ECLI:NL:RBGEL:2018:3470

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 augustus 2018
Publicatiedatum
6 augustus 2018
Zaaknummer
05/720042-18
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot afpersing van een 91-jarige vrouw met een rollator in Apeldoorn

Op 6 augustus 2018 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot afpersing. De verdachte, geboren in 1984 en thans gedetineerd in P.I. Arnhem, heeft op 18 december 2017 in Apeldoorn geprobeerd een 91-jarige vrouw, die met een rollator liep, af te persen. De verdachte heeft de vrouw bedreigd met de woorden: 'Geef je portemonnee, dan doe ik je niets.' De vrouw heeft echter geen portemonnee bij zich gehad, waardoor de afpersing niet is voltooid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die lijdt aan schizofrenie en verslaving aan verschillende middelen, een hoog recidiverisico heeft. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, met de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, de 91-jarige vrouw, toegewezen en de verdachte veroordeeld tot betaling van € 3825,00 aan schadevergoeding. De rechtbank heeft de verdachte verplicht om zich te houden aan verschillende voorwaarden, waaronder behandeling voor zijn verslavingsproblematiek en psychische problemen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/720042-18
Datum uitspraak : 6 augustus 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum 1] 1984 te [geboorteplaats] , wonende te [adres]
thans gedetineerd te P.I. Arnhem - HvB Arnhem Zuid te Arnhem
raadsman: mr. M.A.D. Kok, advocaat te Ermelo.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 3 mei, 7 juni, 2 juli en 23 juli 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
A.
hij op of omstreeks 18 december 2017 in de gemeente Apeldoorn, op de [straatnaam] , in ieder geval op de openbare weg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om geld en/of goederen, in elk geval enig geldbedrag en/of goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] geboren op [geboortedatum 2] ), weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze voorgenomen diefstal te doen
voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
- voornoemde [slachtoffer] lopende met behulp van een rollator, als slachtoffer heeft uitgekozen en/of
- ( vervolgens) achter die [slachtoffer] is aangelopen en/of
- die [slachtoffer] op de schouder/rug heeft aangetikt en/of
- die [slachtoffer] met kracht/stevig bij de kraag van de jas en/of de arm/pols heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of
- die [slachtoffer] (stevig) heen en weer heeft bewogen en/of
- meermalen, in ieder geval één maal, dreigend tegen die [slachtoffer] heeft gezegd/geschreeuwd: “Geef je portemonnee, dan doe ik je niets.”, in ieder geval woorden van gelijke dreigeinde aard en/of strekking en/of
- die [slachtoffer] hard in de rug heeft geduwd, waardoor die [slachtoffer] hard ten val kwam,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/of
B.
hij op of omstreeks 18 december 2017 in de gemeente Apeldoorn, op de [straatnaam] , in ieder geval op de openbare weg, ter uitvoering van het door verdachte te voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] ) te dwingen tot de afgifte van geld en/of goederen, in elk geval enig geldbedrag en/of goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan die [slachtoffer] , welk geweld en/of welke
bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte:
- voornoemde [slachtoffer] lopende met behulp van een rollator, als
slachtoffer heeft uitgekozen en/of
- ( vervolgens achter die [slachtoffer] is aangelopen en/of
- die [slachtoffer] op de schouder/rug heeft aangetikt en/of
- die [slachtoffer] met kracht/stevig bij de kraag van de jas en/of de arm/pols
heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of
- die [slachtoffer] ‘stevig) heen en weer heeft bewogen en/of
- meermalen, in ieder geval éénmaal, dreigend tegen die [slachtoffer] heeft gezegd/geschreeuwd: “Geef je portemonnee, dan doe ik je niets.”, in ieder geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- die [slachtoffer] hard in de rug heeft geduwd, waardoor die [slachtoffer] hard ten val kwam, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p. 6 en 7;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 23 juli 2018.

3. Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder B tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks18 december 2017 in de gemeente Apeldoorn, op de [straatnaam] , in ieder geval op de openbare weg, ter uitvoering van het door verdachte te voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich
en/of anderenwederrechtelijk te bevoordelen door geweld en
/ofbedreiging met geweld [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] ) te dwingen tot de afgifte van
geld en/of goederen, in elk geval enig geldbedrag en/ofgoed,
dat geheel of ten dele aan een andertoebehoorde, te weten aan die [slachtoffer] , welk geweld en/
ofwelke
bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte:
- voornoemde [slachtoffer] lopende met behulp van een rollator, als slachtoffer heeft uitgekozen en
/of
- ( vervolgens) achter die [slachtoffer] is aangelopen en
/of
- die [slachtoffer] op de schouder/rug heeft aangetikt en
/of
- die [slachtoffer] met kracht/stevig bij de kraag van de jas en
/of de arm/pols heeft vastgepakt en
/ofvastgehouden en
/of
- die [slachtoffer] (stevig) heen en weer heeft bewogen en
/of
-
meermalen, in ieder geval éénmaal,dreigend tegen die [slachtoffer] heeft gezegd/geschreeuwd: “Geef je portemonnee, dan doe ik je niets
.”, in ieder geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekkingen
/of
-
die [slachtoffer] hard in de rug heeft geduwd, waardoor die [slachtoffer] hard ten val kwam,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Poging tot afpersing

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden met aftrek en oplegging van de maatregel terbeschikkingstelling met voorwaarden, zoals opgenomen in het rapport van de reclassering.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft naar voren gebracht dat verdachte wil werken aan zijn verslaving en hij de voorgestelde voorwaarden accepteert die horen bij de maatregel van terbeschikkingstelling. Het is van belang dat verdachte zo snel mogelijk een behandeling zal ondergaan. Om die reden dient de gevangenisstraf zoals door de officier van justitie geëist, te worden gematigd, tot maximaal 7 tot 7,5 maand.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 15 maart 2018;
- voorlichtingsrapports van Iriszorg, gedateerd 6 juni 2018 en 26 juni 2018;
- een multidisciplinair rapport van [naam 1] , GZ-psycholoog, gedateerd 30 mei 2018 en van [naam 2] , psychiater, gedateerd 30 mei 2018.
Verdachte heeft geprobeerd om een 91-jarige vrouw af te persen. Zij liep met haar rollator over straat. Verdachte wilde haar dwingen haar portemonnee af te geven om zo aan geld te komen om zijn gebruik van cocaïne te kunnen bekostigen. Dat de vrouw niet tot afgifte van geld is overgegaan, is een omstandigheid die niet aan verdachte te danken is, maar enkel en alleen omdat de vrouw geen portemonnee bij zich had. De vrouw heeft zich zeer bedreigd gevoeld. Afpersing is een ernstig feit. Een dergelijk misdrijf tast het gevoel van veiligheid op straat in het algemeen aan en dat van dit hoogbejaarde slachtoffer in het bijzonder. Zij heeft lange tijd de ernstige lichamelijke en psychische gevolgen van dit feit ondervonden. Tevens leert de ervaring dat slachtoffers van dergelijke delicten veelal nog lang de psychische gevolgen hiervan ondervinden. De blijkt wel uit de omstandigheid dat de vrouw nog steeds psychische klachten heeft.
De rechtbank houdt rekening met hetgeen door [naam 1] , GZ-psycholoog en
[naam 2] , psychiater in hun rapport naar voren is gebracht, waaraan het volgende wordt ontleend:
Bij verdachte is sprake van schizofrenie, verslaving aan alcohol, cannabis, cocaïne, verder van een functioneren op zwakbegaafd niveau en in zijn persoonlijkheid voorkomende antisociale- en borderlinetrekken. De schizofrenie, verslaving en de zwakbegaafdheid waren ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde aanwezig. Door het gebruik van alcohol en drugs bij gebrek aan externe structuur kwamen de antisociale- en borderlinekenmerken in de persoonlijkheid naar voren. Ten tijde van het ten laste gelegde was verdachte onder invloed van alcohol en cocaïne. Door gebrek aan externe structuur verviel hij weer volop in alcohol- en drugsgebruik, zijn leven stond in het teken daarvan. De verslaving is bij verdachte van dusdanige aard, dat die cirkel zonder opname niet doorbroken kan worden. Geadviseerd wordt het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen. Het risico op recidive wordt als hoog beoordeeld. Ter vermindering van het recidivegevaar is behandeling in een Forensisch Psychiatrisch Kliniek met aansluitend plaatsing in een (forensische) RIBW met ambulante behandeling nodig. Daarbij is een verbod op gebruik van harddrugs van belang. De behandeling dient echter ook gericht te zijn op eveneens abstinentie van alcohol en softdrugs. Een TBS met voorwaarden wordt geadviseerd.
