ECLI:NL:RBGEL:2018:2920

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 april 2018
Publicatiedatum
3 juli 2018
Zaaknummer
C/05/285961 / HA ZA 15-388
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Civiele procedure over schadevergoeding door fraude door penningmeester

In deze civiele procedure heeft de Rechtbank Gelderland op 18 april 2018 uitspraak gedaan in een zaak tussen een vereniging en haar voormalige penningmeester. De eiser, een vereniging, vorderde schadevergoeding van de gedaagde penningmeester wegens vermeende fraude. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd dat het gehele kastekort van € 47.100,00 kan worden toegeschreven aan de gedaagde. De gedaagde heeft erkend € 29.000,00 te hebben ontvreemd, maar de rechtbank oordeelde dat niet kon worden vastgesteld dat het resterende bedrag van € 18.100,00 ook aan hem kon worden toegeschreven. De rechtbank heeft de vordering van de eiser gedeeltelijk toegewezen, waarbij de gedaagde werd veroordeeld tot betaling van € 30.773,23, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast zijn beslagkosten en proceskosten aan de zijde van de gedaagde toegewezen. De rechtbank heeft ook overwogen dat de eiser niet heeft aangetoond dat de kosten voor de inschakeling van een boekhouder aan het onrechtmatig handelen van de gedaagde konden worden toegeschreven. De uitspraak benadrukt de noodzaak van voldoende bewijs in civiele procedures, vooral in zaken die betrekking hebben op fraude en schadevergoeding.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/285961 / HA ZA 15-388
Vonnis van 18 april 2018
in de zaak van
de vereniging
[naam vereniging],
[vestigingsplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. A.A.P.M. Theunen te Deurne,
tegen
[Gedaagde],
[woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. C.J. Looijen te Zetten.
Partijen zullen hierna [Eiser] en [Gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 30 maart 2016
- het bericht namens [Eiser] dat zij drie getuigen wil horen, waarbij tevens producties zijn overgelegd, van 3 oktober 2016
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 18 oktober 2016
- de brief met als bijlagen drie getuigenverklaringen namens [Gedaagde] van 13 april 2017
- het bezwaar tegen de ingediende getuigenverklaringen namens [Eiser] van 18 april 2017
- het proces-verbaal van tegenverhoor van 25 april 2017
- het proces-verbaal van voortzetting van tegenverhoor van 22 augustus 2017
- de conclusie na getuigenverhoor namens [Eiser]
- de antwoordconclusie na getuigenverhoor met producties namens [Gedaagde]
- de akte uitlating producties namens [Eiser] .
1.2.
Daarna is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij tussenvonnis van 30 maart 2016 is [Eiser] opgedragen te bewijzen dat zij door het onrechtmatig handelen van [Gedaagde] de schade heeft geleden, ter hoogte van de bedragen in het door haar overgelegd overzicht (productie 1 bij dagvaarding), voor zover die schade het door [Gedaagde] erkende bedrag van € 29.000,00 ter zake van zijn onttrekkingen aan de kas, te boven gaat.
2.2.
[Eiser] heeft in verband daarmee op 3 oktober 2016 de volgende producties overgelegd:
- een opsomming van de geleden schade tot een bedrag van € 51.094,96,
- de jaarrekening over 2013,
- de jaarrekening tot en met 31 mei 2014,
- verklaringen met betrekking tot aan [Gedaagde] afgedragen cursusgeld,
- de overeenkomsten van geldlening tussen [Eiser] en [naam getuige 2] ,
- de factuur van 16 juni 2014 van de boekhouder, [naam getuige 3] , van € 1.815,00,
- bescheiden met betrekking tot door derden bij [Eiser] in rekening gebrachte aanmanings- en incassokosten,
- onkostendeclaraties van [Gedaagde] .
Daarnaast heeft zij als getuigen doen horen de heer [naam getuige 1] , de heer G.W. [naam getuige 2] en de heer [naam getuige 3] .
