ECLI:NL:RBGEL:2018:320

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 januari 2018
Publicatiedatum
25 januari 2018
Zaaknummer
05/800105-17
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreiging met vuurwapen, verboden wapenbezit en witwassen van contant geld

Op 26 januari 2018 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een 44-jarige man, die werd beschuldigd van bedreiging met een vuurwapen, verboden wapenbezit en witwassen van een aanzienlijk geldbedrag. De verdachte heeft op 27 september 2017 in Apeldoorn zijn ex-partner bedreigd met een doorgeladen vuurwapen en daarbij dreigende woorden geuit. Daarnaast werd hij beschuldigd van het in bezit hebben van een vuurwapen van categorie III en het witwassen van een geldbedrag van €30.546,-. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Bij de strafoplegging is rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op het slachtoffer en de omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandeling. De vordering van het slachtoffer voor immateriële schade is toegewezen tot een bedrag van €600,-, terwijl de vorderingen van de dochters van het slachtoffer niet-ontvankelijk zijn verklaard, omdat zij geen rechtstreekse schade hebben geleden. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van een vierde feit, namelijk de diefstal van goederen van het slachtoffer, omdat er onvoldoende bewijs was voor de opzet tot wederrechtelijke toe-eigening.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/800105-17
Datum uitspraak : 26 januari 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte 1] ,
geboren op [geboortedatum] 1974 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd te P.I. Arnhem - HvB Arnhem Zuid te Arnhem.
Raadsman: mr. R.A.C. Frijns, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 januari 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 27 september 2017 te Apeldoorn een persoon genaamd [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een (doorgeladen) vuurwapen te tonen en/of te richten op deze [slachtoffer 1] en de woorden heeft toegevoegd : "ik ga je kapot maken" en/of "ik ga daarna naar [naam] en dan schiet ik hem kapot" althans woorden van gelijke dreigende aard of
strekking;
2.
hij in of omstreeks de periode van 27 september 2017 tot en met 28 september 2017 te Apeldoorn, althans in Nederland, een vuurwapen van categorie III, onder 1, te weten een Crvena Zastava 7.65, en/of munitie van categorie III, te weten een of meerdere (kogel)patronen,
voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
3.
Primair
hij in of omstreeks de periode van 27 september 2017 tot en met 28 september 2017, te Apeldoorn, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een geldbedrag van 30.546 euro, althans een hoeveelheid geld, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van een voorwerp, te weten een geldbedrag van 30.546 euro, althans een hoeveelheid geld, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of
middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
althans, indien het vorenstaande onder 3 niet tot een veroordeling leidt:
Subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 27 september 2017 tot en met 28 september 2017, te Apeldoorn, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een geldbedrag van 30.546 euro, althans een hoeveelheid geld, heeft verworven en/of voorhanden gehad, terwijl hij, verdachte, redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeetelijk - onmiddellijk of middelijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
4.
hij op of omstreeks 27 september 2017 te Apeldoorn met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een of meerdere (3) tas(sen)(te weten een zwarte glimmende schoudertas en/of een zwarte tas met slangenprint en/of een tas met koeienhuid motief) met
inhoud (waaronder een geldbedrag van om en nabij 900 euro), in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.

