ECLI:NL:RBGEL:2018:3132

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 juli 2018
Publicatiedatum
13 juli 2018
Zaaknummer
05/880813-17
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van bedreiging met zware mishandeling of enig misdrijf tegen het leven gericht

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 12 juli 2018 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van bedreiging met zware mishandeling of enig misdrijf tegen het leven gericht. De tenlastelegging betrof een incident dat zich voordeed in de periode van 9 tot en met 10 maart 2017 te Arnhem, waarbij de verdachte een vuurwapen op het slachtoffer richtte. Tijdens de zitting op 28 juni 2018 heeft de officier van justitie betoogd dat er voldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De officier stelde dat de verklaringen van het slachtoffer en getuigen voldoende steun boden voor de beschuldiging, ondanks dat het slachtoffer niet expliciet had verklaard zich bedreigd te voelen. De verdediging daarentegen pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verklaringen van het slachtoffer en de getuige niet betrouwbaar waren en dat er onvoldoende objectief bewijs was om de beschuldiging te onderbouwen.

De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en de getuige zorgvuldig gewogen. Hoewel de rechtbank erkende dat de gedragingen van de verdachte zorgwekkend waren, oordeelde zij dat de omstandigheden niet zodanig waren dat bij het slachtoffer redelijke vrees kon ontstaan voor een daadwerkelijk misdrijf tegen het leven of zware mishandeling. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de tenlastelegging en sprak de verdachte vrij van alle beschuldigingen. Dit vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/880813-17
Datum uitspraak : 12 juli 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] ,
raadsvrouw: mr. F.F. Aarts, advocaat te Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 juni 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 09 maart 2017 tot en met 10 maart 2017 te Arnhem, althans in Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een vuurwapen op die [slachtoffer] te richten.

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit. Het dossier bevat twee verklaringen. Daaruit kan geconcludeerd worden dat een bedreiging heeft plaatsgevonden met een vuurwapen. Hoewel aangever niet specifiek heeft verklaard dat hij zich bedreigd voelde, kan uit de omstandigheden worden opgemaakt dat bij aangever redelijke vrees is ontstaan dat met dit wapen een misdrijf zou worden gepleegd met zwaar lichamelijk letsel of de dood tot gevolg. Die omstandigheden bestaan eruit dat een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op aangever werd gericht, hetgeen in het algemeen die vrees doet ontstaan, en dat aangever en zijn vrienden zijn weggerend toen zij de kans daartoe hadden.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte zal worden veroordeeld tot het verrichten van een werkstraf voor de duur van 150 uren, te vervangen door 75 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. De verdediging heeft aangevoerd dat de verklaringen van Van [slachtoffer] en [getuige] niet als voldoende betrouwbaar kunnen worden aangemerkt. Ze hebben voldoende gelegenheid gehad om hun verklaringen op elkaar af te stemmen. De verklaringen vinden geen steun in objectieve, feitelijke gegevens. Bovendien komt de verklaring van [getuige] op belangrijke delen niet overeen met de verklaring van aangever Van [slachtoffer] . Als er al sprake is van voldoende wettig bewijs, dan laat het bewijs ruimte voor redelijke twijfel.
Beoordeling door de rechtbank
Om tot een bewezenverklaring van bedreiging met zwaar lichamelijk letsel of enig misdrijf tegen het leven gericht te kunnen komen dient, volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, onder meer te worden bewezen dat ‘de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee gedreigd werd ook gepleegd zou worden.’
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat hij samen met twee andere jongens was weggelopen vanaf de Hoenderloo groep. In een woning aan de Kerkstraat te Arnhem hebben ze samen met twee mannen geblowd en alcohol gedronken. Eén van de mannen verliet de woning. De andere man pakte een geweer achter het bed vandaan. De man hield het geweer vast en richtte het op het raam in de kamer. Vervolgens draaide man zich om naar aangever en richtte het geweer kort op hem, voor de man het geweer weer terug legde.
[getuige] heeft bij de politie verklaard dat hij met twee jongens en twee andere mannen in een woning aan de Kerkstraat in Arnhem heeft geblowd en alcohol heeft gedronken. Eén man verliet de woning. De andere man liet een soort jachtwapen zien. Dit wapen lag achter het eindschot van het bed. De man zwaaide het vuurwapen heen en weer en richtte uiteindelijk met de loop op Van [slachtoffer] . De man vertelde dat hij altijd op vogels schoot.
Daargelaten de vraag of het daadwerkelijk is gegaan zoals Van [slachtoffer] en [getuige] hebben verklaard, is de rechtbank van oordeel dat de gedragingen zoals door hen omschreven niet kunnen worden aangemerkt als een strafrechtelijke bedreiging met zware mishandeling of enig misdrijf tegen het leven gericht. Als verdachte het wapen al ter hand heeft genomen en kort op Van [slachtoffer] heeft gericht, waren de omstandigheden en aard van die handeling niet zodanig dat bij Van [slachtoffer] de redelijke vrees kon ontstaan dat verdachte daadwerkelijk enig misdrijf tegen het leven gericht of zware mishandeling zou begaan. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het ten laste gelegde feit.

3.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Klep (voorzitter), mr. I.D. Jacobs en mr. F.M.A. 't Hart, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Blankenspoor, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 juli 2018.