Gelet daarop, en ook overigens, heeft de rechtbank geen reden aan de inhoud van het hiervoor genoemde rapport te twijfelen en zij neemt daarom bovengenoemde conclusie over en maakt die tot de hare.
Uit het rapport van Iriszorg komt naar voren dat gesteld kan worden dat er sprake is van een delictpatroon ten aanzien van het plegen van geweldsdelicten. De voornaamste delictgerelateerde factor is het middelengebruik van verdachte. Hij is hele dagen bezig met het zoeken naar mogelijkheden om meer geld te creëren, om te kunnen voorzien in zijn middelengebruik, daar zijn huidige financiën hiervoor ontoereikend zijn. Verdachte lijkt hierbij niet geheel de gevolgen van zijn gedrag te overzien (met name wat zijn gedrag doet met slachtoffers). De psychische problematiek speelt eveneens een rol. Er is bij verdachte sprake van impulsiviteit, hetgeen in combinatie met stimulantia (middelen), door de psycholoog wordt gezien als een gevaarlijke combinatie, daar de depotmedicatie en het middelengebruik bij verdachte zijn angst om delicten te plegen doet afnemen. Dit verhoogt weer het risico op delictgedrag. Daarnaast is er bij verdachte sprake van schizofrenie. Het sociale netwerk kan worden gezien als een risicofactor, daar verdachte zich voornamelijk bevindt in een omgeving van gebruikers. Ook heeft hij geen stabiele huisvesting, wat eveneens gezien kan worden als een risicofactor. Het is duidelijk geworden dat verdachte gebaat is bij een omgeving waar hem veel structuur en duidelijkheid geboden wordt. Positief te noemen is het contact dat verdachte heeft met zijn zussen, zij lijken erg betrokken te zijn. Daarnaast acht de reclassering het positief dat verdachte een meewerkende houding heeft ten aanzien van behandeling en begeleiding. Om deze motivatie vast te houden is het van belang dat verdachte intensief wordt begeleid op het moment dat verdachte meer vrijheid en verantwoordelijkheid krijgt. De kans op recidive wordt ingeschat op hoog. De reclassering adviseert positief over tbs met voorwaarden. De reclassering kan het toezicht hierop uitoefenen. Verdachte heeft zich bereid verklaard tot medewerking aan deze voorwaarden.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en nodig is. Bij het bepalen van de duur van die gevangenisstraf is nadrukkelijk meegewogen dat verdachte aansluitend op de detentie een (mogelijk langdurige) behandeling zal moeten ondergaan. De rechtbank acht het wenselijk dat deze behandeling snel van start kan gaan en zal om die reden de duur van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf matigen.
Zoals is vermeld in de hierboven aangehaalde deskundigenrapporten is bij verdachte sprake van een gebrekkige ontwikkeling, die ook ten tijde van het delict bestond. Verder is voor de rechtbank van belang dat verdachte te kampen heeft met ernstige verslavingsproblematiek, die nu zijn leven beheerst. De rechtbank vindt dit alles heel zorgelijk. Daarom zal de door de psychiater, de psycholoog en de reclassering geadviseerde maatregel van TBS met voorwaarden worden opgelegd. Aan deze maatregel worden de door de reclassering geadviseerde voorwaarden gekoppeld.
Over de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling onder voorwaarden wordt nog het volgende overwogen:
- De veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen eisen de terbeschikkingstelling van verdachte met voorwaarden. Dat oordeel is gegrond op de ernst en aard van het onder punt 3 bewezen verklaarde feit en het gevaar voor herhaling.
- Aan de terbeschikkingstelling zullen de voorwaarden worden verbonden die de reclassering heeft geadviseerd in de rapporten van 6 en 26 juni 2018. Verdachte heeft zich bereid verklaard tot naleving van deze voorwaarden.