2.3.
[Gedaagde] heeft schriftelijke getuigenverklaringen van de heer [naam getuige 4] , de heer [naam getuige 5] en de heer [naam getuige 6] in het geding gebracht. [Eiser] heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
[Gedaagde] heeft in tegenverhoor als getuigen doen horen de heer [naam getuige 4] en de heer [naam getuige 5] .
2.4.
De rechtbank zal de schriftelijke getuigenverklaringen van [naam getuige 4] en van [naam getuige 5] buiten beschouwing laten, nu deze twee getuigen door de rechtbank op 25 april 2017, respectievelijk 22 augustus2017 zijn gehoord. De schriftelijke getuigenverklaring van de heer [naam getuige 6] zal door de rechtbank wel in de beoordeling worden betrokken, aangezien [Eiser] daarmee op 22 augustus 2017 alsnog heeft ingestemd.
2.5.
Daarna heeft ieder van partijen een conclusie na getuigenverhoor genomen. [Gedaagde] heeft daarbij producties overgelegd. [Eiser] heeft op die producties bij akte gereageerd.
2.6.
De door [Eiser] gevorderde schade van € 50.160,05 bestaat volgens het bij de dagvaarding overgelegde overzicht uit de volgende posten:
1. verduisterd geld over het gehele jaar 2013 € 36.793,00
2. verduisterd geld over de periode januari tot en met mei 2014 € 10.307,00
3. totaal aan bedragen die direct aan [Gedaagde] zijn betaald, maar die
niet meer zijn terug te vinden in de boekhouding van 2014 € 1.827,00
4. onbetaalde rente in verband met de lening van de heer [naam getuige 2] € 866,00
5. accountantskosten voor het op orde brengen van de opzettelijk
veroorzaakte chaos in de boekhouding € 605,00
6. rente en (incasso)kosten vanwege ontstane betalingsproblemen € 1.512,05
Op het totaal van de onder punt 1 tot en met 6 genoemde bedragen (€ 51.910,05) is een bedrag van € 1.750,00 in mindering gebracht, dat inmiddels door [Gedaagde] aan [Eiser] is voldaan.
Bij de door [Eiser] op 3 oktober 2016 overgelegde stukken bevindt zich een aangepaste opsomming van de geleden schade. Daarop zijn voormelde posten 3 en 5 gewijzigd naar respectievelijk € 1.400,51 en € 1.815,00. Voorts is daarin een bedrag opgenomen van € 151,40 vanwege een volgens [Eiser] onjuiste onkostendeclaratie van [Gedaagde] . [Eiser] heeft haar eis echter niet gewijzigd met voormelde bedragen, zodat de rechtbank de wijziging van de schadeposten buiten beschouwing zal laten.
2.7.
Getuige [naam getuige 1] heeft, voor zover van belang, het volgende verklaard.
Ik ben secretaris van [Eiser] geweest van het najaar van 2013 tot het voorjaar van 2016. Sinds het voorjaar van 2016 ben ik commissaris. (…)
Het overzicht dat is meegestuurd bij de stukken is door mij gemaakt. De eerste twee posten zijn duidelijk want die komen rechtstreeks uit het accountantsrapport (product 1 en product 2). De post vier en de posten vanaf zes komen voort uit het feit dat er te weinig geld aanwezig was door de onttrekkingen door [Gedaagde] . Dat is grofweg het verschil tussen € 51.000,00 en € 46.000,00. Die posten zijn door [Gedaagde] niet in eigen zak gestoken, maar zijn wel schade. Er zit ook een post bij van bedragen die door de leden rechtstreeks aan [Gedaagde] zijn betaald.