2.Vrijspraak feit 4

De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 4 ten laste gelegde feit.
De raadsman heeft van het onder 4 ten laste gelegde feit vrijspraak bepleit, nu het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening ontbreekt.
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 1] aangifte heeft gedaan van diefstal van goederen uit haar woning. Verdachte ontkent goederen uit haar woning te hebben weggenomen. De tassen zijn weliswaar bij verdachte in de auto aangetroffen, maar daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank nog niet vast dat verdachte de tassen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen. Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij van plan was de tassen direct terug te brengen nadat hij had gehoord dat ze in zijn auto stonden, maar dat hij dat nog niet had gedaan omdat hij inmiddels door de politie was aangehouden. Bovendien heeft niemand gezien dat en wanneer verdachte de tassen heeft meegenomen. De rechtbank is van oordeel dat niet valt uit te sluiten dat verdachte de tassen in alle consternatie tijdens het conflict in de woning per abuis, tezamen met zijn eigen spullen, heeft meegenomen. De rechtbank is van oordeel dat voor een bewezenverklaring, naast de aangifte, steunbewijs voorhanden moet zijn, aangezien verdachte een ontkennende verklaring heeft afgelegd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte van het onder 4 ten laste gelegde feit vrijgesproken behoort te worden, omdat dit steunbewijs ontbreekt.
3. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Aanleiding onderzoek
Op 27 februari 2017 kwam er een melding binnen van een bedreiging met een vuurwapen van [slachtoffer 1] door [verdachte 1] op het adres [adres] in Apeldoorn. De politie heeft een onderzoek ingesteld en uiteindelijk kon [verdachte 1] (hierna: verdachte) in een hotelkamer worden aangehouden. Op de parkeerplaats van het hotel werd het vermoedelijk door verdachte gebruikte voertuig aangetroffen. Zowel in de doorzoeking van de auto als in de fouillering van verdachte werden grote geldbedragen aangetroffen. Tevens werd in het dashboardkastje van het voertuig een geladen vuurwapen aangetroffen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde feiten. De officier van justitie heeft ter terechtzitting de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht. Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit heeft de officier van justitie aangevoerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat het pistool doorgeladen was, zodat verdachte van dit deel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit heeft de raadsman vrijspraak bepleit van het in de tenlastelegging opgenomen richten van het vuurwapen en van de omstandigheid dat het vuurwapen doorgeladen zou zijn. Ten aanzien van het tonen van het vuurwapen heeft de raadsman “zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank”.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de raadsman “zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank”.
Ten aanzien van de onder 3 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten heeft de raadsman aangevoerd dat het geld dat is aangetroffen van eigen misdrijf afkomstig is. Er is geen handeling gepleegd door verdachte tot het verhullen of verbergen van het geldbedrag, hetgeen volgens de Hoge Raad wel is vereist bij het voorhanden hebben van opbrengsten van eigen misdrijf. De raadsman heeft verzocht verdachte van dit feit vrij te spreken.
Beoordeling door de rechtbank
Feit 1
In haar aangifte heeft [slachtoffer 1] verklaard dat zij op 27 september 2017 in haar woning aan de [adres] in Apeldoorn was. Zij heeft verdachte, haar ex-partner die bij haar in de woning verbleef, aangesproken op zijn agressieve gedrag. Verdachte werd weer agressief en zei: “ik neem geld mee, daarna ga ik naar [naam] toe en schiet ik hem kapot” [2] . De dochters van aangeefster kwamen intussen thuis. Verdachte werd steeds bozer. Hij pakte uit zijn linkerbinnenzak een pistool en richtte dit op aangeefster. Zij hoorde verdachte zeggen: “ik ga jou kapot maken”. Zij was bang dat verdachte zijn pistool ging gebruiken. [3]
Getuige [getuige] heeft verklaard dat zij tussen haar moeder en verdachte ging staan. Zij zag dat verdachte met zijn rechterhand iets uit de binnenzak van zijn jas pakte. Daarna zag zij dat hij een klein zwart vuurwapen in zijn rechterhand hield en dat op haar moeder richtte en zij hoorde dat verdachte zei: ”ik pak alles van je af en maak je kapot”. [4]
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de onder 1 ten laste gelegde bedreiging heeft begaan. Verdachte heeft het vuurwapen uit de binnenzak van zijn jas gepakt en op [slachtoffer 1] gericht. Hij heeft daarbij de woorden geuit, zoals deze in de tenlastelegging staan opgenomen. Niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat het vuurwapen
doorgeladen was (dus een kogel had in de kamer), gelet op het proces-verbaal van forensisch onderzoek vervoermiddel [5] . Van dit deel van de tenlastelegging wordt verdachte dan ook vrijgesproken. Dat het vuurwapen -naar de politie heeft vastgesteld- wel geladen was (dus kogel(s) had in de patroonhouder), betrekt de rechtbank bij de strafmaatbepaling.
Feit 2
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- de processen-verbaal van bevindingen, p. 131, 133 en 143;
- het proces-verbaal onderzoek wapen, p. 199 en 200;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 januari 2018.
Feit 3
Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] komt naar voren dat op 28 september 2017 in de auto met kenteken [kenteken] een witte envelop met geld is aangetroffen. Het geld bestond uit vijf pakketjes en elk pakketje bestond uit bundels met biljetten. [6] In totaal werd € 20.800,- in de auto aangetroffen, te weten 4 biljetten van 500 euro, 27 biljetten van 200 euro, 3 biljetten van 100 euro en 262 biljetten van 50 euro aangetroffen. [7]
Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] komt naar voren dat de huurovereenkomst van de auto met kenteken [kenteken] op naam van verdachte stond. [8] Verdachte heeft tijdens de zitting meerdere keren verklaard dat het “zijn” auto was, waaruit de rechtbank afleidt dat deze auto bij hem in gebruik was.
Uit de kennisgeving van inbeslagneming van verbalisant [verbalisant 2] komt naar voren dat tijdens de fouillering van verdachte op 28 september 2017 een bedrag van € 9.746,95 aan contant geld bij verdachte is aangetroffen. [9]
Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] komt naar voren dat in de periode 1 april 2016 tot en met 2 oktober 2017 een bedrag van € 127.190,- aan contante stortingen is gedaan op de rekening van verdachte. Verder hebben in de periode van 22 februari 2017 tot en met 27 september 2017 overboekingen naar China plaatsgevonden voor een bedrag van € 91.966,10. Tot slot heeft verdachte voor een bedrag van € 19.468,74 bitcoins aangeschaft. [10]
Uit het proces-verbaal verstrekking vordering gegevens van [verbalisant 4] komt naar voren dat op 27 september 2017 op de rekening van verdachte een bedrag van € 8.500,- is gestort. [11]
Enig misdrijf
De rechtbank overweegt dat voor een veroordeling van witwassen is vereist dat het betreffende voorwerp, middellijk of onmiddellijk afkomstig is uit enig misdrijf. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is voor een bewezenverklaring van het in de tenlastelegging opgenomen bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf” niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. De vaststelling dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf volstaat.
Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien die situatie zich voordoet, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring heeft voor de herkomst van het voorwerp. Zo een verklaring dient te voldoen aan de vereisten dat zij concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp “uit enig misdrijf” afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerpt uit enig misdrijf afkomstig is.
Vermoeden van witwassen
Tijdens het doorzoeken van de auto, welke op naam van verdachte werd gehuurd en bij hem in gebruik was, is een groot geldbedrag gevonden, te weten € 20.800, bestaande uit onder andere 4 biljetten van 500 euro en 27 biljetten van 200 euro. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat dat geld van hem was. Bij de fouillering van verdachte is een bedrag van € 9.746,95 aan contanten aangetroffen.
Verdachte had in die periode geen (legale) inkomsten en hij had een beperkt banktegoed. Verdachte had (onder meer) een schuld van € 200.000,- bij de Belastingdienst. Verdachte heeft verklaard dat hij na september 2016 geen uitkering meer heeft ontvangen en dat hij met zwart werken soms wel geld over hield, maar soms ook niet. Hoewel er niet een (on)middellijk verband is te leggen met enig misdrijf, is naar het oordeel van de rechtbank gelet op de hoogte en samenstelling van de geldbedragen en het feit dat onder verdachte een vuurwapen, munitie en wapenkoffers zijn aangetroffen, zonder meer sprake van een witwasvermoeden. Van verdachte mag onder de gegeven omstandigheden worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld, welke verklaring concreet, min of meer verifieerbaar en iet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
Verdachte heeft pas ter terechtzitting verklaard dat het geld uit eigen misdrijf afkomstig was. Uit zijn justitiële documentatie blijkt volgens de verdediging dat hij in het verleden is veroordeeld voor hennepteelt en het aangetroffen geld is afkomstig uit die hennepteelt. Verdachte had dat geld naar eigen zeggen bewaard om een eventuele ontnemingsvordering te kunnen betalen.
De rechtbank overweegt dat verdachte eerst op zitting een verklaring heeft gegeven voor de herkomst van het geld; bij de politie heeft hij daarover geen verklaring willen afleggen. Naast het bij verdachte aangetroffen contante geld is in de periode van 1 april 2016 tot en met 2 oktober 2017 een bedrag van € 127.190,- aan contante stortingen op de bankrekening van verdachte gedaan. Verder hebben in de periode van 22 februari 2017 tot en met 27 september 2017 overboekingen naar China plaatsgevonden voor een bedrag van € 91.966,10. Tot slot heeft verdachte voor een bedrag van € 19.468,74 bitcoins aangeschaft. Verder bevindt zich in het dossier een uitwerking van app-gesprekken, die naar het oordeel van de rechtbank drugsgerelateerd kunnen zijn. Over deze feiten en omstandigheden heeft verdachte tot op de dag van vandaag gezwegen; ook ter zitting heeft hij geen verklaring willen afleggen over de contante stortingen en de aanschaf van bitcoins. Verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank geenszins aannemelijk gemaakt dat het aangetroffen geld van eigen misdrijf afkomstig is. Een enkele verwijzing naar zijn strafblad is daartoe naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende. Ook overigens is niet aangetoond dat de geldbedragen afkomstig zouden zijn uit eigen misdrijf. De – niet onderbouwde en eerst ter zitting afgelegde – verklaring van verdachte, wordt naar het oordeel van de rechtbank dan ook op geen enkele wijze onderbouwd en is als zodanig onvoldoende concreet. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat het geld uit eigen misdrijf afkomstig is. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Nu niet aannemelijk is geworden dat het geld uit eigen misdrijf van verdachte afkomstig was, komt de rechtbank niet toe aan de bespreking van het verweer van de raadsman met betrekking tot de handeling die verdachte al dan niet zou hebben gepleegd om het geld te verhullen of te verbergen. De rechtbank komt dan ook op basis van het voorgaande tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dat het onder de verdachte aangetroffen geld – middellijk of onmiddellijk – uit enig misdrijf afkomstig is en dat verdachte dat wist.
De rechtbank acht, mede gelet op de vrijspraak van feit 4 niet aannemelijk geworden dat zich bij het aangetroffen geld een geldbedrag bevond dat aan [slachtoffer 2] toebehoort.
Verdachte heeft zich dus schuldig gemaakt aan witwassen.

