ECLI:NL:RBGEL:2018:3538

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 augustus 2018
Publicatiedatum
14 augustus 2018
Zaaknummer
05/840312-18
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreiging, bezit van een vuurwapen en munitie en vernieling met gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

Op 14 augustus 2018 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die op 20 april 2018 in Deest en Afferden meerdere strafbare feiten heeft gepleegd. De verdachte heeft een persoon bedreigd met een vuurwapen, een pistool van het merk Walther, en heeft munitie voorhanden gehad. Daarnaast heeft hij opzettelijk en wederrechtelijk schade toegebracht aan de woning van zijn ex-vriendin en haar moeder door een ruit in te slaan en gordijnen te beschadigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bedreiging van de verdachte van dien aard was dat bij de slachtoffers een redelijke vrees voor zwaar lichamelijk letsel of de dood kon ontstaan. De verdachte heeft tijdens de zitting bekend dat hij de ruit heeft ingeslagen, maar ontkent dat hij de slachtoffers daadwerkelijk heeft bedreigd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Tevens zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een contact- en gebiedsverbod met betrekking tot de slachtoffers. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde 1], niet-ontvankelijk verklaard, omdat de schade niet voldoende onderbouwd was. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wet wapens en munitie.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/840312-18
Datum uitspraak : 14 augustus 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats] , wonende te [adres 1]
thans gedetineerd te HvB Ooyerhoekseweg - Zutphen te Zutphen
raadsman: mr. B. Schadd, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 31 juli 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 20 april 2018, te Deest, in de gemeente Druten, een persoon, genaamd [benadeelde 1] , en/of een persoon, genaamd [benadeelde 2] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers heeft verdachte zich opzettelijk dreigend met een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, in de hand opgesteld ten overstaan van genoemde [benadeelde 1] en/of genoemde [benadeelde 2] , en/of heeft verdachte opzettelijk dreigend dat pistool gericht op - en/of getoond aan
genoemde [benadeelde 1] en/of genoemde [benadeelde 2] , en/of heeft
verdachte opzettelijk dreigend genoemde [benadeelde 1] en/of genoemde
[benadeelde 2] toegevoegd - zakelijk weergegeven -, dat hij hen/hem/haar
wat aan zou doen, en/of dat hij de (nieuwe) vriend van [benadeelde 1] zou
doodschieten en vervolgens zichzelf, althans woorden van gelijke dreigende
aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 20 april 2018, te Afferden en/of te Deest, in de gemeente Druten, een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk Walther, kaliber
7.65), en/of munitie van categorie III, te weten zes, althans een aantal,
patronen, voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 20 april 2018, in de gemeente Druten, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit en/of een of meer gordijnen van een woning aan de [adres 2]
aldaar, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten
aan woningbouwvereniging Standvast en/of [benadeelde 2] toebehoorde, heeft
vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 20 april 2018 is verdachte omstreeks 07.00 uur naar de woning aan de [adres 2] te Druten gegaan. In deze woning woont de ex-vriendin van verdachte, [benadeelde 1] , samen met haar moeder, [benadeelde 2] . Verdachte wilde naar binnen, maar werd niet binnengelaten. [benadeelde 2] heeft verdachte meermaals gezegd dat hij weg moest gaan, maar hier heeft verdachte geen gehoor aan gegeven. Verdachte heeft daarna het glas van de achterdeur van de woning ingeslagen en is met een doorgeladen pistool in zijn handen naar de eerste verdieping van de woning gelopen waar zich op dat moment [benadeelde 1] en [benadeelde 2] bevonden. Nadien zijn verdachte, [benadeelde 1] en [benadeelde 2] naar beneden gegaan en hebben aan de keukentafel gezeten, waarbij het doorgeladen pistool van verdachte op de keukentafel lag. Toen verdachte de woning heeft verlaten is hij naar de speeltuin tegenover de woning aan de [adres 2] gegaan en is hij aangehouden door de politie met het doorgeladen pistool in zijn broekzak. [2]
Ten aanzien van feit 2 is er sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 1] , p. 7;
- het proces-verbaal van aanhouding, p. 33;
- het proces-verbaal van onderzoek wapen PL0600-2018169508-30;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 31 juli 2018.
Ten aanzien van de feiten 1 en 3.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 en 3 ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van de bedreiging, ook het bestanddeel bedreiging wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er voor [benadeelde 1] wel een bedreigende situatie was, maar dat er geen sprake was van een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling. Voor [benadeelde 2] was er in het geheel geen sprake van een bedreigende situatie, omdat zij heeft verklaard dat zij zich niet bedreigd heeft gevoeld.
Beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van feit 1 overweegt de rechtbank als volgt.
In de vroege ochtend is verdachte verschenen bij de woning waar [benadeelde 1] en [benadeelde 2] wonen. [benadeelde 2] heeft meermaals aan verdachte aangegeven dat hij weg moest gaan. [3] Toen verdachte niet werd binnengelaten in de woning heeft verdachte de ruit van de achterdeur van de woning vernield om zich op die manier toegang te verschaffen tot woning. Direct daarna is verdachte naar de eerste verdieping gegaan. Toen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] hoorden dat verdachte naar boven kwam lopen zijn zij naar de slaapkamer van [benadeelde 1] gegaan en hebben de deur op slot gedraaid, omdat zij bang waren voor het gedrag van verdachte. [4] Toen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] verdachte op de bovenverdieping zagen waren de handen van verdachte bebloed en had hij een pistool in zijn hand. [5] Verdachte had het pistool in zijn rechterhand en heeft daarmee zwaaibewegingen gemaakt richting [benadeelde 1] en [benadeelde 2] . Voorts heeft verdachte gezegd dat hij [naam 1] (de nieuwe vriend van [benadeelde 1] ) zou doodschieten en vervolgens zichzelf. [6]
De rechtbank is van oordeel dat de bedreiging door verdachte van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied is dat bij [benadeelde 1] naar objectieve maatstaven de redelijke vrees voor zwaar lichamelijke letsel of de dood kon ontstaan. Deze redelijke vrees is bij [benadeelde 1] ook daadwerkelijk ontstaan. Zij heeft verklaard dat zij zo bang was dat verdachte haar dood zou schieten of haar moeder, zeker toen zij het wapen zag. [7]
Dat bij [benadeelde 2] de redelijke vrees niet is ontstaan kan naar het oordeel van de rechtbank niet betekenen dat jegens haar geen sprake is geweest van bedreiging. Het is immers niet vereist dat in het concrete geval de bedreiging op de bedreigde een zodanige indruk heeft gemaakt dat werkelijke vrees is opgewekt. Van belang is dat de bedreiging van dien aard is en onder zulke omstandigheden is gedaan dat deze in het algemeen een dergelijke vrees heeft kunnen opwekken. De rechtbank is van oordeel dat hiervan sprake is gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van de bedreiging. De rechtbank acht daarmee feit 1 wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 3 heeft verdachte ter terechtzitting bekend dat hij de ruit van de achterdeur van de woning aan de [adres 2] met een pistool heeft ingeslagen. Daarna zaten de handen van verdachte onder het bloed. Ten aanzien van de gordijnen heeft verdachte verklaard dat hij niet meer wist of hij deze heeft aangeraakt. [8] [benadeelde 2] heeft verklaard dat er door het incident schade is aan de woning. De ruit van de achterzijde van de woning is kapot, er zit een scheur in de gordijnen en bloed van verdachte op de gordijnen waardoor deze vernield zijn. [9] De rechtbank acht daarmee ook feit 3 wettig en overtuigend bewezen.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op of omstreeks 20 april 2018, te Deest, in de gemeente Druten, een persoon, genaamd [benadeelde 1] , en
/ofeen persoon, genaamd [benadeelde 2]
, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en
/of
met zware mishandeling, immers heeft verdachte zich opzettelijk dreigend met een pistool,
althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp,in de hand opgesteld ten overstaan van
genoemde [benadeelde 1] en
/ofgenoemde [benadeelde 2] , en
/ofheeft
verdachte opzettelijk dreigend dat pistool gericht op - en
/ofgetoond aan
genoemde [benadeelde 1] en
/ofgenoemde [benadeelde 2] , en/of heeft
verdachte opzettelijk dreigend genoemde [benadeelde 1] en
/ofgenoemde
[benadeelde 2] toegevoegd - zakelijk weergegeven -, dat hij hen/hem/haar
wat aan zou doen, en/of dat hij de (nieuwe) vriend van [benadeelde 1] zou
doodschieten en vervolgens zichzelf, althans woorden van gelijke dreigende
aard of strekking;
2.
hij op
of omstreeks20 april 2018,
te Afferden en/ofte Deest, in de gemeente Druten, een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk Walther, kaliber
7.65), en
/ofmunitie van categorie III, te weten zes,
althans een aantal,
patronen, voorhanden heeft gehad;
3.
hij op
of omstreeks20 april 2018, in de gemeente Druten, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit en
/ofeen of meer gordijnen van een woning aan de [adres 2]
aldaar,
in elk geval enig goed,dat
geheel of ten deleaan een ander, te weten
aan woningbouwvereniging Standvast en/of [benadeelde 2] toebehoorde, heeft
vernield
en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 2:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapen en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
en
Handelen in strijd met 26, eerste lid, van de Wet wapen en munitie.