- Vastgesteld wordt dat het onder punt 3 bewezen verklaarde feit, ter zake waarvan de terbeschikkingstelling met voorwaarden zal worden opgelegd, een misdrijf betreft als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.
- Vastgesteld wordt dat het strafbare feit ter zake waarvan de terbeschikkingstelling met voorwaarden zal worden opgelegd een misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Daartoe zijn de aard en de kwalificatie van het bewezen verklaarde feit redengevend. Indien het tot een omzetting van de voorwaardelijke TBS tot een onvoorwaardelijke TBS mocht komen, kan de totale duur van de TBS met verpleging van overheidswege daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
7a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 1004,00 aan materiële schade en een bedrag van € 3000,00 aan immateriële schade. Het totaal gevorderde bedrag bedraagt € 4004,00.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot betaling van het bedrag van € 4004,00 toe te wijzen. Daarbij dient tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht te worden opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 50 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft ten aanzien van de materiële schade naar voren gebracht dat de kosten met betrekking tot de rollator niet zijn onderbouwd en om die reden niet voor toewijzing in aanmerking komen. Daarnaast dient de rechtbank ten aanzien van de immateriële schade gebruik te worden gemaakt van haar schattingsbevoegdheid. Bij het ten laste gelegde feit is het bij een poging gebleven en het slachtoffer is niet door een duw van verdachte gevallen, waardoor zij heupschade heeft opgelopen. Om die reden dient het bedrag te worden gematigd en het overige deel niet-ontvankelijk te worden verklaard. Ten slotte verzoekt de raadsman van verdachte om niet de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Het slachtoffer kan op via een andere weg aan haar geld komen.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De vordering is voor wat betreft de materiële schade, met uitzondering van de kosten van de rollator voor toewijzing vatbaar en zal ook worden toegewezen. De kosten met betrekking tot de rollator zijn onvoldoende onderbouwd en worden om die reden niet-ontvankelijk verklaard. De vertegenwoordiger van Slachtofferhulp heeft ter terechtzitting hier geen opheldering over kunnen geven.
Ten aanzien van de immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat het gehele bedrag voor toewijzing vatbaar is. De rechtbank ziet – gelet op de ernst van het feit en de gevolgen voor de benadeelde partij – geen reden om het gevorderde bedrag te matigen. Anders dan is betoogd door de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij wel door toedoen van verdachte ten val is gekomen en daardoor haar heup heeft gebroken.
Het totaal toegewezen bedrag bedraagt: € 3825,00.
Ten aanzien van het verzoek van de raadsman van verdachte om geen schadevergoedingsmaatregel op te leggen merkt de rechtbank op dat zij gelet op het vorenstaande – ondanks de persoonlijke omstandigheden van verdachte – aanleiding ziet om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij. De vervangende hechtenis zal zij echter op 1 dag stellen om te voorkomen dat de behandeling van verdachte wordt onderbroken voor het uitzitten van vervangende hechtenis. De verplichting tot betaling blijft in stand.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 18 december 2017.
7a. De beoordeling van de vordering na voorwaardelijke veroordeling
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering na voorwaardelijke veroordeling dient te worden afgewezen.
