ECLI:NL:RBGEL:2018:3515

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 augustus 2018
Publicatiedatum
9 augustus 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 1551
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van afschrijvingskosten op mestsilo en sleufsilo’s in relatie tot belastingaanslag inkomstenbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 10 augustus 2018 uitspraak gedaan in een belastingkwestie tussen eiser, een melkveehouder, en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiser had voor het jaar 2014 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen ontvangen, waarbij de inspecteur de afschrijvingskosten op de mestsilo en sleufsilo’s had gecorrigeerd. De inspecteur stelde dat deze silo’s als aanhorigheden van de stallen moesten worden beschouwd, waardoor de afschrijvingsbeperkingen van artikel 3.30a van de Wet IB 2001 van toepassing waren. Eiser was het hier niet mee eens en stelde dat de silo’s zelfstandige bedrijfsmiddelen waren die een eigen functie vervulden in het productieproces.

Tijdens de zitting op 24 juli 2018 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. Eiser voerde aan dat de silo’s niet als aanhorigheden konden worden aangemerkt, terwijl de inspecteur zich beriep op een arrest van de Hoge Raad uit 1993, waarin werd gesteld dat een object als aanhorigheid kan worden beschouwd als het behoort bij, in gebruik is bij en dienstbaar is aan een gebouw. De rechtbank concludeerde dat de silo’s, gezien hun ligging en functie, inderdaad als aanhorigheden van de stallen moesten worden aangemerkt. Hierdoor waren de correcties van de inspecteur terecht.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen kregen de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 18/1551

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 10 augustus 2018

in de zaak tussen

[X] , te [Z] , eiser

(gemachtigde: drs. [gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Almelo, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2014 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 44.349 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.173. Tevens is bij beschikking € 881 aan belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 14 februari 2018 de aanslag en de beschikking belastingrente gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 14 maart 2018, ontvangen door de rechtbank op 15 maart 2018, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft vóór de zitting een nader stuk ingediend (proceskostenformulier), dat aan verweerder is doorgestuurd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juli 2018.
Namens eiser zijn verschenen zijn gemachtigde en [A] . Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde] , [B] en mr. [C] .
Eiser heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan de rechtbank en (door tussenkomst van de griffier) aan verweerder, welke pleitnota met instemming van partijen wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen.

Overwegingen

Feiten
1. Eiser exploiteert een melkveebedrijf in de vorm van een eenmanszaak.
2. Tot het ondernemingsvermogen van het agrarische bedrijf behoren onder meer een woning, een jongveestal, een ligboxenstal, een schuur, een werktuigenberging met open voorfront, een mestsilo, meerdere sleufsilo’s en erfverharding. De situatie is te zien op de door eiser overgelegde foto en tekening, die als bijlage 2 bij het beroepschrift zijn gevoegd.
3. Ter zake van de mestsilo en de sleufsilo’s (hierna ook: de silo’s) heeft eiser in zijn aangifte IB/PVV 2014 afschrijvingskosten in mindering gebracht op de fiscale winst. Bij de vaststelling van de aanslag IB/PVV 2014 is verweerder afgeweken van de aangifte en heeft hij de afschrijvingen gecorrigeerd. Reden voor de correcties was dat de silo’s door verweerder als aanhorigheden bij de gebouwen worden gezien en dat de bodemwaarde van de betreffende gebouwen was bereikt.
Geschil
4. In geschil is of de silo’s als aanhorigheden van een gebouw (namelijk de ligboxenstal, de jongveestal en de schuur) zijn aan te merken in de zin van artikel 3.30a, tweede lid, van de Wet IB 2001. Indien dat zo is, is niet in geschil dat de correcties terecht zijn aangebracht.
5. Eiser heeft zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat de silo’s geen aanhorigheden vormen. Hij heeft daartoe onder meer aangevoerd dat het (investeringen in) zelfstandige bedrijfsmiddelen zijn die een eigen functie vervullen in het productieproces. Omdat de silo’s dienstbaar zijn aan het productieproces, zijn zij volgens eiser niet dienstbaar aan de stallen en de schuur.
6. Verweerder heeft zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat de silo’s aanhorig zijn aan de gebouwen van het agrarische bedrijf. Volgens verweerder voldoen de silo’s aan het criterium ‘behoort bij een gebouw, in gebruik bij een gebouw en dienstbaar aan een gebouw’ uit het arrest van de Hoge Raad van 16 juli 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC5412, zodat de afschrijvingsbeperking van artikel 3.30a, eerste lid, van de Wet IB 2001 van toepassing is.
Beoordeling van het geschil
7. De Hoge Raad heeft in het door verweerder genoemde arrest uit 1993 r.o. 3.3., met betrekking tot de eigenwoningregeling overwogen dat sprake is van een aanhorigheid indien het object behoort bij de eigen woning, daarbij in gebruik is en daaraan dienstbaar is. De vraag of het object bij de woning behoort, is weer afhankelijk van diverse omstandigheden, zoals de afstand tot de woning, de bouwkundige situatie en de bereikbaarheid vanuit de woning.
8. De rechtbank is van oordeel dat zij het criterium voor aanhorigheid uit dit arrest van de Hoge Raad van 16 juli 1993 moet toepassen en dat in dit geval aan dat criterium is voldaan. Uit de tekening die eiser heeft overgelegd blijkt dat de mestsilo is gelegen vlakbij de ligboxenstal en dat de sleufsilo’s zijn gelegen naast de stallen en de schuur. De mestsilo wordt gebruikt als tijdelijke opslagplaats voor de mest die in de stallen ontstaat en die niet in de kelders past. Het maakt daarbij niet uit dat er geen vaste verbinding is tussen de stal en silo. Ook maakt geen verschil dat de mest wordt overgepompt via een mengmesttank en niet via slangen. De sleufsilo’s worden gebruikt om het voor het vee bestemde voer op te slaan en dit voer vervolgens aan te voeren naar het vee in de stallen. Omdat de silo’s zo dichtbij de gebouwen liggen en worden gebruikt ten behoeve van het vee in de stallen, zijn de silo’s dienstbaar aan de gebouwen en horen zij daarbij. De conclusie is dus dat de silo’s aanhorig zijn aan de stallen van het agrarische bedrijf. Voor een nadere motivering verwijst de rechtbank naar de uitspraak van deze rechtbank van 10 juli 2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:3007.
9. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
10. Nu eiser geen afzonderlijke gronden tegen de beschikking belastingrente heeft aangevoerd, dient het beroep tegen de beschikking belastingrente ook ongegrond te worden verklaard.
11. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M. Smit, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.M.A. Arts, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 10 augustus 2018
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.