In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 10 augustus 2018 uitspraak gedaan in een belastingkwestie tussen eiser, een melkveehouder, en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiser had voor het jaar 2014 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen ontvangen, waarbij de inspecteur de afschrijvingskosten op de mestsilo en sleufsilo’s had gecorrigeerd. De inspecteur stelde dat deze silo’s als aanhorigheden van de stallen moesten worden beschouwd, waardoor de afschrijvingsbeperkingen van artikel 3.30a van de Wet IB 2001 van toepassing waren. Eiser was het hier niet mee eens en stelde dat de silo’s zelfstandige bedrijfsmiddelen waren die een eigen functie vervulden in het productieproces.
Tijdens de zitting op 24 juli 2018 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. Eiser voerde aan dat de silo’s niet als aanhorigheden konden worden aangemerkt, terwijl de inspecteur zich beriep op een arrest van de Hoge Raad uit 1993, waarin werd gesteld dat een object als aanhorigheid kan worden beschouwd als het behoort bij, in gebruik is bij en dienstbaar is aan een gebouw. De rechtbank concludeerde dat de silo’s, gezien hun ligging en functie, inderdaad als aanhorigheden van de stallen moesten worden aangemerkt. Hierdoor waren de correcties van de inspecteur terecht.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen kregen de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.