De accountant heeft de onttrekkingen aan de kas berekend aan de hand van de boekhouding. Wij hebben de boekhouding van [Gedaagde] ontvangen en daarbij heeft hij meegedeeld dat dit de complete boekhouding betrof. Het was een doos vol met mappen. Ik zelf heb daar niet in gekeken. Ik weet wel dat er staten van bonnetjes bij zaten. De boekhouding die wij van [Gedaagde] hebben ontvangen betrof heel het jaar 2013 en het jaar 2014 tot medio mei. Ik weet niet waar de boekhouding over 2012 is. Over 2012 is decharge verleend aan [Gedaagde] zodat dat jaar is afgesloten. Ik weet niet precies wanneer [Gedaagde] penningmeester was. Ik heb gehoord dat dat vanaf 2011 was. Ikzelf was toen nog beginnend lid.
Ik ben niet persoonlijk aanwezig geweest bij de kasafdrachten van de bar en het schietbureau. Dat zijn twee aparte afrekenplaatsen. De afdracht daarvan werd in twee aparte enveloppen in de kluis gedaan, in een afgesloten achter de bar. De penningmeester zou die bedragen uit de enveloppen moeten afstorten bij de bank. Het geld werd door vrijwilligers die bij de bar en het schietbureau werkten in de enveloppen gedaan. In de bar kon in principe ieder lid als vrijwilliger werken. Bij het schietbureau werkten altijd twee vrijwilligers, waarvan één in ieder geval verlofhouder was voor de uitgifte van wapens en munitie.
Een automatisch afdracht systeem is er pas in juli/augustus 2014 gekomen. Toen moest alles met een pasje worden betaald bij de bar en het schietbureau en werd er niet meer gewerkt met contant geld. Er was voor die tijd wel een automatisch kassa systeem waarin werd bijgehouden wat er werd verkocht, maar ik weet niet of dat toen gebruikt werd.
Ik weet niet of in de periode voordat [Gedaagde] penningmeester was er ook wel eens sprake was van kastekorten. In de periode dat ik bestuurslid was, was dat niet aan de orde.
(…)
De lening van [naam getuige 2] was nodig omdat er geld miste en de rekeningen van de vereniging niet meer betaald konden worden. De lening is aangegaan om de vereniging drijvend te houden.
Op vragen van mr. Looijen antwoord ik:
In de periode dat [Gedaagde] penningmeester was en ik in het bestuur zat ben ik bij vrijwel alle bestuursvergaderingen aanwezig geweest. Stel dat er 20 vergaderingen waren dan ben ik bij 19 aanwezig geweest.
Ik kan mij niet herinneren dat er gesproken is over cameratoezicht en dat er gelden verdwenen. Ik heb dat ook niet in de notulen kunnen vinden. Er is nooit melding gemaakt van verdwenen gelden. Wel is er over camera’s gesproken maar dan in de zin van waar die moesten hangen en wie dat ging regelen. Er is niet over camera’s gesproken omdat er geld verdween.
(…)
Ik ben er niet van op de hoogte dat Davilex heeft gezegd dat de fout bij hen ligt. Ik weet wel dat [Gedaagde] heeft gezegd dat het Davilex systeem was gecrasht.
Ik ben er niet van op de hoogte hoe de boekhouding aan [Gedaagde] is aangeleverd door de vorige penningmeester. Die penningmeester is uit zijn functie gezet omdat hij had gedronken en zich op de schietbaan bevond, en dat is verboden.
Er is met mij niet gesproken over het beginsaldo van de boekhouding toen [Gedaagde] penningmeester werd. In 2012 is decharge verleend aan [Gedaagde] zodat het saldo waarmee hij begon niet relevant is.
In vergaderingen heb ik wel bonnetjesstaten en balansen gezien. Bij de overdracht van de boekhouding door [Gedaagde] was ik niet aanwezig.
(…)
2.8.
Getuige [naam getuige 2] heeft, voor zover van belang, het volgende verklaard.
Toen de verduistering door [Gedaagde] aan het licht kwam is de voorzitter van de vereniging afgetreden en toen ben ik voorzitter geworden. Daarvoor was ik hoofd technische dienst en hield ik mij bezig met gebouwonderhoud en schietbaanonderhoud. Ik maakte toen deel uit van het bestuur maar niet van het dagelijks bestuur.