4.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks27 september 2017 te Apeldoorn een persoon genaamd [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling, door een
(doorgeladen)vuurwapen te tonen en
/ofte richten op deze [slachtoffer 1] en de woorden heeft toegevoegd : "ik ga je kapot maken" en/
of"ik ga daarna naar [naam] en dan schiet ik hem kapot" althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij in
of omstreeksde periode van 27 september 2017 tot en met 28 september 2017 te Apeldoorn, althans in Nederland, een vuurwapen van categorie III, onder 1, te weten een Crvena Zastava 7.65, en/
ofmunitie van categorie III, te weten
een ofmeerdere (kogel)patronen,
voorhanden heeft gehad;
3.
Primair
hij in
of omstreeksde periode van 27 september 2017 tot en met 28 september 2017, te Apeldoorn, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een geldbedrag van 30.546 euro,
althans een hoeveelheid geld, heeft
verworven, voorhanden gehad,
overgedragen en/of omgezet,
en/of van een voorwerp,
te weten een geldbedrag van 30.546 euro, althans een hoeveelheid geld, gebruik heeft gemaakt,terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of
middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
Ten aanzien van feit 2:
handelen in strijd met artikel 26 eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26 eerste lid van de Wet wapens en munitie;
Ten aanzien van feit 3 primair:
Witwassen.

