ECLI:NL:RBGEL:2018:3287

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 juli 2018
Publicatiedatum
24 juli 2018
Zaaknummer
05/840068-16
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot een werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor het telen van een grote hoeveelheid hennep

Op 24 juli 2018 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het telen van een grote hoeveelheid hennep en diefstal van elektriciteit. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk telen van ongeveer 12.274 hennepplanten in de gemeente Brummen tussen 1 april 2015 en 13 oktober 2015. Daarnaast werd hem ten laste gelegd dat hij elektriciteit had weggenomen van de firma Liander. Tijdens de zittingen op 16 november 2017, 14 mei 2018 en 10 juli 2018 heeft de rechtbank de zaak behandeld.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de hennepteelt, maar sprak hem vrij van de diefstal van elektriciteit. De rechtbank vond onvoldoende bewijs dat de verdachte op de hoogte was van de manipulatie van de elektriciteitsmeter. De officier van justitie had een gevangenisstraf van zes maanden geëist, maar de rechtbank legde een werkstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand op. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn gezondheid en het feit dat hij niet eerder was veroordeeld.

De rechtbank verklaarde het in beslag genomen geld van € 1.100 verbeurd, omdat dit geld was verkregen door middel van de bewezen feiten. De uitspraak benadrukt de ernst van de hennepteelt en de impact daarvan op de samenleving, en de rechtbank stelde een proeftijd van drie jaar vast om recidive te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/840068-16
Datum uitspraak : 24 juli 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1]
raadsman: mr. R. Zilver, advocaat te Utrecht.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 november 2017, 14 mei 2018 en 10 juli 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks periode van 01 april 2015
tot en met 13 oktober 2015,
in de gemeente Brummen,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
al dan niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf,
(telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres 2]
aldaar) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 12.274 hennepplanten,
althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een
hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde
hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel
aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
terwijl dit gepleegde feit (mede) betrekking heeft op een grote hoeveelheid
van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel
aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, welke hoeveelheid
meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid
van een middel (te weten 12.274 hennepplanten, althans meer dan 200
hennepplanten en/of delen daarvan);
2.
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 01
april 2015 tot en met 13 oktober 2015,
in de gemeente Brummen,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
(telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in of uit een
perceel aan [adres 2] aldaar heeft weggenomen een hoeveelheid
stroom/elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende
aan de firma Liander, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte
en/of zijn mededader(s),
waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich (telkens) de toegang tot de
plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen
goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak,
verbreking en/of inklimming (door een of meer (ijk)zegel(s) en/of het deksel
van de elektriciteitsmeter te verbreken en/of te verwijderen en/of
(vervolgens) een elektriciteitsaansluiting aan de boven- en/of buitenzijde, in
elk geval buiten de meter om, te maken).
2A. Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie ten aanzien van feit 2 niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van verdachte, nu [medeverdachte] reeds van dit feit is vrijgesproken.
Het in artikel 167, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering neergelegde opportuniteitsbeginsel houdt in dat het openbaar ministerie op grond van zijn eigen verantwoordelijkheid met betrekking tot het al dan niet strafrechtelijk vervolgen van verdachte de in het geding zijnde belangen kan afwegen. Deze belangenafweging staat, in het geval van vervolging, in het algemeen niet ter beoordeling aan de rechter. Slechts indien het openbaar ministerie in redelijkheid niet tot vervolging had kunnen besluiten of wanneer anderszins sprake is van schending van enig beginsel van een goede procesorde, daaronder begrepen het gelijkheidsbeginsel, kan het recht tot strafvervolging vervallen worden verklaard. De enkele omstandigheid dat [medeverdachte] ten aanzien van feit 2 is vrijgesproken brengt niet mee dat de verdachte niet mag worden vervolgd. Het verweer wordt dan ook verworpen.
2B. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. De officier van justitie heeft ter terechtzitting de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1 heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
Beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
  • de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 10 juli 2018;
  • het proces-verbaal van bevindingen, p. 87 t/m 89;