In de periode dat [Gedaagde] penningmeester was had ik geen zicht op de boekhouding. Ik heb in die periode tijdens de vergaderingen wel vaker vragen gesteld over hoe het er financieel voor stond. Gevoelsmatig klopte het voor mij niet want [Gedaagde] zei dat er geen geld meer was terwijl er volgens mij voldoende inkomsten uit contributies en dergelijke waren.
In 2013 heeft het bestuur de beslissing genomen om vijf schietbanen te vervangen. Die werkzaamheden konden niet betaald worden. Toen heb ik € 7.500,00 overgemaakt aan de SNS bank met de bedoeling dat daaruit de betalingen voor de schietbanen zouden kunnen worden gedaan. Bij de SNS bank bestond echter een achterstand met betrekking tot de hypotheekrente en aflossing. En daarom heeft de SNS bank die € 7.500,00 daarvoor aangewend. Daarna heb ik nog een keer € 2.500,00 overgemaakt aan de Rabobank voor een aanbetaling voor de schietbaan. Voor dat bedrag heb ik van de vereniging certificaten gekregen.
Ik weet niet hoe de boekhouding in elkaar zat. Onder de vorige penningmeester heb ik wel eens kascontroles gedaan en dat zag er toen goed uit. Ik ben niet betrokken geweest bij de overdracht van de boekhouding door de eerdere penningmeester aan [Gedaagde] .
Er was een kascontrole systeem zowel voor de bar als voor het schietbureau. Iedere schietavond werd de kas opgemaakt door de beheerder van de bar en de beheerder van het schietbureau. Dat zijn diverse mensen, net wie er dienst had. Het geld uit de kas ging met een uitdraai uit het kassysteem in een envelop en op die envelop werd het bedrag geschreven. Die envelop ging in een speciale kluis achter de bar. De penningmeester moest dat afstorten bij de bank. Het kwam voor dat [Gedaagde] het geld uit de envelop meenam ten einde dit af te storten. De beheerder deed dan de envelop met alleen de uitdraai daarin in de kluis. [Gedaagde] was de enige die toegang had tot de kluis. Ik heb zelf meegemaakt dat [Gedaagde] het geld van de kas meenam.
Voordat [Gedaagde] penningmeester was waren er geen kastekorten. Ik heb het gisteravond nog nagekeken. Toen hij het penningmeesterschap overnam stond er op de Rabobank € 12.500,00 en op de SNS bank € 6.000,00. Dat heb ik gehaald uit de kasstukken van 2011.
(…)
Buiten de bedragen van € 12.500,00 en € 2.500,00 heb ik nog € 15.000,00 aan de vereniging geleend omdat de vereniging anders failliet ging. Er was toen een achterstand bij de SNS bank en er liepen allerlei incasso’s. In 2016 heb ik nog € 10.000,00 aan de vereniging geleend in verband met de vervanging van de dakbedekking.
Op vragen van mr. Looijen antwoord ik:
Er is eenmaal in de maand een bestuursvergadering en die heb ik allemaal bijgewoond. Op die vergaderingen is niet gesproken over tekorten op de balans toen er nog een andere penningmeester was. Ik weet niet beter dan dat er nooit tekorten waren.
In 2009 of 2010 heb ik voor het laatst in het kader van de kascontrolecommissie een controle uitgevoerd. Dat was nog bij de vorige penningmeester.
Ik heb van [Gedaagde] gehoord dat hij een puinhoop heeft aangetroffen toen hij de boekhouding overgedragen kreeg van de vorige penningmeester.
(…)
De bar gaat in principe om 23.00 uur dicht en dan wordt ook de kas gesloten. Dat geldt ook voor het schietbureau. [Gedaagde] ging dikwijls eerder weg. Het kan zijn dat hij dan om ongeveer 21.00 uur al vertrok. Het kwam voor dat er na 23.00 uur nog wel iets gedronken werd en dat er dus na 23.00 uur nog afdrachten waren. Als de kas dan al was opgemaakt dan werd het geld van de afrekening van dat drankje in de kas gedaan. Ook kwam het voor dat het werd afgetekend op de consumptiekaart die al was betaald.
