onder meer foto's van deze woningen en een beschrijving van de situatie ter plaatse. De rapporteur concludeert voor wat betreft de elektra dat de voorziening dient te voldoen aan artikel 6.8 van het bouwbesluit, welk artikel aangeeft dat de elektra dient te voldoen aan de veiligheidsvoorschriften aangegeven in de NEN 1010. In het rapport staat voorts dat van [eiser] is ontvangen een rapport van TNO met bijgevoegd een opleveringsrapport
laagspanningsinstallatie NEN 1010 van [naam bedrijf 2] installatietechniek. Over dit laatste rapport vermeldt de inspecteur dat het onvolledig is.
Ook uit het rapport van de gemeente kan dus geconcludeerd worden dat de elektrische installatie van de bovenwoningen niet voldeed aan de eisen van NEN 1010.
5.9.
Voor zover [eiser] ter zitting heeft willen betogen dat aan de verklaring van [naam 1] ten overstaan van de toedrachtonderzoeker van Achmea geen waarde moet worden gehecht omdat [naam 1] erg bang was dat hij zou worden aangesproken door een van partijen en omdat hij door Achmea onder druk zou zijn gezet, wordt dat betoog gepasseerd. [naam 1] heeft verklaard dat deze verklaring naar waarheid en in alle vrijheid is afgelegd, terwijl uit de weergave van zowel de antwoorden als de vragen blijkt dat er geen sprake is geweest van
enige druk. [naam 1] heeft overigens verklaard niet alleen dat hij nog niet klaar was met het werk, maar ook dat de huurders, [eiser] zelf en ook andere installatiebedrijven aan het werk zijn geweest bij [eiser] , reden waarom hij heeft benadrukt dat de delen waaraan hij heeft gewerkt aan de eisen van NEN 1010 voldeden.
5.10.
[eiser] heeft ter zitting toegegeven dat [naam 1] een (goedkeurings)verklaring had moeten afgeven op het moment dat de elektrische installatie aan de eisen van NEN 1010 voldeed. Anders dan [eiser] ter zitting heeft verklaard, heeft [naam 1] niet een dergelijke verklaring afgegeven. [eiser] heeft een dergelijke verklaring niet in het geding gebracht en de verklaring waarover [naam 1] in productie 3 spreekt is een groepenverklaring. Vast staat daarmee dat [naam 1] geen (goedkeurings)verklaring heeft afgegeven.
[eiser] heeft nog aangevoerd dat hij, nadat Tappert was weggegaan, brandwerende platen heeft aangebracht tussen de verdieping naar de eerste etage en dat de elektra in de verdiepingsvloer juist was losgekoppeld zodat daar geen brandgevaar had kunnen ontstaan. Daaraan wordt voorbijgegaan, nu uit hetgeen hiervoor is overwogen blijkt dat het pand, en ook de etages, niet voldeden aan NEN 1010.
5.11.
[eiser] heeft tegenover het gemotiveerde en met stukken onderbouwde verweer van Achmea zijn stelling dat de elektrische installatie van de bovenwoningen voldeed aan NEN 1010 niet voldoende kunnen onderbouwen. Hij heeft daardoor ook geen bewijs kunnen leveren van zijn stelling dat er geen causaal verband is tussen de staat van de elektrische installatie en het ontstaan van de brand. Dat betekent dat hij op grond van de garantieclausule geen recht heeft op uitkering van de schadepenningen.
5.12.
De vorderingen van [eiser] zullen worden afgewezen en [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
Ten aanzien van het in deze procedure berekende griffierecht wordt het volgende overwogen. In de procesinleiding heeft [eiser] verklaard dat het belang van de zaak onbepaald is. Gevorderd wordt een verklaring voor recht dat Achmea gehouden is tot uitkering van de schade van eiser onder de verzekering over te gaan. Voorts wordt gevorderd Achmea te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten ad
€ 20.233,54. In verband met deze laatste vordering is door de griffier het door [eiser] te betalen griffierecht gesteld op een bedrag van€ 883,-- en het door Achmea te betalen griffierecht op€ 1.924,--. Uit de afzonderlijk van de procesinleiding ingediende gronden blijkt echter dat de schade waarvan [eiser] uitkering vordert door Achmea is vastgesteld
op een bedrag van€ 1.873.719,05 + € 20.233,54 = € 1.893.952,59. De door [eiser]
gevorderde verklaring strekt derhalve tot betaling door Achmea van dat bedrag en het belang van de zaak kan dan ook worden gesteld op€€ 1.893.952,59. Bij dat belang bedraagt het door [eiser] te betalen griffierecht€ 1.545,-- en het door Achmea te betalen griffierecht€ 3.894,--. Analoog aan het bepaalde in artikel 14 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken zal alsnog het griffierecht geheven worden dat partijen verschuldigd zouden zijn geweest, indien de eis in de procesinleiding had gestrekt tot betaling van een geldsom ten belope van€ 1.893.952,59. Aan de griffier zal verzocht worden het griffierecht aan te passen.
Het salaris advocaat zal eveneens berekend worden op grond van het belang van de zaak. De door [eiser] verschuldigde proceskosten worden aldus gesteld op:
-griffierecht
- salaris advocaat
3.894,--
7.712(2 punten x factor 1,0 x tarief€ 3.856,--)
Totaal
11.606,--
5.13.
De nakosten zullen worden toegewezen tot de door Achmea gevorderde bedragen.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
wijst de vorderingen af,
6.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Achmea berekend op€ 11.606,--,
6.3.
veroordeelt [eiser] in de nakosten aan de zijde van Achmea en begroot het nasalaris op een bedrag van € 131,-- zonder betekening en
veroordeelt [eiser] voorwaardelijk, voor het geval hij niet binnen 14 dagen na aanschrijving in der minne aan de in dit vonnis uitgesproken veroordeling voldoet en indien betekening plaatsvindt en noodzakelijk is, in de kosten van betekening, tot op heden begroot op€ 68,-- voor salaris van de advocaat en de kosten van het betekeningsexploot.
6.4.
verklaart de kostenveroordeling en de veroordeling in de nakosten uitvoerbaar bij voorraad,
6.5.
verzoekt de griffier de verschuldigde griffierechten aan te passen conform hetgeen onder 5.12. is overwogen.
Dit vonnis is gewezen door mr.
K.H.A.Heenk en in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2018.
Ap/kh