Ten aanzien van feit 3:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen.

5.De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht, een meldplicht, een ambulante behandelverplichting en een drugs- en alcoholverbod, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. De officier van justitie heeft verder geëist dat aan verdachte bij wijze van maatregel wordt opgelegd een contactverbod met [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en een locatieverbod voor de woningen van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] , zijnde [adres 3] en de [adres 2] De officier van justitie heeft verzocht deze maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de geëiste straf geen recht doet aan de verminderde toerekenbaarheid van verdachte ten aanzien van feit 1 en 3. De raadsman stelt dat verdachte ten tijde van de uitspraak weer vrij moet komen met een voorwaardelijk strafdeel. Verder stelt de raadsman zich op het standpunt dat de gevorderde maatregel, een contact- en locatieverbod, een overdaad aan maatregelen vormt.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 20 juni 2018;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 19 juli 2018;
- een psychologisch rapport van drs. [naam 2] , GZ-psycholoog, gedateerd 3 juli 2018.
De ernst van de strafbare feiten
De verdachte heeft zich in de vroege ochtend, door een ruit in te slaan, de toegang verschaft tot de woning van aangevers. In de woning is verdachte met een doorgeladen pistool in zijn hand, terwijl zijn handen onder het bloed zaten, naar de bewoners gegaan en heeft met het doorgeladen pistool richting de aangevers gezwaaid. De bedreigende situatie heeft zich afgespeeld in de woning van aangevers, juist een plek waar aangevers zich veilig moeten kunnen voelen. [benadeelde 1] heeft verklaard dat zij door zich door het voorval is doodgeschrokken en heeft gevreesd voor haar leven. Nadien heeft verdachte zich met het doorgeladen wapen opgehouden in een speeltuin, een plek waar zich doorgaans kinderen bevinden. Door zo te handelen heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een tweetal ernstige strafbare feiten. De ervaring leert dat delicten zoals in het onderhavige geval veelal de oorzaak zijn van langdurige en ingrijpende angstgevoelens bij de directe slachtoffers. Zij dragen bovendien bij aan in de samenleving levende gevoelens van onveiligheid. Tevens levert het voorhanden hebben van een dergelijk wapen een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen op. Tegen het ongecontroleerde bezit van wapens dient dan ook streng te worden opgetreden.
De persoon van verdachte
Uit het psychologisch onderzoek volgt dat verdachte zich, samenhangend met zijn persoonlijkheidsstoornis, snel tekort gedaan en verkeerd begrepen voelt. Hij voelt zich snel aangevallen en vernederd. Hij reageert daarop door zichzelf op te blazen, zich boven de ander te stellen en kan dan ook vijandig of agressief reageren. Dit speelde ook ten tijde van het tenlastegelegde. Omdat verdachte sterk beïnvloed werd door zowel zijn persoonlijkheidsstoornis als door de matig ernstige stoornissen in het gebruik van alcohol, wordt geadviseerd hem het onder 1 en 3 tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen. Het tweede tenlastegelegde lijkt niet beïnvloed te zijn door de stoornissen van verdachte. Geadviseerd wordt hem dit feit volledig toe te rekenen. De psycholoog merkt op dat overwogen kan worden verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, waarbij de ambulante behandeling als bijzondere voorwaarde wordt opgelegd.
Voorts blijkt uit het reclasseringsrapport dat het stoppen met het gebruik van drugs, een ambulante behandeling gericht op het middelengebruik en ambulante hulpverlening gewenst zijn voor de persoonlijkheidsproblematiek van verdachte. De reclassering adviseert een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht, een meldplicht, een ambulante behandelverplichting en een drugs- en alcoholverbod en een contactverbod.
De rechtbank neemt de conclusies en adviezen van de psycholoog en reclassering over en maakt deze tot de hare.
Overwegingen met betrekking tot de concrete strafoplegging
De rechtbank is allereerst met de officier van justitie van oordeel dat, met name gelet op de ernst van de feiten aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd. De rechtbank is ook van oordeel dat daarnaast sprake moet zijn van een passend kader waarbinnen naast die straf behandeling een rol speelt.