Bij de bar was een ander systeem dan bij het schietbureau. Bij de bar werd gewerkt met een uitdraai uit het kassysteem en bij de schietbaan met een uitdraai uit de computer.
(…)
Meestal was ik bij de algemene ledenvergaderingen aanwezig en ik heb ook de verslagen van de penningmeesters gelezen. Ik blijf erbij dat ik er niet van op de hoogte was of er tekorten waren voordat [Gedaagde] penningmeester werd.
(…)
2.9.
Getuige [naam getuige 3] heeft, voor zover van belang, het volgende verklaard.
Ik ben vanaf medio 2014 de boekhouder van [Eiser] . Voor mij was er geen andere boekhouder en werd alles door de penningmeester gedaan. Ik kreeg de opdracht om de administratie te controleren en jaarrekeningen op te stellen over de jaren 2013 en de eerste helft van 2014.
Er zijn bij de vereniging twee activiteiten die omzet genereren, de bar en de schietbaan en die hebben beide een aparte kas. Daarnaast is er nog een algemene kas.
Ik heb geconstateerd dat iedere dag dat de kas en de schietbaan open waren er een kasstaat werd opgemaakt waarop werd vermeld hoeveel de omzet was en welk bedrag er werd afgedragen. Wat er volgens die kasstaten had moeten worden afgedragen is niet afgedragen aan de bank. Er bestond een aparte kasstaat voor de bar en voor de schietbaan. Voor de algemene kas bestond geen kasstaat. Die hebben we achteraf geprobeerd op te stellen aan de hand van uitgaven die zijn gedaan, zoals bijvoorbeeld contant betaalde rekeningen. Over het hele jaar was de omzet in de algemene kas ongeveer € 5.000,00, de omzet van de bar was € 16.500,00 en van de schietbaan € 9.500,00. De beginpositie per 1 januari 2013 is door [Gedaagde] opgesteld. Er waren ook een aantal kruisposten uit het jaar daarvoor die niet zijn afgedragen. Dat ging om een bedrag van ongeveer € 5.000,00. Ook de opgenomen bedragen bij de bank klopten niet. Waar in de jaarrekening wordt gesproken van “ontvreemd kasgeld”, wordt bedoeld het totale bedrag aan geld dat er zou moeten zijn zowel in de kas als op de bank en wat er niet was.
De administratie over de periode voor 2013 is mij niet bekend. Ik weet niet of er in 2011 of 2012 ook tekorten waren.
(…)
Uit de administratie bleek dat er veel incasso’s waren van rekeningen die niet waren betaald. Dat betrof incasso’s uit 2013 en 2014, maar ook incasso’s uit eerdere jaren.
In de boekhouding ontbrak een stuk opvolging. De kasstaten van de schietbaan werden wel goed bijgehouden maar er ontbrak ook veel in de administratie.
Verder viel op dat de omzet van de bar bijna gelijk was aan de inkoop voor de bar, terwijl er op de in de bar gehanteerde prijzen wel een opslag zat zodat er eigenlijk winst zou moeten zijn. Na medio 2014 wordt er in de bar wel winst gemaakt.
De tekorten in de kas zijn allemaal toe te schrijven aan [Gedaagde] . Het was zijn verantwoording dat het klopte. Als anderen geld zouden hebben ontvreemd dan had hij dat kunnen zien. Het viel onder zijn verantwoordelijkheid.
Alles in 2013 is opnieuw geboekt. Er waren onduidelijke overzichten en daarom is besloten alles opnieuw te doen. Ik weet niet of dat te maken had met Davilex.
