ECLI:NL:RBGEL:2018:3435

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 augustus 2018
Publicatiedatum
2 augustus 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 4325
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure omgevingsvergunning en bekendmakingseisen

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 2 augustus 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een omgevingsvergunning. De zaak betreft een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Elburg, waarbij aan een derde-partij een omgevingsvergunning is verleend voor de uitbreiding van een kalverhouderij. Eisers, die zich verzetten tegen dit besluit, hebben aangevoerd dat het voornemen tot het besluit niet op de wettelijk voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, en dat de gemeenteraad niet tijdig een verklaring van geen bedenkingen heeft afgegeven. De rechtbank heeft vastgesteld dat het voornemen van het besluit niet in de Staatscourant is gepubliceerd, wat in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelt dat de gebreken in de bekendmaking niet kunnen worden hersteld en dat dit leidt tot de conclusie dat het beroep van eisers gegrond is. De rechtbank vernietigt het besluit van 30 juni 2017 en draagt verweerder op om opnieuw te beslissen op de aanvraag, met inachtneming van de juiste procedurele vereisten. Tevens wordt verweerder gelast het griffierecht aan eisers te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/4325

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen
[eiser], [eiser], [eiser], [eiser], [eiser] en [eiser],
allen te [woonplaats],
eisers,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Elburgte Elburg, verweerder.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij], te [woonplaats].

Procesverloop

Bij besluit van 30 juni 2017 heeft verweerder aan de derde-partij een omgevingsvergunning verleend.
Eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juli 2018. Van eisers zijn verschenen [eiser], [eiser] en [eiser]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden H. Deenen en mr. J.D. Post. Namens derde-partij is verschenen [derde-partij], bijgestaan door [derde-partij].