6.De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

8.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek waarvan 6 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 3 jaren met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling, contactverbod met [slachtoffer 1] en een locatieverbod (met toepassing van elektronische controle).
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de eis van de officier van justitie disproportioneel is. Het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf moet zo kort mogelijk worden gehouden. De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht voldoet naar de mening van de raadsman als afstraffingscomponent. Gelet op het reclasseringsadvies kan een forse stok achter de deur met een langere proeftijd worden ingezet in het kader van speciale preventie.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 21 december 2017;
- een voorlichtingsrapportage van de reclassering, gedateerd 29 december 2017.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden - dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van zijn ex-partner, verboden wapenbezit en het witwassen van een forse hoeveelheid contant geld. Verdachte heeft zijn ex-partner, in het bijzijn van haar kinderen, bedreigd met een geladen vuurwapen. Het gevoel van veiligheid van aangeefster is mede door verdachtes toedoen in ernstige mate aangetast. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke bedreigingen veelal langdurige en ernstige psychische gevolgen daarvan ondervinden. Het gaat om een ernstig geweldsdelict dat een voor de rechtsorde schokkend karakter heeft en dat leidt tot gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. Dit klemt te meer nu het gebeurde heeft plaatsgevonden in de woning van aangeefster en haar dochters daarvan getuige zijn geweest. Dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan. Verdachte heeft verder geprobeerd om geld afkomstig uit misdrijf te onttrekken aan het zicht van justitie, hetgeen doorgaans resulteert in een ernstige aantasting van de integriteit van het financieel en economisch bestel in het bijzonder en schade aan de maatschappij in het algemeen. Daarnaast werkt witwassen van crimineel vermogen het voortbestaan van verschillende vormen van criminaliteit in de hand.
De rechtbank heeft meegewogen dat hij zich blijkens zijn justitiële documentatie in het recente verleden niet schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten.
De rechtbank houdt verder rekening met het rapport van de reclassering van 29 december 2017. Hieruit komt naar voren dat verdachte zijn leven nog niet op orde heeft. Hij heeft geen (legaal) werk, geen eigen huisvesting en hij heeft financiële problemen. Gelet op de ontkennende houding van verdachte, is het recidiverisico niet in te schatten. Hij zegt gemotiveerd te zijn om zijn leven weer op te bouwen. Ondersteuning is hierbij geïndiceerd. Gezien het delict lijkt gecontroleerde omgang met [slachtoffer 1] gepast. Door de contacten met/over de kinderen is een contactverbod niet uitvoerbaar. Een locatieverbod is wel gepast. Geadviseerd wordt een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling en een locatieverbod met elektronische controle.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf aansluiting gezocht bij de Oriëntatiepunten van het Landelijk overleg van voorzitters van strafsectoren (LOVS). Voor artikel 285 Wetboek van Strafrecht is een oriëntatiepunt van vier maanden gevangenisstraf opgenomen en voor het bezit van het vuurwapen een gevangenisstraf van drie maanden. Daarbij heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat verdachte bewust de confrontatie met aangeefster heeft opgezocht en haar in haar woning en in het bijzijn van haar dochters heeft bedreigd door een geladen vuurwapen op haar te richten. Dit is strafverzwarend, net als de omstandigheid dat verdachte het wapen in de auto onder handbereik heeft gehad. Er is geen oriëntatiepunt van het LOVS met betrekking tot witwassen. Het oriëntatiepunt fraude wordt van toepassing verklaard op witwassen, indien dit in een frauduleuze context plaats vindt. Hoewel daar hier geen sprake van is en bij witwassen niet (direct) kan worden gesproken van een benadelingsbedrag zoals bij fraudedelicten, ziet de rechtbank toch aanleiding om aan te haken bij het oriëntatiepunt fraude. Witwassen wordt immers, net als fraudedelicten, ernstiger en stafwaardiger naarmate de bedragen waar het om gaat hoger worden. In het geval van verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van € 10.000,- tot € 70.000,- zou conform het LOVS-oriëntatiepunt fraude als uitgangspunt een straf van twee tot vijf maanden moeten worden opgelegd. Er is niet gebleken van strafverminderende of strafvermeerderende factoren.
De rechtbank is van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is. Bij de reclassering heeft verdachte aangegeven dat hij gemotiveerd is voor begeleiding. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden met aftrek waarvan vier maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 3 jaren, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een ambulante behandeling zoals door de reclassering in haar rapport geformuleerd. In een contact- en locatieverbod ziet de rechtbank geen meerwaarde, nu verdachte ter terechtzitting heeft aangegeven geen rechtstreeks contact met [slachtoffer 1] en haar dochters te zullen opnemen en slechts met de dochters in contact te zullen treden, als zij daarom vragen en daar behoefte aan hebben.