Voor 2013 werd de jaarrekening door de penningmeester gemaakt. Ik heb de eindpositie van 2012 gebruikt als beginpositie voor 2013. Daar bleek dat probleem met de kruisposten. Ik weet niet of dat geheel aan [Gedaagde] kan worden toegerekend.
De fraude als zodanig heeft niet gezorgd voor meer werk. Ook zonder de fraude had het opmaken van de jaarrekeningen over 2013 en 2014 evenveel werk gekost.
Op vragen van mr. Looijen antwoord ik:
(…)
De administratie van voor 2013 heb ik niet gezien. Ik weet niets van omzetdalingen van de bar in de periode voor 2013.
2.10.
Getuige [naam getuige 4] heeft, voor zover van belang, het volgende verklaard.
Ik ben hoofd technische dienst van de vereniging geweest van 2010 tot en met 2012. (…)Toen ik hoofd technische dienst werd, kwam er ook een andere penningmeester van de vereniging. De penningmeester was eerst de heer [naam A] en daarna is het [Gedaagde] geworden. Dat was al vrij snel na mijn aantreden als hoofd technische dienst. [Gedaagde] zou orde op zaken moeten stellen. Ik zeg dat omdat de administratie van de vereniging een puinhoop was. Ik heb ook gezien wat er werd overgedragen aan [Gedaagde] . Dat was een stapel papier en een schoenendoos vol met bonnen. De vorige penningmeester, [naam A], moest weg omdat hij zijn werk niet goed deed.
In 2012 ben ik gestopt als hoofd technische dienst en ben ik lid gebleven van de vereniging. Als hoofd technische dienst maakte ik geen deel uit van het dagelijks bestuur maar van een commissie. (…)
De bar en het schietbureau werden boekhoudkundig niet goed geregeld. [naam A] deed daar niets aan. [Gedaagde] is toen als penningmeester ingeschakeld om dat allemaal weer recht te breien. In de tijd dat ik hoofd technische dienst was, ben ik bij alle vergaderingen van het dagelijks bestuur aanwezig geweest. Daar hebben we de problemen van de vereniging ook besproken. Ten aanzien van de bar was aan de orde dat de kosten stegen en dat de omzet omlaag ging. Ook het innen van de contributie was een probleem. Ikzelf heb als lid bijvoorbeeld een tijd geen facturen voor de contributie ontvangen en dat geeft al aan dat de zaak niet op orde was.
Toen [Gedaagde] als penningmeester kwam, heeft hij de vereniging omhoog getrokken. Hij heeft de administratie op orde gebracht. Hij besprak ook alles wat er niet klopte in het bestuur, soms zelfs wat te streng. Hij was zeer betrokken bij de vereniging.
Ik weet niet hoe het ging met de kasafdrachten en de afdrachten van het schietbureau.
Op de ledenvergadering werd elk jaar de jaarrekening besproken. Die was altijd negatief. Er waren altijd tekorten, soms zelfs 10.000 euro negatief. Toen [Gedaagde] bezig was als penningmeester, liepen die tekorten terug.
(…)
De vereniging had een boekhoudprogramma maar dat heeft nooit goed gewerkt en daar waren voortdurend problemen mee. Dat programma heette Davilex.
(…) Alle problemen die ik zojuist heb geschetst, bestonden al voordat [Gedaagde] penningmeester was van de vereniging dus toen waren er al financiële problemen.
(…)
2.11.
Getuige [naam getuige 5] heeft, voor zover van belang, het volgende verklaard.
(…)
Van 2009 tot en met 2012 ben ik hoofd technische dienst geweest, daaraan opvolgend ben ik hoofd van het schietbureau geweest. In die hoedanigheden was ik ook lid van het bestuur. Sinds 2015 ben ik geen lid meer van de verenging.
[Gedaagde] is rond 2012 penningmeester geworden. Daarvóór was het de heer [naam A]. De administratie is chaotisch door de heer [naam A] aan [Gedaagde] overgedragen. Dat weet ik van de toenmalige voorzitter, dat was [naam B] of [Naam C], dat weet ik niet meer precies, en van [Gedaagde] en medebestuursleden.