Overwegingen

1. De wetsartikelen die in deze uitspraak zijn genoemd, zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. De derde-partij exploiteert op het perceel [adres] te [woonplaats] een kalverhouderij. Zij beschikt over een vergunning voor het houden van maximaal 442 vleeskalveren. Op het perceel staat onder meer een stal met een oppervlakte van 1.227 m2.
De derde-partij wil de stal uitbreiden om daar meer vleeskalveren te kunnen huisvesten. De realisering van dit plan vereist een vergunning als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (de Wabo) voor het verrichten van bouwwerkzaamheden, voor het handelen in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan en voor het uitbreiden van de bedrijfsmatige activiteiten.
Verweerder heeft het besluit voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure als bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb). Dat houdt in de kern in dat het bestuursorgaan eerst een ontwerp van een besluit voorbereidt en ter inzage legt, en daarna een besluit neemt. Bij dat besluit betrekt het bestuursorgaan eventuele zienswijzen die zijn ingebracht tegen het ontwerpbesluit.
Het besluit maakt het voor de derde-partij mogelijk om de stal – in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan – uit te breiden met een oppervlakte van 743 m2, en om daar maximaal 851 vleeskalveren te houden. De strijdigheid met het bestemmingsplan is vergund door toepassing te geven aan artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo.
3. Eisers hebben betoogd dat het voornemen van het besluit niet op wettelijk voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Bovendien heeft de gemeenteraad niet voldaan aan de plicht tot het afgeven van een verklaring van geen bedenkingen (vvgb) voorafgaand aan het nemen van het besluit, aldus eisers.
3.1.
De rechtbank stelt allereerst vast dat het voornemen van het besluit niet is geplaatst in de Staatscourant en evenmin op de landelijke elektronische voorziening. Dit is in strijd met artikel 3:12, eerste lid, van de Awb, in samenhang met artikel 6.14, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht (het Bor). Dit is tussen partijen ook niet in geschil.
3.2.
Verder constateert de rechtbank – en ook dit is tussen partijen niet in geschil – dat de gemeenteraad van Elburg pas na het nemen van het besluit, in reactie op de gronden van beroep van eisers, een vvgb heeft afgegeven. Dit is in strijd met artikel 6.5, eerste lid, van het Bor.
4. Verweerder heeft de rechtbank gevraagd om de gebreken te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Volgens verweerder is namelijk aannemelijk dat eisers niet in hun belangen zijn geschaad, aangezien zij, ondanks de gebrekkige bekendmaking van het voornemen, toch tijdig een zienswijze naar voren hebben gebracht tegen het ontwerpbesluit. Bovendien heeft de gemeenteraad de vereiste vvgb alsnog, op 18 december 2017, afgegeven en hebben eisers een eerlijke kans gekregen om de rechtmatigheid van die vvgb te betwisten. Hun gronden zijn ook betrokken bij de vvgb, aldus verweerder.
5.1.
De rechtbank zal de geconstateerde gebreken niet passeren. Naar haar oordeel is namelijk niet voldaan aan de voorwaarden die artikel 6:22 van de Awb stelt. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
5.2.
Door de gebrekkige bekendmaking van het voornemen bestaat een reële kans dat andere belanghebbenden dan eisers zijn afgehouden van de mogelijkheid om een zienswijze over het voornemen naar voren te brengen. Uit de gedingstukken – waaronder de video-opname van de raadsvergadering van 18 december 2017, overgelegd door eisers, waar is gesproken over de afgifte van die vvgb – kan namelijk worden afgeleid dat meer omwonenden dan eisers problemen hebben met de beoogde uitbreiding van de stal op het perceel. Ter zitting heeft verweerder bevestigd dat dit inderdaad het geval is.
5.3.
Verder sluit de rechtbank niet uit dat rechtspersonen die een algemeen belang – zoals behoud van natuur – behartigen, zich willen verzetten tegen de uitbreiding van het aantal kalveren op het perceel, gezien de mogelijke gevolgen van die uitbreiding voor de bossen vlakbij de kalverhouderij.
5.4.
In dit verband acht de rechtbank van belang dat tot nu toe – ten onrechte – het voornemen tot afgifte van een vvgb niet ter inzage is gelegd (dit nog daargelaten dat geen ontwerp van het vvgb is voorbereid en bekendgemaakt). Gelet hierop bestaat de mogelijkheid dat belanghebbenden geen zienswijze naar voren hebben gebracht in de – onjuiste – veronderstelling dat geen vvgb is vereist.
5.5.
Op basis van het vorenstaande, alles bij elkaar genomen, acht de rechtbank niet aannemelijk dat
debelanghebbenden, als bedoeld in artikel 6:22 van de Awb, niet zijn benadeeld. In dit kader overweegt de rechtbank dat ook (rechts)personen die geen beroep hebben ingesteld, moeten worden aangemerkt als belanghebbenden in de zin van artikel 6:22 van de Awb. Zie in dat verband Kamerstukken II 2009/2010, 32 450 (Wet aanpassing bestuursprocesrecht), nummer 3 (memorie van toelichting), bladzijde 38. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 4 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:625.
6. Het niet plaatsen van het voornemen van het besluit in de Staatscourant en op de landelijke elektronische voorziening is een gebrek dat slechts voorafgaand aan het definitieve besluit kan worden hersteld. Daarom ziet de rechtbank geen ruimte om verweerder de gelegenheid tot herstel van dit gebrek te bieden, bijvoorbeeld met toepassing van een bestuurlijke lus.
7. De rechtbank kan dan ook tot geen andere conclusie komen dat dat het beroep reeds hierom gegrond moet worden verklaard en dat het besluit moet worden vernietigd. Concreet betekent dit dat verweerder opnieuw, met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb, op de aanvraag zal moeten beslissen, en wel nadat belanghebbenden op de juiste wijze in de gelegenheid zijn gesteld om zienswijzen kenbaar te maken tegen het ontwerpbesluit van de omgevingsvergunning en, in verband daarmee, tegen het ontwerp van de vvgb. Vergelijk rechtsoverweging 2.2 van de uitspraak van de Afdeling van 19 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2734.
Aan bespreking van de overige beroepsgronden komt de rechtbank niet toe.
8.1.
Nu de rechtbank het beroep gegrond zal verklaren, moet verweerder het voor de behandeling van dit beroep betaalde griffierecht vergoeden aan eisers.
8.2.
De rechtbank is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 30 juni 2017;
  • draagt verweerder op opnieuw te beslissen op de aanvraag, met inachtneming van de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure in afdeling 3.4 van de Awb;
  • gelast dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht groot € 168 aan hen vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. van Breda, voorzitter, mr. M.S.T. Belt en mr. L.M. Koenraad, rechters, in tegenwoordigheid van R. Visscher, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

BIJLAGE

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 3:12, eerste lid:
Voorafgaand aan de terinzagelegging geeft het bestuursorgaan in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze kennis van het ontwerp. Volstaan kan worden met het vermelden van de zakelijke inhoud.
Artikel 3:15, eerste lid:
Belanghebbenden kunnen bij het bestuursorgaan naar keuze schriftelijk of mondeling hun zienswijze over het ontwerp naar voren brengen.
Art. 6:22:
Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°:
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
o (…)
o 3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
(…).

Besluit omgevingsrecht

Artikel 6.5, eerste lid:
Voor zover een aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet, wordt de omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de wet wordt afgeweken van het bestemmingsplan of de beheersverordening, niet verleend dan nadat de gemeenteraad van de gemeente waar het project geheel of in hoofdzaak zal worden of wordt uitgevoerd, heeft verklaard dat hij daartegen geen bedenkingen heeft, tenzij artikel 3.2, aanhef en onder b, van dit besluit of artikel 3.36 van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing is.
Artikel 6.14, eerste lid:
Een kennisgeving als bedoeld in de artikel 3:12 en een mededeling als bedoeld in artikel 3:44 van de Algemene wet bestuursrecht worden in de Staatscourant geplaatst, voor zover het betreft een besluit tot verlening van een omgevingsvergunning waarbij sprake is van een geval als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de wet. De mededeling, bedoeld in de eerste volzin, wordt tevens langs elektronische weg gedaan en aan eenieder beschikbaar gesteld op de landelijke voorziening, bedoeld in artikel 1.2.1, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.