ECLI:NL:RBGEL:2018:3286

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 juli 2018
Publicatiedatum
24 juli 2018
Zaaknummer
05/882110-17
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor mishandeling en bedreiging van een 17-jarig meisje met TBS en gevangenisstraf

Op 24 juli 2018 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in de zaak tegen een man die beschuldigd werd van het mishandelen en bedreigen van een 17-jarig meisje. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 jaar en ter beschikking gesteld met dwangverpleging. De feiten vonden plaats op 7 oktober 2017 in Zelhem, waar de verdachte het slachtoffer zonder aanleiding van haar fiets trok en haar keel dichtkneep, waardoor zij geen adem kon halen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan mishandeling en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van het slachtoffer, getuigen en forensisch bewijs, waaronder DNA-materiaal. De rechtbank concludeerde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, gezien zijn psychische problematiek, en dat er een hoog recidiverisico bestond. De rechtbank legde de verdachte een tbs-maatregel op, omdat de veiligheid van de samenleving dit vereiste. De benadeelde partij werd ook in de gelegenheid gesteld om schadevergoeding te vorderen, die door de rechtbank werd toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/882110-17
Datum uitspraak : 24 juli 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats] , wonende te [adres]
thans gedetineerd te P.I. Arnhem - HvB Arnhem Zuid te Arnhem
raadsman: mr. P.T Pel, advocaat te Hattem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 20 februari 2018, 24 april 2018 en 10 juli 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 07 oktober 2017 te Zelhem, gemeente Bronckhorst, in ieder geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon, te weten [slachtoffer] , opzettelijk van het leven te beroven, met zijn beide handen meermalen (krachtig) de keel van die [slachtoffer] heeft dichtgeknepen/dichtgedrukt en/of dichtgeknepen/dichtgedrukt heeft gehouden, zodanig dat zij enige ogenblikken geen adem kon halen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 07 oktober 2017 te Zelhem, gemeente Bronckhorst, in ieder geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, te weten [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met zijn beide handen meermalen (krachtig) de keel van die [slachtoffer] heeft dichtgeknepen/dichtgedrukt en/of dichtgeknepen/dichtgedrukt heeft gehouden, zodanig dat zij enige ogenblikken geen adem kon halen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 07 oktober 2017 te Zelhem, gemeente Bronckhorst, in ieder geval in Nederland, een persoon, te weten [slachtoffer] , heeft mishandeld, immers heeft verdachte met zijn beide handen meermalen (krachtig) de keel van die [slachtoffer] dichtgedrukt/dichtgeknepen en/of dichtgedrukt/dichtgeknepen gehouden (zodanig dat zij enige ogenblikken geen adem kon halen);
EN/OF
hij op of omstreeks 07 oktober 2017 te Zelhem, gemeente Bronckhorst, in ieder geval in Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met zijn beide handen meermalen (krachtig) de keel van die [slachtoffer] dichtgeknepen/dichtgedrukt en/of dichtgeknepen/dichtgedrukt gehouden, zodanig dat die [slachtoffer] enige ogenblikken geen adem kon halen, althans (een) handeling(en) van gelijke dreigende aard en/of strekking;
2.
hij op of omstreeks 07 oktober 2017 te Zelhem, gemeente Bronckhorst, in ieder geval in Nederland, een persoon, te weten, [slachtoffer] heeft mishandeld, immers heeft verdachte die [slachtoffer] van haar fiets geduwd, waardoor zij op de grond is gevallen en/of die [slachtoffer] met gebalde vuist(en) meermalen in haar gezicht geslagen.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerequireerd tot bewezenverklaring van de onder feit 1 primair en feit 2 tenlastegelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig is voor het onder feit 1 primair, subsidiair, meer subsidiair, cumulatief en alternatief tenlastegelegde en verzoekt de rechtbank verdachte hiervoor vrij te spreken. Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging gesteld dat verdachte partieel vrijgesproken dient te worden voor dit feit, omdat er alleen voldoende wettig bewijs is voor het duwen door verdachte, waardoor [slachtoffer] op de grond is gevallen.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat – in tegenstelling tot hetgeen daartoe door de verdediging is aangevoerd – verdachte op 7 oktober 2017 [slachtoffer] , terwijl zij op weg was vanuit het centrum van Doetinchem naar haar huis in Zelhem, van de fiets heeft geduwd, op haar is gaan zitten en vervolgens de keel van [slachtoffer] meerdere malen heeft dichtgeknepen en haar op diverse plekken met gebalde vuisten heeft geslagen.
