ECLI:NL:RBGEL:2018:3328

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 juli 2018
Publicatiedatum
27 juli 2018
Zaaknummer
05/800012-17
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor mishandeling na tegenstrijdige verklaringen en gebrek aan bewijs

Op 27 juli 2018 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling. De zaak kwam voor de meervoudige kamer na een wijziging van de tenlastelegging, waarbij de verdachte werd verweten dat hij op 24 oktober 2016 in Opheusden het slachtoffer had mishandeld. De officier van justitie stelde dat de verdachte het slachtoffer had geslagen met een zaklantaarn en had geduwd, en eiste een werkstraf van 80 uren. De verdediging pleitte echter voor vrijspraak, stellende dat de tenlastelegging niet bewezen kon worden en dat de verdachte handelde uit noodweer.

Tijdens de zittingen op 17 oktober 2017 en 13 juli 2018 kwamen verschillende getuigenverklaringen aan bod, maar de rechtbank constateerde dat er grote tegenstrijdigheden waren in de verklaringen van het slachtoffer en de getuigen. De rechtbank merkte op dat de verklaringen van de getuigen, die vaak aan de kant van het slachtoffer stonden, niet eenduidig waren en dat er geen onafhankelijke getuigen waren die de gebeurtenissen konden bevestigen. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om de beschuldigingen tegen de verdachte te ondersteunen.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat de verdachte niet schuldig was aan mishandeling en sprak hem vrij van het tenlastegelegde feit. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, aangezien de verdachte was vrijgesproken. Dit vonnis werd uitgesproken door de rechters J.H. Steverink, W.L.F. Prisse en D.S.M. Bak, in aanwezigheid van griffier C.T.P.M. van Aarssen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/800012-17
Datum uitspraak : 27 juli 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats] , wonende te [adres]
Raadsman: mr. E. Koekoek, advocaat te Barneveld.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 17 oktober 2017 en 13 juli 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 oktober 2016 te Opheusden, gemeente Neder-Betuwe, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] van zijn fiets af te trekken en/of met een auto aan te rijden en/of hardhandig naar de grond te trekken en/of hardhandig op de grond te gooien en/of met een zaklantaarn uitziende als een knuppel tegen het hoofd althans het lichaam te slaan en/of hardhandig te duwen.

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft primair gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling, met dien verstande dat zij bewezen acht dat verdachte aangever tegen zijn hoofd en lichaam heeft geslagen met een zaklantaarn/knuppel. Hierbij heeft de officier van justitie gewezen op de verklaring van aangever bij de politie, de verklaringen van getuigen [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] en het mutatierapport van de politie.
Subsidiair heeft de officier van justitie gesteld dat bewezen kan worden dat verdachte aangever heeft mishandeld door hem hard te duwen.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 80 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Hiertoe is, kort gezegd, aangevoerd dat de tenlastegelegde handelingen niet bewezen kunnen worden verklaard. Verdachte heeft aangever slechts één duw gegeven, daarbij handelend uit noodweer. Echter, niet bewezen kan worden dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op mishandeling, noch dat deze duw heeft geleid tot pijn, dan wel lichamelijk letsel bij aangever.
Beoordeling door de rechtbank
In het dossier bevinden zich uiteenlopende verklaringen van betrokkenen over wat er op 24 oktober 2016 zou zijn gebeurd. De rechtbank stelt vast dat er grote verschillen zitten tussen de verklaring van aangever die hij bij de politie heeft afgelegd en de verklaring die hij later heeft afgelegd bij de rechter-commissaris. De door de politie en door de rechter-commissaris gehoorde getuigen geven evenmin een eenduidig beeld over het voorval. Daarbij lijken veel van deze verklaringen gekleurd te zijn, omdat ze allen zijn afgelegd door personen die ofwel aan de kant van aangever staan, ofwel aan de kant van verdachte. Het dossier bevat geen verklaringen van onafhankelijke getuigen.
Gelet op de verklaringen in het dossier en het verhandelde ter zitting kan de rechtbank niet vaststellen, en dus ook niet bewijzen, dat verdachte aangever:
  • van zijn fiets af heeft getrokken;
  • met een auto heeft aangereden;
  • hardhandig naar de grond heeft getrokken;
  • hardhandig op de grond heeft gegooid.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat ook niet kan worden bewezen dat verdachte aangever met een zaklantaarn uitziende als een knuppel tegen het hoofd, althans het lichaam, heeft geslagen. Verdachte ontkent dit stellig en heeft verklaard dat hij geen knuppel bij zich had. De getuigen die over het slaan met de knuppel hebben verklaard, staan aan de kant van aangever, terwijl aangever zelf bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat verdachte slaande bewegingen maakte met de knuppel, maar dat verdachte hem niet heeft geraakt. Wat verder opvalt is dat de verklaringen van de getuigen (aan de kant van aangever) die kort na het incident zijn gehoord niet spreken over een knuppel, terwijl de twee getuigen die meer dan een jaar later zijn gehoord wel spreken over slaan met een knuppel. Ook op andere punten wijken de verklaringen van die later gehoorde getuigen wezenlijk af, zodat de rechtbank de inhoud van die verklaringen niet aannemelijk acht. Daar komt nog bij dat aangever bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat de knuppel van verdachte zou zijn afgepakt, terwijl uit het dossier volgt dat de knuppel niet onder verdachte in beslag is genomen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de verklaring van verdachte en de verklaring van getuige [getuige 5] slechts worden vastgesteld dat verdachte aangever een harde duw heeft gegeven. Aangever heeft hierover echter niets verklaard en uit het dossier volgt ook niet dat hij als gevolg van deze harde duw pijn en/of letsel heeft opgelopen, dan wel dat dit een min of meer hevige onaangename gewaarwording voor hem was. De rechtbank acht dan ook niet bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling en zal verdachte vrijspreken van het tenlastegelegde.

3. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] zal niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering, nu verdachte wordt vrijgesproken van het tenlastegelegde feit. De benadeelde partij kan derhalve zijn vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.

4.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het tenlastegelegde feit.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
 verklaart de
benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijkin zijn vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Steverink (voorzitter), mr. W.L.F. Prisse en mr. D.S.M. Bak, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.T.P.M. van Aarssen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 juli 2018.
mr. W.L.F. Prisse en mr. D.S.M. Bak zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.