  • het proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij, p. 162 t/m 164.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank is van oordeel dat de onder 2 ten laste gelegde diefstal van elektriciteit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. In het dossier bevinden zich onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat verdachte op de hoogte is geweest van de door Liander vastgestelde manipulatie van de elektriciteitsmeter. Uit het dossier blijkt immers niet of de manipulatie van de elektriciteitsmeter zichtbaar en kenbaar is geweest voor verdachte.
De enkele omstandigheid dat verdachte betrokken is geweest bij de hennepteelt is onvoldoende.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 2 tenlastegelegde.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij
op één of meerderetijdstip
(pen
)in
of omstreeksde periode van 1 april 2015
tot en met 13 oktober 2015,
in de gemeente Brummen,
tezamen en in vereniging met
anderen ofeen ander,
althans alleen,
al dan nietin de uitoefening van een beroep of bedrijf,
(telkens) opzettelijk heeft geteeld
en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad(in een pand aan [adres 2]
aldaar) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 12.274 hennepplanten,
althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een
hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep,zijnde
hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
dan wel
aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
terwijl dit gepleegde feit
(mede)betrekking heeft op een grote hoeveelheid
van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
dan wel
aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet,welke hoeveelheid
meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid
van een middel (te weten 12.274 hennepplanten, althans meer dan 200
hennepplanten en/of delen daarvan).
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl dit feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van de feiten 1 en 2 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden. Voort heeft de officier van justitie verzocht om het geld (totaal € 1.100), verbeurd te verklaren nu dit in direct verband staan met de strafbare feiten.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht een werkstraf op te leggen. Verdachte heeft geen relevante justitiële documentatie. Ten aanzien van het beslag heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat het geld teruggegeven moet worden aan verdachte nu er onvoldoende verband bestaat tussen het geld en de strafbare feiten. Daarnaast heeft de officier van justitie aangekondigd dat er een ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal volgen. Als de officier van justitie meent dat het geld als opbrengst aangemerkt kan worden, dan moet hij daar conservatoir beslag op leggen.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 22 maart 2018 en een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 28 november 2017.
De rechtbank heeft bewezen verklaard dat verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan hennepteelt. Dit deden zij met een zekere professionaliteit. De hennepkwekerij stond in een speciaal daarvoor gehuurde bedrijfsruimte en op het moment van ontdekking stonden er maar liefst 12.274 hennepplanten. Met zijn handelen heeft verdachte bijgedragen aan het in stand houden van het illegale hennepcircuit en de daaraan gerelateerde criminaliteit. Het is algemeen bekend dat hennepteelt en de organisatie daar omheen leiden tot nadelige gevolgen.
De rechtbank zal, alles afwegende, een werkstraf van 240 uren en een gevangenisstraf voor de duur van één maand voorwaardelijk opleggen. De rechtbank komt hiermee tot een andere straf dan door de officier van justitie geëist. Enerzijds heeft dat te maken met het feit dat zij minder bewezen acht dan de officier van justitie, anderzijds heeft dat te maken met de persoon van de verdachte. Verdachte is in de afgelopen jaren niet veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten en heeft bovendien al enige tijd ernstige gezondheidsklachten. Wel heeft de rechtbank ervoor gekozen om, met als doel zoveel mogelijk te waarborgen dat verdachte niet meer zal recidiveren, een proeftijd van drie jaren vast te stellen.
Het onder verdachte in beslag genomen geld (totaal € 1.100), volgens opgave van verdachte een hem toebehorende, is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu dit geld door middel van het onder 1 bewezenverklaarde is verkregen.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen:
  • 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 47, 310 van het Wetboek van Strafrecht;
  • 3 en 11 van de Opiumwet.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het 2 tenlastegelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
werkstrafgedurende
240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 (honderdtwintig) dagen;
 beveelt dat voor de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de werkstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde voorts tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand;
 bepaalt, dat deze gevangenisstraf
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde voor het einde van de proeftijd die op drie jaren wordt bepaald;
 dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;

verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven geld (totaal € 1.100).
Dit vonnis is gewezen door mr. C.J.M. van Apeldoorn (voorzitter), mr. C.H.M. Pastoors en
mr. M.G.E. ter Hart, rechters, in tegenwoordigheid van D. Waizy, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 juli 2018.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Oost Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2015499504, gesloten op 28 januari 2016 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.