7.2Volgens eiser is het gesprek met hem niet te kwalificeren als een zienswijze omdat niet kenbaar is gemaakt dat het voornemen bestond aan hem een dwangsom op te leggen, niet kenbaar is gemaakt dat sprake was van een gelegenheid om zijn zienswijze naar voren te brengen, het gesprek niet in zijn eigen (voorkeurs) taal heeft plaatsgevonden en hem niet de keuze is geboden zijn zienswijze mondeling of schriftelijk in te dienen.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder ter zitting heeft verklaard dat aan eiser bij dat gesprek kenbaar is gemaakt dat het werd gevoerd in verband met het voornemen om een last onder dwangsom op te leggen. Het kwalificeert dan ook als een zienswijze als bedoeld in artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht.
Het gesprek heeft tussen een half uur en drie kwartier geduurd en blijkens de weergave daarvan in het primaire besluit is eiser uitgebreid in de gelegenheid gesteld zijn kant van het gebeuren te belichten. Eiser beheerst ook de Engelse taal en heeft er niet tegen geprotesteerd dat het gesprek in die taal werd gevoerd.
Het feit dat hem niet de keuze is voorgehouden zijn zienswijze schriftelijk naar voren te brengen brengt niet mee dat hij daardoor in zijn belangen is geschaad, reeds omdat hij ook in de bezwaarfase zijn standpunt schriftelijk naar voren heeft gebracht.
De conclusie is dat de beroepsgrond faalt.
Op eisers stelling dat verweerder het mutatierapport onjuist kwalificeert komt de rechtbank hieronder terug.
8. Eiser heeft in de eerste plaats betoogd dat verweerder in de beslissing op bezwaar ten onrechte het mutatierapport heeft gekwalificeerd als een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal waarin de waarneming van een verbalisant staat.
Eiser moet worden toegegeven dat in het advies van de Commissie Bezwaarschriften – dat de motivering van het bestreden besluit bevat - het mutatierapport in overweging 2.14 niet goed wordt weergegeven.
Het betreft geen op ambtseed opgemaakt politierapport en ook blijkt daar niet uit dat een verbalisant heeft gezien dat eiser omstreeks 16.20 uur bij de kerk luidkeels naar vrouwen heeft geroepen dat zij hoeren zijn en naar mannen heeft geroepen dat zij pedofielen zijn.
Dat het mutatie rapport niet op ambtseed is opgemaakt maakt op zichzelf niet dat verweerder zich daarop niet (mede) mag baseren.
Waar het om gaat is of dit rapport, bezien in samenhang met wat overigens blijkt uit de dossierstukken en het verhandelde ter zitting, meebrengt dat in voldoende mate is komen vast te staan wat eiser heeft gedaan en of dat overtreding van het verbod in artikel 2, eerste lid, van de APV meebrengt.
Inhoudelijk is eiser van mening dat hij niet heeft geroepen naar vrouwen dat zij hoeren zijn en naar mannen dat zij pedofielen zijn.
Hij heeft slechts in zijn algemeenheid geroepen dat wie niet tegen pedofilie is, hier voor is. Daarnaast heeft eiser geroepen dat vrouwen zich soms kleden als prostituee.
De rechtbank overweegt ter zake als volgt.
Uit het mutatieverslag kan worden opgemaakt dat een melder heeft waargenomen dat eiser vrouwen heeft uitgescholden voor hoeren en mannen voor pedofielen en helemaal ‘los’ gaat.
Voorts heeft een getuige aangegeven dat er sinds drie weken twee mannen de kerkdienst verstoren en kerkgangers lastig vallen.
De verbalisant [verbalisant] gaf aan dat hij eiser ter plaatse aantrof die behoorlijk liep te schreeuwen.
Blijkens de weergave van de zienswijze heeft eiser zelf verklaard dat hij tegen mannen heeft geroepen dat wanneer je niet tegen pedofilie bent je hier voor bent.
Tegen vrouwen, waarvan hij vindt dat ze zich soms kleden als prostituee, heeft hij luid geroepen dat ze zich kleden als prostituee. Ter zitting heeft hij verklaard het Engelse woord ‘whores’ te hebben gebruikt.
Deze eigen verklaringen van eiser wijken naar het oordeel van de rechtbank in de kern niet af van hetgeen de melder in het proces-verbaal heeft aangegeven.
Ook indien moet worden uitgegaan van de eigen verklaringen van eiser gaat het om ernstig beledigende en aanstootgevende teksten die de aangesprokenen hebben mogen opvatten als tegen hen persoonlijk te zijn gericht.
Tevens in aanmerking nemende de plaats waar en het tijdstip waarop de uitingen zijn gedaan (bij een kerk en tegen kerkgangers bij de aanvang van een dienst), de wijze waarop de uitlatingen zijn gedaan en de duur en frequentie (schreeuwend, gedurende minstens een half uur en, naar niet is betwist, ook meerdere malen voorafgaand aan 30 april 2017) is er ook naar het oordeel van de rechtbank sprake van overtreding van het verbod als omschreven in artikel 2:1, eerste lid van de APV. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat uit de meldingen kan worden afgeleid dat de aangesprokenen het hoog hebben opgenomen zodat de rechtbank het gevaar voor ongeregeldheden reëel acht.
Eiser heeft aangevoerd dat hij bij vonnis van de politierechter van 14 augustus 2017 is vrijgesproken van verstoring van een openbare vergadering/ betoging/ samenkomst en/of een kerkgang op 30 april 2017. Deze enkele omstandigheid leidt niet tot een ander oordeel omdat bij de politierechter artikel 2:1 van de APV niet is getoetst en bovendien in het bestuursrecht andere bewijsregels gelden dan in het strafrecht.
In eisers beroep op zijn vrijheid van godsdienst en vrijheid van meningsuiting heeft verweerder geen bijzondere omstandigheden hoeven te zien om af te zien van de opgelegde last onder dwangsom. Blijkens artikel 6, tweede lid, van de Grondwet kunnen over de uitoefening van dit recht in de wet regels worden gesteld onder andere ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. Het belang bij handhaving heeft verweerder voldoende zwaarwegend kunnen achten om de wijze waarop eiser zijn mening kan uiten te beperken.
De last is ook beperkt in plaats (‘de nabijheid van een kerk’).
Het staat eiser nog steeds vrij zijn mening op een andere, minder belastende, wijze te uiten.
Ook overigens ziet de rechtbank in hetgeen is aangevoerd door eiser geen reden om te oordelen dat de last onder dwangsom onevenredig is.
9. Dit betekent dat het beroep ongegrond is. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.