ECLI:NL:RBGEL:2018:2998

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 juli 2018
Publicatiedatum
6 juli 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 215
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom opgelegd wegens verstoring van de openbare orde nabij een kerk

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 6 juli 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Eiser, een inwoner van Putten, heeft een last onder dwangsom opgelegd gekregen van de burgemeester van de gemeente Putten. Deze last houdt in dat eiser in de toekomst niet meer op een openbare plaats nabij een kerk door uitdagend gedrag aanleiding mag geven tot ongeregeldheden. De burgemeester heeft deze maatregel genomen naar aanleiding van meldingen van verstoring van kerkdiensten door eiser, die zich schreeuwend en beledigend uitliet naar kerkgangers. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij zijn vrijheid van godsdienst en meningsuiting niet mocht worden beperkt, maar de rechtbank oordeelde dat de burgemeester voldoende redenen had om de last op te leggen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser de Algemene plaatselijke verordening (APV) heeft overtreden door zich op een manier te gedragen die als aanstootgevend en beledigend werd ervaren door anderen. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en de last onder dwangsom bevestigd. De rechtbank oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om van handhaving af te zien, en dat de opgelegde last niet onevenredig was. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn in kennis gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/215

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. J. Visscher),
en

de burgemeester van de gemeente Putten te Putten, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 4 mei 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser gelast om in de toekomst niet meer op een openbare plaats in de gemeente Putten door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden in de nabijheid van een kerk op straffe van verbeurdverklaring van een dwangsom van een bedrag van € 2.500 voor iedere keer dat de last wordt overtreden tot een maximumbedrag van € 5.000.
Bij besluit van 1 december 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard, met overneming van het advies van de commissie bezwaarschriften van 7 november 2017.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juni 2018. Eiser is verschenen
,bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G. Voorn en mr. J. van den Heuvel. Mevrouw G. Marcus is als tolk verschenen voor eiser.

