Op 27 juli 2018 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling. De zaak kwam voor de meervoudige kamer na een wijziging van de tenlastelegging, waarbij de verdachte werd verweten dat hij op 24 oktober 2016 in Opheusden het slachtoffer had mishandeld. De officier van justitie stelde dat de verdachte het slachtoffer had geslagen met een zaklantaarn en had geduwd, en eiste een werkstraf van 80 uren. De verdediging pleitte echter voor vrijspraak, stellende dat de tenlastelegging niet bewezen kon worden en dat de verdachte handelde uit noodweer.
Tijdens de zittingen op 17 oktober 2017 en 13 juli 2018 kwamen verschillende getuigenverklaringen aan bod, maar de rechtbank constateerde dat er grote tegenstrijdigheden waren in de verklaringen van het slachtoffer en de getuigen. De rechtbank merkte op dat de verklaringen van de getuigen, die vaak aan de kant van het slachtoffer stonden, niet eenduidig waren en dat er geen onafhankelijke getuigen waren die de gebeurtenissen konden bevestigen. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om de beschuldigingen tegen de verdachte te ondersteunen.
Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat de verdachte niet schuldig was aan mishandeling en sprak hem vrij van het tenlastegelegde feit. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, aangezien de verdachte was vrijgesproken. Dit vonnis werd uitgesproken door de rechters J.H. Steverink, W.L.F. Prisse en D.S.M. Bak, in aanwezigheid van griffier C.T.P.M. van Aarssen.