Het standpunt van de verdediging
Door de raadsman van verdachte is geen verweer gevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
De vordering na voorwaardelijke veroordeling wordt door de rechtbank afgewezen aangezien tenuitvoerlegging daarvan de plannen tot behandeling van verdachte zou doorkruisen.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 38, 38a, 45 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
 een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden stelt voor de duur van de terbeschikkingstelling de volgende
voorwaardenbetreffende het gedrag van de veroordeelde:
De rechtbank stelt de algemene voorwaarden:
- veroordeelde zal geen strafbare feiten plegen of zich in situaties begeven die voor hem risicovol zijn en zijn resocialisatie in gevaar brengen;
- veroordeelde zal zich niet buiten de Nederlandse grenzen begeven;
- veroordeelde zal voor het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking verlenen aan het nemen van één of meerdere vingerafdrukken en/of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht aanbieden;
en de bijzondere voorwaarden:
- veroordeelde zal zich houden aan de aanwijzingen en afspraken met de reclassering, in de regio waar veroordeelde zal uitstromen, zo lang en zo frequent als de reclassering dit nodig acht, ook als dit inhoud het meewerken aan huisbezoeken en urinecontroles;
- veroordeelde wordt verplicht om zich op basis van een door het NIFP-IFZ afgegeven indicatiestelling te laten opnemen in de FPK Transfore te Balkburg (terrein van Veldzicht) of een soortgelijke intramurale instelling, waarbij hij zich zal houden aan de aanwijzingen en huisregels die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven;
-veroordeelde gebruikt de hem door zijn behandelaar voorgeschreven medicatie en laat zich hierop controleren;
- veroordeelde is verplicht om zich, na de klinische behandeling, ambulant te laten behandelen in een forensische polikliniek of een soortgelijke instelling, als dit door de reclassering en/of behandelaars nodig wordt bevonden, waarbij hij zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer)directeur zullen worden gegeven, teneinde zich te laten behandeling voor zijn middelenproblematiek en psychische problematiek;
-veroordeelde wordt verplicht om na de klinische behandeling te verblijven in een RIBW of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, en zich te houden aan het (dag-)programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- veroordeelde wordt verboden om verdovende middelen te gebruiken. De controle op de naleving van deze bijzondere voorwaarde zal worden ondersteund door middel van urinecontroles en/of blaastesten zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- veroordeelde zal zich houden aan de behandelvoorschriften van de behandelaars van de verblijvende instelling (kliniek, RIBW (beschermde woonvorm)). Dit geldt ook voor het middelengebruik, vrijheden, urinecontroles, blaastesten en medicatiebeleid;
- veroordeelde zal de reclassering op de hoogte houden van de inhoud en voortgang van de behandeling;
- veroordeelde zal zich onthouden van criminele activiteiten en/of ongeoorloofde praktijken en/of fysieke agressie;
- veroordeelde geeft inzage in zijn financiën en indien noodzakelijk werkt hij mee aan budgetbeheer of bewindvoering, zolang de reclassering het noodzakelijk acht;
- veroordeelde zal veranderingen van woonsituatie, zoals een verhuizing, overleggen met de reclassering en kunnen pas na goedkeuring plaatsvinden;
- veroordeelde zal zich constructief en open opstellen in het contact met de medewerker van de reclassering en zal inzicht geven in zijn psychsociaal functioneren;
- veroordeelde zal zorgen voor een zinvolle dagbesteding;
- veroordeelde zal aan de reclassering toestemming geven om contact op te nemen met relevante personen en/of instellingen, voor zover dit noodzakelijk is in het kader van het toezicht, door indien gewenst daarvoor een Verklaring van Geen Bezwaar te ondertekenen;
- veroordeelde werkt mee, als hij zich niet aan de voorwaarden houdt, aan een time-out-/crisisplaatsing van zeven weken in een FPA/FPK (nader te bepalen door het NIFP/IFZ-DIZ), na overleg met de officier van justitie. De time-outplaatsing kan eenmalig worden verlengd met zeven weken.
- veroordeelde zal iedere zes maanden een pasfoto, welke niet ouder is dan zes maanden, afgeven aan de reclassering welke gebruikt kan worden voor opsporingsdoeleinden in het geval hij zich aan het toezicht van de reclassering onttrekt;
- veroordeelde dient te allen tijde telefonisch bereikbaar te zijn voor de reclassering.
De rechtbank geeft Reclassering Nederland opdracht de veroordeelde bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen;

De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .
De rechtbank:
  • veroordeelt verdachte tot betaling van
  • verklaart de
  • legt aan veroordeelde de
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;

De beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling
De rechtbank:

wijst af de vorderingvan de officier van justitie van 22 maart 2018, strekkende
tot tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van de politierechter te Zutphen van 6 september 2016 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 6 dagen .
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Kleinrensink (voorzitter), mr. J.A.P. Bakker en mr. H.F.R. van Heemstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Verhagen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 augustus 2018.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Oost Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, basisteam Apeldoorn, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600 2017579449, gesloten op 24 januari 2018 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.