Overwegingen

1. Eiser heeft een beroep gedaan op betalingsonmacht ten aanzien van de verplichting tot het betalen van griffierecht en heeft een verklaring omtrent inkomen en vermogen overgelegd. Gelet op de criteria neergelegd in de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 13 februari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:282), is de rechtbank van oordeel dat het beroep op betalingsonmacht dient te worden gehonoreerd, zodat eiser vrijgesteld is van de verplichting tot het betalen van griffierecht.
2. In artikel 2:1, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening Putten (hierna: de APV) heeft overtreden, voor zover van belang, is opgenomen dat het verboden is door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.
3. Verweerders besluitvorming berust inhoudelijk met name op een mutatierapport van de Politie eenheid Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland van 30 april 2017, waarbij als verbalisanten worden genoemd [verbalisant] en [verbalisant].
Volgens dit rapport heeft een melder/getuige aangegeven dat er sinds drie weken twee mannen de kerkdienst verstoren en kerkgangers lastig vallen. Daarbij worden vrouwen voor hoeren en mannen voor pedofielen uitgescholden. Ter plaatse werd door de verbalisant eiser behoorlijk schreeuwend aangetroffen. Daarop is eiser aangehouden voor onder meer het verstoren van een kerkdienst en de openbare orde.
4. Enkele dagen daarna heeft er met eiser met een gesprek plaatsgevonden op zijn terras bij zijn recreatieverblijf. Daarin heeft eiser aangegeven dat hij mensen wil confronteren met het woord van God en dat hij het recht heeft op vrijheid van godsdienst. Ook is eiser in dat gesprek geconfronteerd met het feit dat getuigen hebben aangegeven dat hij mannen pedofielen noemt en dat hij richting vrouwen roept dat zij prostituees zijn. Eiser heeft in reactie daarop aangegeven dat in de katholieke kerk pedofilie voorkomt en dat wanneer je daar niet tegen bent, je hier voor bent en dat hij vindt dat vrouwen zich soms kleden als prostituee.
Verweerder beschouwt dit gesprek als een mondelinge zienswijze en heeft de inhoud van het besprokene vermeld in het primaire besluit.
5. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser artikel 2:1, eerste lid, van de APV heeft overtreden. Dat standpunt heeft verweerder, zoals hiervoor al vermeld, met name gebaseerd op het mutatierapport. Dat er bij de politie al eerder meldingen zijn binnengekomen waaruit kan worden opgemaakt dat dit voor de derde keer plaatsvond heeft verweerder ook bij het besluit betrokken. Daarom heeft verweerder aan eiser een last onder dwangsom opgelegd om in de toekomst niet meer op een openbare plaats nabij een kerk in de gemeente Putten door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden. Volgens verweerder is niet gebleken van omstandigheden die aanleiding geven om van handhaving af te zien.
6. Voor zover eiser in zijn schrijven van 14 februari 2018 heeft verzocht hetgeen in de gronden van bezwaar is aangevoerd als herhaald en ingelast te beschouwen in de gronden van beroep overweegt de rechtbank als volgt. Nu verweerder hier in het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd op in is gegaan en eiser deze gronden, anders dan besproken in voormelde rechtsoverwegingen, in beroep niet nader heeft onderbouwd, kan de enkele verwijzing, volgens vaste jurisprudentie van de rechter in hoger beroep, niet leiden tot het daarmee door eiser beoogde resultaat.
Wel bestaat aanleiding om nader in te gaan op de aanvullende gronden van 2 juni 2018. Dit stuk is weliswaar binnen 10 dagen voor de zitting ingediend, maar verweerder vindt het geen probleem om het als dossierstuk aan te merken.
Formele gronden
7.1
Eiser heeft in de eerste plaats betoogd dat altijd nog onvoldoende blijkt hoe en op welke wijze de politie de informatie aan het dossier heeft toegevoegd.
Deze grief slaagt niet.
De rechtbank onderschrijft op dit punt volledig het standpunt van de commissie bezwaren in haar advies onder punt 2.11, waar zij aangeeft dat een wettelijke basis daarvoor besloten ligt in artikel 172 van de Gemeentewet in combinatie met artikel 16, eerste lid, onder c van de Wet politiegegevens. Nu verweerder belast is met handhaving van de openbare orde en zich daarbij kan bedienen van de onder zijn gezag staande politie, valt niet in te zien waarom verweerder over de informatie van de politie niet zou mogen beschikken
Voor zover hierop de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit direct of indirect van toepassing zijn wordt daaraan voldaan nu het mutatierapport essentiële informatie bevat die van belang is voor de onderhavige zaak. Niet valt in te zien dat in die informatiebehoefte op een andere wijze kan worden voldaan.
7.2
Volgens eiser is het gesprek met hem niet te kwalificeren als een zienswijze omdat niet kenbaar is gemaakt dat het voornemen bestond aan hem een dwangsom op te leggen, niet kenbaar is gemaakt dat sprake was van een gelegenheid om zijn zienswijze naar voren te brengen, het gesprek niet in zijn eigen (voorkeurs) taal heeft plaatsgevonden en hem niet de keuze is geboden zijn zienswijze mondeling of schriftelijk in te dienen.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder ter zitting heeft verklaard dat aan eiser bij dat gesprek kenbaar is gemaakt dat het werd gevoerd in verband met het voornemen om een last onder dwangsom op te leggen. Het kwalificeert dan ook als een zienswijze als bedoeld in artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht.