Dit volgt allereerst uit de gedetailleerde en consistente verklaringen van [slachtoffer] over wat zich heeft afgespeeld die nacht [2] . De inhoud van de verklaringen van [slachtoffer] wordt in de eerste plaats bevestigd door de verklaring van verdachte zelf waarin hij verklaart dat hij wel weet dat hij de dader is en dat hij als het ware wakker werd en half over [slachtoffer] heen hing. Hij verklaart vervolgens te zijn opgestaan, zijn fiets te hebben gezocht en te zijn weggefietst [3] . Maar ook de verklaring van getuige [getuige] bevestigt de inhoud van de verklaringen van [slachtoffer] [4] . Getuige [getuige] , die vlakbij de plaats delict woonachtig is, verklaart dat zij die bewuste nacht een vrouw heeft horen schreeuwen “Aaaaaaaa….”, en ook “Neeee……Neeeee". Bovendien verklaart zij dat het schreeuwen met tussenpozen ging en dat zij het schreeuwen wel drie à vier keer gehoord heeft. Het schreeuwen met tussenpozen bevestigt de inhoud van de verklaringen van [slachtoffer] , dat zij constant aan het gillen was op de momenten dat het kon [5] en de rechtbank begrijpt hieruit op de momenten dat haar keel niet werd dichtgeknepen. Ook is er DNA-materiaal van onder meer verdachte aangetroffen op de linker oksel van de jas van [slachtoffer] en onder de nagels van de linkerhand van [slachtoffer] [6] . Uit de deskundigenrapportage Forensisch DNA-onderzoek blijkt dat het extreem veel waarschijnlijker is dat het DNA-materiaal aangetroffen op de linker oksel van de jas van [slachtoffer] en onder de nagels van de linkerhand van [slachtoffer] afkomstig is van [slachtoffer] , verdachte en een andere onbekende verwante persoon, dan van [slachtoffer] en twee andere onbekende niet verwante personen. Tot slot bevestigt ook de geneeskundige verklaring van de SEH van het Slingelandziekenhuis de verklaringen van [slachtoffer] over wat er gebeurd is die nacht [7] . Uit deze geneeskundige verklaring blijkt dat er sprake is van letsel in het gelaat, de hals en op de armen en benen van [slachtoffer] .
Feit 1
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld hoe de gebeurtenissen die zich in de nacht van 7 oktober 2017 hebben afgespeeld te kwalificeren en of de verdachte zich die nacht heeft schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag, poging tot zware mishandeling dan wel mishandeling en/of bedreiging van [slachtoffer] .
Poging doodslag en poging zware mishandeling
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 1 primair ten laste is gelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Om te komen tot een bewezenverklaring van een poging tot doodslag is vereist dat verdachte daarbij opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] . Verdachte moet dan op zijn minst bewust de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat [slachtoffer] ten gevolge van zijn handelen zou kunnen komen te overlijden. Daarvoor is noodzakelijk dat vastgesteld kan worden dat de keel van [slachtoffer] met kracht en zolang is dichtgeknepen dat dit de dood ten gevolge kon hebben.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn hiervoor onvoldoende aanwijzingen in het dossier te vinden. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte de keel van [slachtoffer] op een zodanige wijze heeft dichtgeknepen, dat er een aanmerkelijke kans op de dood bestond. [slachtoffer] verklaart niet dat zij door het dichtknijpen van haar keel buiten westen is geraakt. Zij verklaart wel dat zij op momenten kon gillen. Dat wordt bevestigd door getuige [getuige] , die een vrouw met tussenpozen hoorde schreeuwen. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt hieruit dat verdachte de keel van [slachtoffer] meerdere malen heeft dichtgeknepen, maar steeds voor korte duur. Gelet hierop staat niet vast dat er een aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer] door het handelen van verdachte zou komen te overlijden.
