ECLI:NL:RBGEL:2018:3275

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 juli 2018
Publicatiedatum
23 juli 2018
Zaaknummer
C/05/287585 / HA ZA 15-449 / 167
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolg op eerdere uitspraken inzake letselschade na aanrijding met gezondheidsklachten en causaal verband

In deze letselschadezaak, die voortvloeit uit een aanrijding op 2 maart 2012, heeft de Rechtbank Gelderland op 4 juli 2018 uitspraak gedaan. De eiseres, Allianz Benelux N.V., had een verklaring voor recht gevorderd dat er geen causaal verband bestaat tussen het ongeval en de door de gedaagde gestelde gezondheidsklachten. De rechtbank had eerder een deskundigenbericht gelast om de huidige klachten van de gedaagde vast te stellen en te onderzoeken of deze klachten het gevolg waren van het ongeval. Echter, er is geen definitief deskundigenbericht tot stand gekomen omdat de gedaagde, ondanks herhaaldelijke verzoeken van de deskundige, niet heeft gereageerd op de vraag of hij gebruik wilde maken van zijn blokkeringsrecht. Hierdoor heeft de rechtbank geconcludeerd dat het nalaten van de gedaagde om te reageren, heeft geleid tot het niet gereedkomen van het deskundigenbericht.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde niet heeft voldaan aan zijn stelplicht en bewijslast met betrekking tot de stelling dat zijn klachten in causaal verband staan met het ongeval. Aangezien er geen deskundigenbericht voorligt dat de klachten en het causaal verband kan onderbouwen, heeft de rechtbank geoordeeld dat het door de gedaagde gestelde causaal verband niet is komen vast te staan. De primaire vordering van Allianz tot een verklaring voor recht dat er geen causaal verband bestaat, is toegewezen. De gedaagde is als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, inclusief de kosten van de deskundige, die door Allianz zijn voorgeschoten. In reconventie zijn de vorderingen van de gedaagde afgewezen.

De rechtbank heeft de kosten aan de zijde van Allianz begroot op € 13.069,72, en de gedaagde is veroordeeld in deze kosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/287585 / HA ZA 15-449 / 167
Vonnis van 4 juli 2018
in de zaak van
naamloze vennootschap
ALLIANZ BENELUX N.V.,
gevestigd te Brussel, België, mede kantoorhoudende te Rotterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. H.A. Kragt te Arnhem,
tegen
[Gedaagde conventie, eiser reconventie],
[woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. S. Demirtas te Arnhem.
Partijen zullen hierna Allianz en [Gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 28 september 2016 (benoeming deskundige)
- de brief van de deskundige van 22 maart 2017
- het tussenvonnis van 7 juni 2017 (verhoging voorschot deskundige)
- de e-mail van de deskundige van 11 juni 2017
- de brief van de deskundige van 22 juli 2017
- de brief van de deskundige van 21 augustus 2017
- de brief van de deskundige van 15 september 2017
- de e-mail van mr. Demirtas van 7 november 2017
- de brief van de deskundige van 8 november 2017
- de brief van de griffier van de rechtbank van 15 november 2017
- de brief van de griffier van de rechtbank van 7 december 2017
- de brief van de griffier van de rechtbank van 14 december 2017
- de conclusie na niet tot stand gekomen deskundigenbericht met producties van Allianz
- de akte niet dienen verleend aan de zijde van [Gedaagde]
- de begrotingsbeschikking van 21 juni 2018.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie

2.1.
In het tussenvonnis van 28 september 2016 is een deskundigenbericht gelast ter beantwoording van de vraag wat de huidige klachten van [Gedaagde] zijn, en de vraag of, en zo ja in hoeverre, die klachten het gevolg zijn van het ongeval op 2 maart 2012. In dat tussenvonnis is dr. P. Dellemijn, neuroloog, verbonden aan het Expertise Centrum Neurologie te Veldhoven, tot deskundige benoemd.
2.2.
Bij brief van 22 maart 2017 heeft de deskundige zijn conceptrapport aan [Gedaagde] (op het adres van zijn advocaat) toegestuurd met de vraag om hem te berichten of hij gebruik wenst te maken van het blokkeringsrecht. Bij e-mailbericht van 11 juni 2017 heeft de deskundige (nogmaals) zijn conceptrapport aan de advocaat van [Gedaagde] toegestuurd met de vraag om hem te berichten of zijn cliënt gebruik wenst te maken van het blokkeringsrecht. Bij brief van 22 juli 2017 heeft de deskundige zijn tweede conceptrapport aan [Gedaagde] (op het adres van zijn advocaat) toegestuurd met wederom het verzoek om hem te berichten of gebruik wordt gemaakt van het blokkeringsrecht. De deskundige heeft dit verzoek herhaald bij brief van 21 augustus 2017 aan [Gedaagde] en bij brief van 15 september 2017 aan de diens advocaat, mr. Demirtas.
2.3.
Naar aanleiding van een e-mail van mr. Demirtas van 7 november 2017 en een brief van de deskundige van 8 november 2017 heeft de griffier van de rechtbank bij brief van 15 november 2017 aan mr. Demirtas, met afschrift aan de deskundige en mr. Kragt, het volgende bericht:
“(…)
De deskundige is reeds geruime tijd in afwachting van uitsluitsel uwerzijds over de vraag of uw cliënt het concept-deskundigenbericht wenst te blokkeren of niet.
U wordt vriendelijk verzocht
uiterlijk op 1 december 2017schriftelijk aan de deskundige te berichten of uw cliënt van zijn blokkeringsrecht gebruik maakt of niet, en van dit bericht afschrift te verlenen aan de rechtbank en aan mr. Kragt.
Indien u niet binnen deze termijn uitsluitsel geeft zal de zaak worden verwezen naar de rol voor het nemen van een conclusie na niet tot stand gekomen deskundigenbericht.
De rechtbank kan aan het niet gereedkomen van het deskundigenbericht de conclusies verbinden die haar geraden voorkomen.”
2.4.
Bij brief van 7 december 2017 heeft de rechtbank partijen bericht dat de zaak op de rol van 17 januari 2018 is geplaatst voor conclusie na niet tot stand gekomen deskundigenbericht aan de zijde van Allianz. Bij brief van 14 december 2017 heeft de rechtbank een e-mail van mr. Demirtas van 8 december 2017 aan hem retour gezonden met de mededeling dat de zaak naar de rol is verwezen en dat hij zich desgewenst bij antwoordconclusie na niet tot stand gekomen deskundigenbericht over de kwestie kan uitlaten.
2.5.
Allianz heeft op de rolzitting van 17 januari 2018 een conclusie na niet tot stand gekomen deskundigenbericht genomen onder overlegging van de producties 27 t/m 35. De zaak is daarna verwezen naar de rolzitting van 14 februari 2018 voor antwoordconclusie aan de zijde van [Gedaagde]. Op die datum is aan [Gedaagde] akte niet dienen verleend. De zaak is daarna verwezen naar de rolzitting van 28 februari 2018 voor uitlating ex artikel 2.11 procesreglement. Op voormelde roldatum heeft Allianz vonnis gevraagd.
2.6.
De rechtbank constateert dat [Gedaagde] na de totstandkoming van het conceptrapport ondanks herhaaldelijk rappel heeft nagelaten de deskundige te berichten of hij gebruik wenst te maken van het blokkeringsrecht, waarna de deskundige heeft moeten afzien van het indienen van een (definitief) rapport aan de rechtbank. De rechtbank vat het nalaten van [Gedaagde] om de deskundige te berichten op als een weigering om mee te werken aan de (verdere) totstandkoming van het deskundigenbericht in de zin van art. 198 lid 3 Rv en concludeert dat het niet gereedkomen van het deskundigenbericht te wijten is aan [Gedaagde]. Op [Gedaagde] rust de stelplicht, en bij betwisting de bewijslast, ten aanzien van zijn stelling dat de door hem ervaren klachten in causaal verband staan met het ongeval. Nu de door [Gedaagde] in het geding gebrachte stukken (r.o. 4.5. van het vonnis van 1 juni 2016) geen toereikende onderbouwing, laat staan bewijs opleveren van die stelling en er -door nalaten van [Gedaagde] zelf- ook geen deskundigenbericht voorligt waarmee bewezen kan worden wat zijn huidige klachten zijn en of, en zo ja in hoeverre, die klachten het gevolg zijn van het ongeval, is het door [Gedaagde] gestelde causaal verband niet komen vast te staan. Daargelaten dat [Gedaagde] geen daartoe strekkend bewijsaanbod heeft gedaan, is gelet op het voorgaande voor (nadere) bewijslevering geen plaats meer.
2.7.
Het beoogde deskundigenbericht strekte niet alleen tot bewijs van klachten en causaal verband, maar ook tot het ontbreken daarvan. De handelwijze van [Gedaagde] heeft deze bewijslevering belet. Het komt de rechtbank daarom geraden voor bewezen te achten dat geen medisch causaal verband bestaat tussen de aanrijding op 2 maart 2012 en de door [Gedaagde] gestelde klachten en beperkingen. De slotsom is dat de primaire vordering van Allianz tot een daartoe strekkende verklaring voor recht zal worden toegewezen.
2.8.
[Gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, inclusief nakosten. Gelet op de weigering van [Gedaagde] om mee te werken aan de totstandkoming van het definitieve deskundigenbericht, ziet de rechtbank aanleiding om de kosten van deskundige, die door Allianz bij wege van voorschot zijn voldaan, voor rekening van [Gedaagde] te laten komen. De kosten aan de zijde van Allianz, inclusief de kosten van de deskundige, worden dan begroot op:
- dagvaarding € 77,84
- griffierecht 613,00
- deskundige 10.995,88
- salaris advocaat
1.383,00(3,0 punten × tarief € 461,00)
Totaal € 13.069,72
in reconventie
2.9.
Gelet op hetgeen in conventie is overwogen en beslist, is de vordering in reconventie niet toewijsbaar.
2.10.
[Gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in reconventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Allianz worden begroot op nihil.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
verklaart voor recht dat het medisch causaal verband tussen de aanrijding op 2 maart 2012 en de door [Gedaagde] gestelde klachten en beperkingen ontbreekt,
3.2.
veroordeelt [Gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Allianz tot op heden begroot op € 13.069,72,
3.3.
veroordeelt [Gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 133,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [Gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 66,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
3.4.
verklaart dit vonnis in conventie uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
3.5.
wijst de vorderingen af,
3.6.
veroordeelt [Gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Allianz tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. van Vlimmeren-van Ommen en in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2018.