Het gesprek heeft tussen een half uur en drie kwartier geduurd en blijkens de weergave daarvan in het primaire besluit is eiser uitgebreid in de gelegenheid gesteld zijn kant van het gebeuren te belichten. Eiser beheerst ook de Engelse taal en heeft er niet tegen geprotesteerd dat het gesprek in die taal werd gevoerd.
Het feit dat hem niet de keuze is voorgehouden zijn zienswijze schriftelijk naar voren te brengen brengt niet mee dat hij daardoor in zijn belangen is geschaad, reeds omdat hij ook in de bezwaarfase zijn standpunt schriftelijk naar voren heeft gebracht.
De conclusie is dat de beroepsgrond faalt.
Op eisers stelling dat verweerder het mutatierapport onjuist kwalificeert komt de rechtbank hieronder terug.
Inhoudelijke beoordeling
8. Eiser heeft in de eerste plaats betoogd dat verweerder in de beslissing op bezwaar ten onrechte het mutatierapport heeft gekwalificeerd als een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal waarin de waarneming van een verbalisant staat.
Eiser moet worden toegegeven dat in het advies van de Commissie Bezwaarschriften – dat de motivering van het bestreden besluit bevat - het mutatierapport in overweging 2.14 niet goed wordt weergegeven.
Het betreft geen op ambtseed opgemaakt politierapport en ook blijkt daar niet uit dat een verbalisant heeft gezien dat eiser omstreeks 16.20 uur bij de kerk luidkeels naar vrouwen heeft geroepen dat zij hoeren zijn en naar mannen heeft geroepen dat zij pedofielen zijn.
Dat het mutatie rapport niet op ambtseed is opgemaakt maakt op zichzelf niet dat verweerder zich daarop niet (mede) mag baseren.
Waar het om gaat is of dit rapport, bezien in samenhang met wat overigens blijkt uit de dossierstukken en het verhandelde ter zitting, meebrengt dat in voldoende mate is komen vast te staan wat eiser heeft gedaan en of dat overtreding van het verbod in artikel 2, eerste lid, van de APV meebrengt.
Inhoudelijk is eiser van mening dat hij niet heeft geroepen naar vrouwen dat zij hoeren zijn en naar mannen dat zij pedofielen zijn.
Hij heeft slechts in zijn algemeenheid geroepen dat wie niet tegen pedofilie is, hier voor is. Daarnaast heeft eiser geroepen dat vrouwen zich soms kleden als prostituee.
De rechtbank overweegt ter zake als volgt.
Uit het mutatieverslag kan worden opgemaakt dat een melder heeft waargenomen dat eiser vrouwen heeft uitgescholden voor hoeren en mannen voor pedofielen en helemaal ‘los’ gaat.
Voorts heeft een getuige aangegeven dat er sinds drie weken twee mannen de kerkdienst verstoren en kerkgangers lastig vallen.
De verbalisant [verbalisant] gaf aan dat hij eiser ter plaatse aantrof die behoorlijk liep te schreeuwen.
Blijkens de weergave van de zienswijze heeft eiser zelf verklaard dat hij tegen mannen heeft geroepen dat wanneer je niet tegen pedofilie bent je hier voor bent.
Tegen vrouwen, waarvan hij vindt dat ze zich soms kleden als prostituee, heeft hij luid geroepen dat ze zich kleden als prostituee. Ter zitting heeft hij verklaard het Engelse woord ‘whores’ te hebben gebruikt.
Deze eigen verklaringen van eiser wijken naar het oordeel van de rechtbank in de kern niet af van hetgeen de melder in het proces-verbaal heeft aangegeven.
Ook indien moet worden uitgegaan van de eigen verklaringen van eiser gaat het om ernstig beledigende en aanstootgevende teksten die de aangesprokenen hebben mogen opvatten als tegen hen persoonlijk te zijn gericht.
Tevens in aanmerking nemende de plaats waar en het tijdstip waarop de uitingen zijn gedaan (bij een kerk en tegen kerkgangers bij de aanvang van een dienst), de wijze waarop de uitlatingen zijn gedaan en de duur en frequentie (schreeuwend, gedurende minstens een half uur en, naar niet is betwist, ook meerdere malen voorafgaand aan 30 april 2017) is er ook naar het oordeel van de rechtbank sprake van overtreding van het verbod als omschreven in artikel 2:1, eerste lid van de APV. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat uit de meldingen kan worden afgeleid dat de aangesprokenen het hoog hebben opgenomen zodat de rechtbank het gevaar voor ongeregeldheden reëel acht.
Eiser heeft aangevoerd dat hij bij vonnis van de politierechter van 14 augustus 2017 is vrijgesproken van verstoring van een openbare vergadering/ betoging/ samenkomst en/of een kerkgang op 30 april 2017. Deze enkele omstandigheid leidt niet tot een ander oordeel omdat bij de politierechter artikel 2:1 van de APV niet is getoetst en bovendien in het bestuursrecht andere bewijsregels gelden dan in het strafrecht.
In eisers beroep op zijn vrijheid van godsdienst en vrijheid van meningsuiting heeft verweerder geen bijzondere omstandigheden hoeven te zien om af te zien van de opgelegde last onder dwangsom. Blijkens artikel 6, tweede lid, van de Grondwet kunnen over de uitoefening van dit recht in de wet regels worden gesteld onder andere ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. Het belang bij handhaving heeft verweerder voldoende zwaarwegend kunnen achten om de wijze waarop eiser zijn mening kan uiten te beperken.
De last is ook beperkt in plaats (‘de nabijheid van een kerk’).
Het staat eiser nog steeds vrij zijn mening op een andere, minder belastende, wijze te uiten.
Ook overigens ziet de rechtbank in hetgeen is aangevoerd door eiser geen reden om te oordelen dat de last onder dwangsom onevenredig is.
9. Dit betekent dat het beroep ongegrond is. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Penning, rechter, in tegenwoordigheid van R. Visscher, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.