Hetzelfde geldt naar het oordeel van de rechtbank voor de onder 1 subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling. Het gedurende langere tijd met kracht dichtknijpen van iemands keel kan tot zwaar lichamelijk letsel leiden. In de keel bevinden zich immers kwetsbare en vitale weke delen van de hals. Ook zou een gebrek aan zuurstof gedurende langere tijd tot een hersenbeschadiging kunnen leiden. Op grond van de verklaringen van [slachtoffer] en het geconstateerde letsel kan echter niet worden vastgesteld hoe lang verdachte telkens de keel van aangeefster heeft dichtgeknepen en ook niet met hoeveel kracht dat is gebeurd. Onder die omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld dat sprake is van een poging tot zware mishandeling. De rechtbank zal verdachte ook hiervan vrijspreken.
Mishandeling en bedreiging:
Meer subsidiair is aan verdachte ten laste gelegd dat hij [slachtoffer] door het dichtknijpen of dichtdrukken van haar keel heeft mishandeld. Dit acht de rechtbank wel wettig en overtuigend bewezen. Vast is komen te staan dat verdachte met zijn beide handen de keel van [slachtoffer] meermalen heeft dichtgeknepen of gedrukt, waardoor [slachtoffer] enige ogenblikken geen adem kon halen. Dit is een welbewuste handeling van de verdachte geweest, die onder meer pijn heeft veroorzaakt bij [slachtoffer] .
Voorts acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 7 oktober 2017 [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht. Doordat verdachte opzettelijk dreigend met zijn beide handen meermalen de keel van [slachtoffer] heeft dichtgeknepen en dichtgedrukt, heeft bij [slachtoffer] de redelijke vrees kunnen ontstaan dat zij het leven zou verliezen of dat zij zwaar lichamelijk letsel zou oplopen ten gevolge van dit handelen.
Feit 2
Tot slot acht de rechtbank ook het onder 2 tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen. [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte haar die nacht een stoot en duw gaf, waardoor zij op de grond viel. Daarna heeft verdachte haar overal op het gezicht geslagen met zijn vuisten. Deze verklaring van aangeefster wordt ondersteund door de letselverklaring. Deze beschrijft een bloedneus, meerdere forse zwellingen en blauwe plekken in het gelaat en de hals. Ook dit zijn welbewuste handelingen van verdachte geweest, die pijn en letsel hebben veroorzaakt bij [slachtoffer] . Op grond van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling. Het verweer van de raadsman in dat kader wordt verworpen.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder feit 1 meer subsidiair tenlastegelegde mishandeling en de cumulatief tenlastegelegde bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, alsmede het onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
meer subsidiair:
hij op
of omstreeks 07 oktober 2017 te Zelhem, gemeente Bronckhorst,
in ieder geval in Nederland,een persoon, te weten [slachtoffer] , heeft mishandeld, immers heeft verdachte met zijn beide handen meermalen
(krachtig
)de keel van die [slachtoffer] dichtgedrukt /dichtgeknepen en
/ofdichtgedrukt/dichtgeknepen gehouden
(zodanig dat zij enige ogenblikken geen adem kon halen
);
EN
/OF
hij op
of omstreeks 07 oktober 2017 te Zelhem, gemeente Bronckhorst,
in ieder geval in Nederland,[slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
althans met zware mishandeling,immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met zijn beide handen meermalen
(krachtig
)de keel van die [slachtoffer] dichtgeknepen/dichtgedrukt en
/ofdichtgeknepen/dichtgedrukt gehouden, zodanig dat die [slachtoffer] enige ogenblikken geen adem kon halen
, althans (een) handeling(en) van gelijke dreigende aard en/of strekking;
2.