9.In beslag genomen voorwerpen

De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen op het standpunt gesteld dat de volgende goederen aan verdachte kunnen worden teruggegeven:
- Telefoon Samsung Duos;
- Telefoon iPhone wit;
- Telefoon wiko;
- Telefoon iPhone blauw;
- Telefoon iPhone 6;
- Beslaglegging rekeningnummers;
- Agenda zwart;
- Agenda oranje;
- Agenda grijs;
- Opbergdoosje;
- Administratie;
- Notitievel.
Verder heeft de officier van justitie aangevoerd dat de volgende goederen verbeurd verklaard dienen te worden:
- Geldbedrag van € 8.846,95;
- Wapenkoffertje;
- Geldbedrag van € 20.800,-.
Verder heeft de officier van justitie aangevoerd dat de volgende goederen moeten worden onttrokken aan het verkeer:
- Vuurwapen Creven, Zastava 7.65;
- Patroonhouder;
- Wapenkoffertje met drie patronen;
- Munitie 8 stuks;
- Munitie 7 stuks;
- Sealbag wit poeder.
Tot slot heeft de officier van justitie aangevoerd dat een geldbedrag van € 900,- (welk bedrag deel uitmaakt volgens de officier van het in de fouillering van verdachte aangetroffen geldbedrag) terug moet worden gegeven aan [slachtoffer 1] , waartoe reeds opdracht is gegeven en dat ten aanzien van een blikje Red Bull reeds is besloten tot vernietiging.
De raadsman heeft over de in beslag genomen voorwerpen geen opmerkingen gemaakt.
De rechtbank overweegt als volgt.
Nu zich geen strafvorderlijk belang daartegen verzet, zal de teruggave worden gelast van de na te melden voorwerpen aan de verdachte:
- Telefoon Samsung Duos;
- Telefoon iPhone wit;
- Telefoon wiko;
- Telefoon iPhone blauw;
- Telefoon iPhone 6;
- Beslaglegging rekeningnummers;
- Agenda zwart;
- Agenda oranje;
- Agenda grijs;
- Opbergdoosje;
- Administratie;
- Notitievel.
De na te melden in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, volgens opgave van verdachte aan verdachte toebehorend, zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, nu de voorwerpen geheel of grotendeels door middel van het onder 3 bewezen verklaarde zijn verkregen:
- Geldbedrag van € 8.846,95;
- Wapenkoffertje;
- Geldbedrag van € 20.800,-.
Nu de officier van justitie reeds heeft besloten een bedrag van € 900,- aan aangeefster te geven, komt de rechtbank niet meer toe aan een beslissing op dit deel van het onder verdachte in beslag genomen geld.
De na te melden in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, met betrekking tot welk het onder 2 bewezenverklaarde is begaan, dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet:
- Vuurwapen Creven, Zastava 7.65;
- Patroonhouder;
- Wapenkoffertje met drie patronen;
- Munitie 8 stuks;
- Munitie 7 stuks;
- Sealbag wit poeder.

10. De beoordeling van de civiele vorderingen, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 4.309,03.
De benadeelde partij [benadeelde] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 650,-.
De benadeelde partij [getuige] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 500,-.
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft de officier van justitie aangevoerd dat zij reeds opdracht heeft gegeven om het geldbedrag ter hoogte van
€ 900,- te retourneren. De vordering dient voor dit deel dan ook niet-ontvankelijk verklaard te worden. De officier van justitie heeft in het dossier onvoldoende aanknopingspunten aangetroffen dat het geld dat in de kluis lag, door verdachte is weggenomen. De vordering van de benadeelde partij dient ook voor dit deel niet-ontvankelijk te worden verklaard. Het eigen risico en de taxikosten zijn voor toewijzing vatbaar, nu deze kosten rechtstreeks verband houden met het strafbare feit. De kosten voor opvang van de hond is geen rechtstreekse schade die voortvloeit uit het bewezenverklaarde strafbare feit, zodat de benadeelde partij voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Ten aanzien van de immateriële schade is de officier van justitie van mening dat deze voor toewijzing vatbaar is, gelet op de emotionele gevolgen die het op je gericht krijgen van een vuurwapen meebrengen.
De vordering van de benadeelde partijen [benadeelde] en [getuige] zijn voor toewijzing vatbaar, nu zij direct aanwezig zijn geweest bij het strafbare feit en [getuige] zelf tussen verdachte en haar moeder is gaan staat. Een dergelijke ervaring heeft consequenties voor de emotionele en psychische toestand van personen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1] ten aanzien van de in beslag genomen geldbedragen van € 900,- en € 2.000,- niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De kosten van de opvang van de hond en de kosten voor de taxirit van de dochter dienen zijn geen rechtstreekse schade, waardoor de vordering ook voor dat deel niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Ook ten aanzien van het eigen risico dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu het causaal verband ontbreekt. Ten aanzien van de taxikosten naar GGNet geldt naar de mening van de raadsman een schadebeperkingsplicht. Verder zijn de kosten niet onderbouwd, zodat ook dit deel van de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De raadsman heeft verzocht de immateriële schade te matigen.
De vorderingen van benadeelde partijen [benadeelde] en [getuige] dienen te worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu er geen sprake is van rechtstreekse schade.
Beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde] en [getuige] overweegt de rechtbank dat degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit, zich terzake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij kan voegen in het strafproces. Uitgangspunt is dat van rechtstreekse schade sprake is indien iemand is getroffen in een belang dat door de overtreden strafbepaling wordt beschermd. De door de benadeelde partij geleden schade moet in zodanig nauw verband staan met het bewezenverklaarde feit, dat die schade redelijkerwijs moet worden aangemerkt als rechtstreeks aan de benadeelde partij door dat feit te zijn toegebracht. De rechtbank overweegt dat de benadeelde partijen [benadeelde] en [getuige] niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun vordering, nu zij geen rechtstreekse schade hebben geleden. [benadeelde] en [getuige] zijn niet zelf bedreigd met het vuurwapen. Het vuurwapen was immers gericht op haar moeder en de bedreiging van [getuige] is evenmin in de tenlastelegging opgenomen. Hoewel de rechtbank onderkent dat [getuige] en ook [benadeelde] enorm geschrokken zullen zijn van hetgeen hun moeder is overkomen en dat dit een nasleep zal hebben in hun dagelijkse leven, valt deze schade niet onder het bereik van artikel 51a en 51f van het Wetboek van Strafvordering, welke regeling ook niet voorziet in toekenning van shock-schade.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1] is de rechtbank met betrekking tot het weggenomen geld van oordeel dat deze post niet-ontvankelijk moet worden verklaard, nu verdachte is vrijgesproken van het onder 4 ten laste gelegde feit. De vordering dient ten aanzien van de overige materiële schade, bestaande uit het weggenomen geld uit het kluisje, de kosten voor het eigen risico van de medicijnen, de taxikosten voor de dochter en de taxikosten naar GGNet, eveneens niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu deze posten onvoldoende zijn onderbouwd.
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen de hierna te melden immateriële schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De vordering dient tot een bedrag van € 600,- (te weten immateriële schade) te worden toegewezen.
Wat betreft het meer of anders gevorderde zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard worden in haar vordering.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij.