In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat verdachte – recentelijk – niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden noodzakelijk is. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van zes maanden met als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht, een meldplicht, een ambulante behandelverplichting en een drugs- en alcoholverbod. De rechtbank is van oordeel dat het voorwaardelijke deel in de eerste plaats van substantiële duur moet zijn, zodat dit van voldoende gewicht is voor verdachte om zich gedurende de proeftijd aan de bijzondere voorwaarden te houden. In de tweede plaats moet het voorwaardelijke deel van voldoende gewicht zijn om verdachte ervan te weerhouden nieuwe strafbare feiten te plegen.
Tevens is de rechtbank van oordeel dat ter voorkoming van strafbare feiten een maatregel in
de vorm van een contact- en gebiedsverbod opgelegd dient te worden. De rechtbank is van
oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom contact
zal opnemen met [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] of zich zal ophouden bij hun woningen.
De rechtbank zal daarom de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar verklaren. De
rechtbank stelt daarbij de vervangende hechtenis op drie dagen per overtreding met een
maximum van één maand.
7a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij, [benadeelde 1] , heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 2.000,- bestaande uit een nog openstaande schuld à € 730,-, kosten voor de psycholoog à € 1.000,- en medicatie à € 730,-.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat behandeling van de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde 1] , een onevenredige belasting is voor het strafgeding, zodat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de benadeelde partij in de gehele vordering niet ontvankelijk dient te worden verklaard. De openstaande schuld die [benadeelde 1] vordert is in het kader van deze procedure niet relevant en de immateriële schade is niet onderbouwd.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat de benadeelde partij in de gehele vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Niet gebleken is dat de openstaande schuld die de verdachte nog bij de benadeelde partij zou hebben in enige relatie staat tot het onder 1 bewezenverklaarde feit. De overige schade is door de benadeelde partij geheel niet onderbouwd. Aanhouding van de zaak voor een nadere onderbouwing levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan derhalve haar vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 38v, 38w, 57, 91, 285, en 350 van het Wetboek van Strafrecht alsmede de artikelen 26, 55 en 56 Wet wapens en munitie.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
 een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
 bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf groot
6 (zes) maanden,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde voor het einde van de proeftijd die op twee jaren wordt bepaald;
 de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de Reclassering Nederland te houden toezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
 de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich uiterlijk binnen 3 dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis zal melden bij Justitiële Verslavingszorg [locatie] en gedurende de proeftijd zich zal blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zolang Tactus dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van een forensisch ambulante polikliniek voor zijn persoonlijkheidsstoornis en middelengebruik, zulks ter beoordeling van de Reclassering Nederlanden en zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
- gedurende de proeftijd zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te weten Transfore, Iriszorg, de RIBW of een soortgelijke instelling, en zich zal houden aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
- zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het gebruik van drugs en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan urinecontroles, zover en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht).
 Bepaalt dat aan veroordeelde een
contactverbodwordt opgelegd, te weten:
dat verdachte gedurende 2 jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde 1] , [locatie] en [benadeelde 2] , [geboortedatum 2] ;
 Bepaalt dat aan veroordeelde een
gebiedsverbodwordt opgelegd, te weten:
dat verdachte zich gedurende 2 jaren niet zal bevinden binnen straal van 500 meter van de woningen van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] , respectievelijk [adres 3] en de [adres 2]
 Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 3 (drie) dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan. De vervangende hechtenis bedraagt ten hoogste 1 (één) maand.
 Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
 Beveelt dat het contactverbod en het gebiedsverbod dadelijk uitvoerbaar zijn.

De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] Rossum.
 verklaart de
benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijkin haar vordering;
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J.H. Boerhof (voorzitter), mr. L.C.P. Goossens en mr. I.D. Jacobs, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.G.J. Berk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 augustus 2018.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Oost Nederland, district Gelderland-Zuid
2.Het proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 1] p. 7-10, het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 2] p. 11-13, het proces-verbaal van bevindingen p. 22-24 en de verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 31 juli 2018.
3.Het proces-verbaal van aangifte, p. 12.
4.Het proces-verbaal van aangifte, p. 11.
5.Verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 31 juli 2018.
6.Het proces-verbaal van aangifte, p. 9.
7.Het proces-verbaal van aangifte, p. 9.
8.Verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 31 juli 2018.
9.Het proces-verbaal van aangifte, p.13.