hij op
of omstreeks 07 oktober 2017 te Zelhem, gemeente Bronckhorst,
in ieder geval in Nederland, een persoon,te weten, [slachtoffer] heeft mishandeld, immers heeft verdachte die [slachtoffer] van haar fiets geduwd, waardoor zij op de grond is gevallen en
/ofdie [slachtoffer] met gebalde vuist
(en
)meermalen in haar gezicht geslagen.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 meer subsidiair:
Eendaadse samenloop van:
Mishandeling
en
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Ten aanzien van feit 2:
Mishandeling

5.De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Vanaf 28 maart 2018 tot aan 9 mei 2018 heeft verdachte ter observatie verbleven in het Pieter Baan Centrum (verder: PBC) en is daar onderzocht door dr. J. Marx, psychiater en drs. T. van den Hazel, GZ-psycholoog. Hoewel verdachte zelf vroeg om onderzoek in het PBC, omdat volgens verdachte alleen zo tot een gedegen oordeel over zijn problematiek zou kunnen worden gekomen, bleek hij moeilijk onderzoekbaar. Hij weigerde medewerking aan de inhoudelijke gesprekken met de psychiater en ook de psycholoog bereikte onvoldoende diepgang in de gesprekken met verdachte om tot volledige diagnostiek te komen. Bovendien weigerde verdachte mee te werken aan medische en neurologische onderzoeken. Uit het naar aanleiding van de observatie opgestelde rapport blijkt, dat onderzoekers de indruk hebben dat - gelet op dit patroon - de weigerende houding van verdachte (deels) voortkomt uit de (persoonlijkheids)pathologie zoals nader omschreven.
Volgens de onderzoekers laat verdachte trekken zien van een psychopate persoonlijkheids-ontwikkeling, wat met name blijkt uit zijn gebrek aan getoond schuldgevoel, zijn gebrek aan empathie en zijn onvermogen zich vanuit wederkerigheid af te stemmen op anderen, het gebrek aan emotionele diepgang en het in zeer beperkte mate zelf verantwoordelijkheid nemen voor zijn gedrag. Verdachte toont een sterk opgeblazen gevoel van eigenwaarde, waarbij hij nauwelijks tot een kritisch overwegen van zijn eigen aandeel komt. Hij is zelfbepalend en imponeert als primair narcistisch, redenerend vanuit een egocentrisch perspectief. Hij is in sterke mate gericht op zijn primaire behoeftebevrediging en lijkt weinig in staat om frustratie en woede te kunnen hanteren. De onderzoekers beschrijven dat de antisociale gedragingen van verdachte hen opvallen. Verdachte komt al vanaf jonge leeftijd herhaaldelijk in aanraking met politie en justitie, vooral vanwege agressief gedrag. Het milieuonderzoek biedt aanknopingspunten voor hechtingsproblematiek op jonge leeftijd vanwege omvangrijke gezinsproblematiek. Dit zou volgens de onderzoekers aanleiding hebben kunnen gegeven tot de door de psycholoog geconstateerde borderline problematiek.
De onderzoekers concluderen dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, namelijk een cluster-B-persoonlijkheidsstoornis. Door de aanzienlijke hoeveelheid collaterale informatie die in het milieuonderzoek met primaire referenten is opgedaan, is het, ondanks een beperkt eigen onderzoek, te concluderen dat bij verdachte trekken van psychopathie aanwezig zijn. Persoonlijkheidsproblematiek kenmerkt zich door een chronisch en duurzaam karakter. Zodoende kan worden gesteld dat (aspecten van) deze stoornis eveneens aanwezig waren ten tijde van het ten laste gelegde.
Over verdachte is op 10 december 2012, vanwege een verdenking van een vrijwel identiek feit als het onderhavige, rapport opgemaakt door dr. K.N. Broek, psychiater en drs. W.J.P. Gaertner, psycholoog. Onderzoekers constateerden bij verdachte een pervasieve ontwikkelingsstoornis NAO, aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit en cannabisafhankelijkheid. Deze psychische problematiek heeft voor een deel zijn handelen bepaald en door onderzoekers werd toentertijd geadviseerd om verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren.
De rechtbank is op grond van voormelde beschouwingen en conclusies van de onderzoekers dr. J. Marx, psychiater en drs. T. van den Hazel, GZ-psycholoog van oordeel dat het tenlastegelegde verdachte verminderd kan worden toegerekend.