11.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 33, 33a, 36b, 36c, 36f, 57, 62, 285, 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

12.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder feit 4 tenlastegelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 4, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 5;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
14 (veertien) maanden;
  • bepaalt, een gedeelte van de gevangenisstraf groot 4 (vier) maanden,
  • de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
o zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
o ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
o zijn medewerking zal verlenen aan het door de Reclassering Nederland te houden toezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
 de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
o zich houdt aan de aanwijzingen die de Reclassering Nederland hem geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde. Betrokkene moet zich binnen 3 dagen volgend op het vonnis zal melden bij de Reclassering Nederland op het telefoonnummer 088-8041404 om een afspraak te maken voor een eerste gesprek op de locatie Houtwal 16d, 7201 ES Zutphen. Hierna moet betrokkene zich blijven melden, zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
o gedurende de proeftijd diagnostiek zal laten verrichten en zich onder behandeling zal stellen van een Transfore te Apeldoorn, of een soortgelijke ambulante (forensische) zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij betrokkene zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven, indien en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
 geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht);
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- Vuurwapen Creven, Zastava 7.65;
- Patroonhouder;
- Wapenkoffertje met drie patronen;
- Munitie 8 stuks;
- Munitie 7 stuks;
- Sealbag wit poeder;

verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- Geldbedrag van € 8.846,95;
- Wapenkoffertje;
- Geldbedrag van € 20.800,-;
 gelast de
teruggavevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen aan veroordeelde, te weten:
- Telefoon Samsung Duos;
- Telefoon iPhone wit;
- Telefoon wiko;
- Telefoon iPhone blauw;
- Telefoon iPhone 6;
- Beslaglegging rekeningnummers;
- Agenda zwart;
- Agenda oranje;
- Agenda grijs;
- Opbergdoosje;
- Administratie;
- Notitievel;
 verklaart de
benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijkin haar vordering;
 verklaart de
benadeelde partij [getuige] niet-ontvankelijkin haar vordering;
 veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 1 tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [slachtoffer 1], van een bedrag van
€ 600,-(zeshonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 september 2017 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
 verklaart de
benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige niet-ontvankelijkin haar vordering;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 1] , een bedrag
te betalen van € 600,-(zeshonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 september 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 12 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. van der Mei (voorzitter), mr. A. Tegelaar en mr. H.F.R. van Heemstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P. Hoesstee-ter Haar, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 januari 2018.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant 5] , brigadier, van de politie eenheid Oost Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, basisteam Apeldoorn, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600/2017449313, gesloten op 5 december 2017 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , p. 121.
3.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , p. 121.
4.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] , p. 211.
5.Proces-verbaal van forensisch onderzoek vervoermiddel, p. 187.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 419.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 420.
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 143.
9.Kennisgeving van inbeslagneming, p. 137.
10.Proces-verbaal van bevindingen, p. 423.
11.Proces-verbaal verstrekking vordering gegevens, p. 418.