Verdachte is dus strafbaar.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder feit 1 primair en feit 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 21 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie oplegging van de maatregel tot terbeschikkingstelling (verder tbs-maatregel) met dwangverpleging geëist. De officier van justitie heeft in haar eis rekening gehouden met verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte ten aanzien van de gepleegde feiten.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat - ook al mocht de rechtbank komen tot bewezenverklaring van een tbs-waardig strafbaar feit - er geen grond is voor oplegging van een tbs-maatregel met dwangverpleging. Uit onderzoek naar de geestesgesteldheid van verdachte komt immers naar voren dat een geestesziekte niet kan worden aangetoond en bovendien kan er geen uitspraak worden gedaan over de toerekeningsvatbaarheid van verdachte. De raadsman is van mening dat er in het geval van een bewezenverklaring alternatieven voorhanden zijn, zoals plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis. De raadsman heeft gesteld dat deze alternatieven meer geëxploreerd dienen te worden en hij heeft de rechtbank voorwaardelijk verzocht de zaak aan te houden, indien de rechtbank neigt naar oplegging van een tbs-maatregel.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 4 januari 2018;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, Iriszorg, gedateerd 9 juli 2018;
- een rapport van dr. J. Marx, psychiater en drs. T. van den Hazel, GZ psycholoog gedateerd 6 juli 2018;
- een retourzending rapportageverzoek reclassering Iriszorg, afdeling Prison Gate Office, van begeleider E. Graafland, gedateerd 5 juli 2017.
Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft een 17-jarig meisje dat midden in de nacht op weg was naar huis zonder aanwijsbare reden plotseling van haar fiets geduwd en vervolgens meerdere keren haar keel dichtgeknepen gehouden, waardoor ze geen lucht kon krijgen en haar hard met gebalde vuisten in haar gezicht gestompt. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke mishandelingen veelal langdurige en ernstige psychische gevolgen ondervinden. Ter terechtzitting heeft [slachtoffer] de gevolgen die zij ondervindt van deze ervaring verwoord door gebruik te maken van haar spreekrecht. Zij heeft onder meer aangegeven dat zij moet leven met angst en verdriet, waarvan zij niet weet of dat ooit overgaat en dat haar leven niet meer is als het was. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij deze gevoelens bij een jong meisje zoals [slachtoffer] heeft veroorzaakt, des te meer omdat verdachte in 2013 is veroordeeld tot een forse gevangenisstraf voor precies dezelfde handelingen bij een ander meisje. Deze straf heeft verdachte er niet van weerhouden opnieuw een minderjarige vrouw van de fiets te trekken en te mishandelen en bedreigen.
Voor wat betreft de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte heeft de rechtbank onder meer aansluiting gezocht bij de inhoud van voormelde rapporten.
In het rapport van 6 juli 2018 schatten de onderzoekers het risico op recidive van persoonsgericht geweld als hoog in. Dit op grond van de cluster-B-persoonlijkheidsproblematiek van verdachte, zijn beperkte vermogen tot afstemming op en empathie met de ander, het patroon in de getoonde agressie en de aanloop daartoe in het delictgedrag in 2012 en de overeenkomsten met de huidige tenlastelegging, de beperkte verantwoordelijkheid die verdachte neemt voor het in beeld brengen van de risicofactoren voor zijn spanningsopbouw en agressie en de beperkte mate waarin verdachte tot nu toe profiteerde van begeleiding en behandeling.
Uit de psychologische en psychiatrische onderzoeken van 10 december 2012, het reclasseringsrapport Iriszorg waarin de resultaten van het psychologisch- en psychiatrisch onderzoek van 6 juli 2018 zijn meegenomen en de retourzending rapportageverzoek voormeld blijkt dat de kans op recidive als hoog wordt ingeschat. Begeleider Graafland, voornoemd, waarschuwt in juli 2017 dat er niet tot afspraken is te komen met verdachte, dat hij niet wil meewerken aan reclasseringscontact, dat de kans op recidive hoog is en meer expliciet dat de kans aanwezig is dat een willekeurige voorbijganger slachtoffer wordt van verdachte. Drie maanden later pleegt verdachte het tenlastegelegde feit.
De handelingen van verdachte in deze zaak zijn een nagenoeg exacte kopie van het delict waarvoor verdachte door de Meervoudige Kamer van de rechtbank Gelderland op 2 augustus 2013 (parketnummer 06/950610-12) is veroordeeld. Destijds stelden de onderzoekers ten aanzien van de recidive dat de kans op persoonsgericht geweld hoog is wanneer de gediagnosticeerde stoornissen onbehandeld zullen blijven en verdachte geen intensief hulpverlenend kader om zich heen krijgt. Hoewel in de bijzondere voorwaarden van voormeld vonnis was opgelegd dat verdachte zou meewerken aan klinische behandeling bij Forensisch Psychiatrische Kliniek De Kijvelanden is die behandeling in 2014 door toedoen van verdachte niet van de grond gekomen. De reclassering heeft geconcludeerd dat het recidive risico op dit moment onverminderd hoog is, omdat er sinds de strafoplegging van 2013 geen behandeling van de grond is gekomen en de destijds gediagnosticeerde stoornissen onverkort aanwezig zijn.
Ten aanzien van het huidige tenlastegelegde stellen de onderzoeker van het PBC dat er voor het verminderen van het recidive risico een langdurig klinisch behandeltraject noodzakelijk is. Uit het recente verleden is duidelijk geworden dat een klinisch traject in het kader van een voorwaardelijke veroordeling niet afdoende is om hiermee te interveniëren op het recidive risico. Niet meewerken aan de behandeling leidt immers tot een ten uitvoerlegging van het voorwaardelijke strafdeel en tot beëindiging van het klinische traject. Daarnaast is de duur van dit kader te kort om tot resultaten te komen, daar het PBC spreekt over de noodzaak van een langdurige behandeling. Ten aanzien van een tbs met voorwaarden heeft de reclassering sterke twijfels over de haalbaarheid hiervan. Verdachte heeft in het verleden laten zien dat hij zich niet kan conformeren aan afspraken en aanwijzingen. Hij toont zich aanvankelijk bereidwillig, echter wanneer er diepgang van hem gevraagd wordt en hij daadwerkelijk over moet gaan tot inhoudelijk behandeling, stelt hij zich zelfbepalend op en laat hij in zijn houding beperkte medewerking zien (bijvoorbeeld door het weigeren van medicatie). De eerder vermelde weigering van verdachte mee te werken aan klinische behandeling maakt dat door de reclassering de kans dat verdachte in het voormelde kader zijn medewerking opnieuw staakt, groot wordt geacht.
Voor wat betreft het ‘kaal’ afstraffen in de vorm van een onvoorwaardelijk gevangenisstraf, stellen onderzoekers van het PBC en de reclassering dat dit niet wenselijk wordt geacht. Behandeling is noodzakelijk om tot gedragsverandering te komen. Alhoewel verdachte in het kader van detentiefasering een klinisch traject kan bewandelen, zal ook dit onvoldoende kader bieden. De ernst van de feiten, de aard van de problematiek en het hoge risico op recidive maakt dat een langdurig klinische behandeling naar mening van de onderzoekers van het PBC en de reclassering zal moeten plaatsvinden in een zeer strak juridisch kader. Dit maakt, zo concludeert de reclassering, dat alle bovenvermelde opties uitgesloten zijn en dat geadviseerd wordt tot oplegging van een tbs-maatregel met dwangverpleging.
Met de beschouwingen in voormelde multidisciplinaire onderzoeken en het advies als weergegeven in voormelde rapportage van de reclassering en de daarop gebaseerde conclusies (zoals reeds aangegeven) kan de rechtbank zich verenigen. De rechtbank ziet, anders dan de verdediging, dan ook geen ruimte voor alternatieven en acht aanhouding van de zaak voor een tbs-maatregelen rapport niet opportuun.
De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting, voormelde rapportages en de inhoud van de overige adviezen en rapporten die over de persoonlijkheid van verdachte zijn uitgebracht, is gebleken dat – gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, de ernstige recidive van verdachte, de justitiële voorgeschiedenis van verdachte alsmede het als hoog aangeduide recidive gevaar – de algemene veiligheid van personen en goederen zowel de terbeschikkingstelling als de verpleging van overheidswege van verdachte eist. Hierbij heeft de rechtbank mede in aanmerking genomen de ontbrekende motivatie van verdachte om zich te laten behandelen, danwel het onvermogen van verdachte zich open te stellen voor behandeling.
In casu gaat het onder andere om een feit dat vermeld staat onder artikel 37a lid 1 sub 1 Wetboek van Strafrecht. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat het strafbare feit ter zake waarvan de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd, een misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Daartoe zijn de aard en de kwalificatie van het bewezenverklaarde feit redengevend. De totale duur van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
De rechtbank zal derhalve de terbeschikkingstelling gelasten met bevel dat verdachte van overheidswege zal worden verpleegd.
In weerwil van hetgeen de verdediging daarover heeft gesteld houdt de rechtbank er bij de berekening van de straf rekening mee, als geconcludeerd bij de strafbaarheid van verdachte onder punt 6, dat het tenlastegelegde verdachte verminderd kan worden toegerekend.
Aangezien de bewezen verklaarde feiten, zij het in verminderde mate, aan verdachte kunnen worden toegerekend, is de rechtbank van oordeel dat de oplegging van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van 1 jaar met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht naast de vermelde terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege op zijn plaats is.
7a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde [benadeelde] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder feit 1 meer subsidiair bewezenverklaarde. Gevorderd wordt een bedrag van € 390,04 aan materiële schade (te weten reiskosten € 110,-, gederfd loon € 170,- en kleding en schoenen € 110,-). Daarnaast wordt een bedrag van
€ 2.500,- aan immateriële schade gevorderd, totaal derhalve een bedrag van € 2.890,04, alsmede de wettelijke rente vanaf het moment van het schadeveroorzakende feit en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen, alsmede de wettelijke rente en waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 38 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde materiële schade aan de benadeelde partij kan worden toegewezen. De verdediging heeft zich voor wat betreft de hoogte van de immateriële schade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het (onder feit 1 meer subsidiair) bewezen verklaarde handelen tot het gevorderde bedrag van € 2.890,04 (te weten aan materiële schade € 390,04 en aan immateriële schade een bedrag van € 2.500,-) schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De vordering is voor toewijzing vatbaar.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 38 dagen hechtenis.
De gevorderde en toegewezen rente/vergoeding voor proceskosten, zijn daar niet bij inbegrepen. De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 7 oktober 2017.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 27, 36f, 37a, 38 e, 55, 57, 285, 300 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (een) jaar;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 gelast dat verdachte
ter beschikkingwordt
gestelden beveelt dat de ter beschikking gestelde
van overheidswege zal worden verpleegd;
 veroordeelt verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [benadeelde], van een bedrag van
€ 2.890,- (tweeduizend achthonderdnegentig euro)vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 oktober 2017 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde] , een bedrag
te betalen vaneen bedrag van
€ 2.890,- (tweeduizend achthonderdnegentig euro)vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 oktober 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 38 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H.M. Pastoors (voorzitter), mr. C.J.M. van Apeldoorn en mr. M.G.E. ter Hart, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. van Erp-Noordenbos, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 juli 2018.
Mr. C.J.M. van Apeldoorn en mr. M. van Erp-Noordenbos zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina’s, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal nummer 2017464278, Eenheid Oost, district Noord- en Oost Gelderland, gesloten en ondertekend door [verbalisant] , brigadier, te Apeldoorn op 17 juni 2018.
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , p. 266-272, Proces-verbaal van bevindingen, p, 256 – 257, Proces-verbaal van verhoor aangever, p. 293 – 300.
3.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 62 – 66.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 337 – 338.
5.Proces-verbaal van aangifte, p. 268.
6.Deskundigenrapportages Forensisch DNA-onderzoek, p. 632 - 634
7.Geneeskundige verklaring, p. 286.