[naam A] is destijds gevraagd op te stappen als penningmeester want hij hield nogal van alcohol en deed soms dingen die het bestuur niet gepast achtte.
Met betrekking tot de administratie had hij niet alles onder controle. Er lagen vaak stapels papier op de grond. Hij noteerde ook niet alles zoals dat hoort. Volgens mij heeft de kascontrolecommissie geen fouten in zijn werk ontdekt. [naam A] kon ook minder goed met de computer overweg.
De bestuursvergaderingen waren één keer per maand. Ik probeerde altijd aanwezig te zijn, maar door mijn werk bij de brandweer kon dat niet altijd. Doorgaans was ik wel aanwezig bij de bestuursvergaderingen.
Als hoofd schietbureau wist ik hoe het ging met de kasafdrachten van het schietbureau. Als er te veel geld in de kas zat, meer dan 100 of 150 euro, dan werd dat in een envelop gedaan en die envelop ging in de kluis achter de bar. Op de envelop moest de datum staan, de hoeveelheid geld en door wie het in de envelop was gedaan. Die afdrachten werden gedaan door degene die dienst had van het schietbureau. Dat waren verschillende personen. Wel twintig personen of meer.
De kasafdracht van de bar ging ongeveer hetzelfde als bij het schietbureau.
(…)
Tijdens de bestuursvergaderingen heeft [Gedaagde] verteld dat er steeds lijken uit de kast kwamen uit de periode dat [naam A] penningmeester was. Er was veel contributie niet betaald, de staat van het pand was niet goed en daar moest wat aan gebeuren en ook zat er niet veel in kas. [Gedaagde] heeft ook gezegd dat het niet goed ging met de kasafdrachten, er zaten enveloppen in de kluis zonder datum of zonder naam en het liep niet goed. [Gedaagde] heeft steeds gezegd dat er orde op zaken gesteld moest worden. Ook het hoofd van de bar en het hoofd schietbureau moesten beter opletten en goed noteren wat er omging. Er bestond ook de indruk dat er aan de bar wel consumpties werden genuttigd maar dat die niet werden betaald.
Ik weet niet of er in 2011 en 2012 tekorten waren, maar ik weet wel dat [naam A] altijd klaagde dat de vereniging krap bij kas zat. Dat was zijn standaardantwoord als je hem iets vroeg.
(…)
[Gedaagde] heeft toen hij penningmeester werd het bestuur meegedeeld wat hij overgedragen had gekregen van [naam A] en hoe dat erbij stond. De reactie van het bestuur was dat men blij was dat er orde zou worden geschapen. (…)
Op vragen van mr. Looijen antwoord ik:
(…) Ik weet niet zeker of [Gedaagde] in algemene ledenvergaderingen melding heeft gemaakt van het niet kloppen van de banksaldi op de balans van 2011. Ik weet wel zeker dat hij in de algemene ledenvergadering melding heeft gemaakt van niet verklaarbare lage opbrengsten van de bar en dat er in 2010 en 2011 meer dan 30.000 euro aan niet geinde contributie openstond. Uit de notulen zou moeten blijken wat er precies is gezegd. Deze punten werden ook in de bestuursvergaderingen besproken.
Ik kan me niet voorstellen dat [Gedaagde] in zo’n korte periode zoveel geld weggesluisd kan hebben. Dat geld is er nooit geweest, anders had [naam A] ook nooit zo zitten zeuren dat er te weinig geld was. Dat is mijn mening.
(…)
2.12.
In de schriftelijke verklaring van getuige [naam getuige 6] is, voor zover van belang, het volgende vermeld:
1. Tijdens het lidmaatschap van [Gedaagde] was ondergetekende resp. Hoofd Opleidingen en zijn laatste periode van het lidmaatschap, secretaris van die vereniging en wel tot juni 2014.
2. Meerdere malen heeft [Gedaagde] in de periode 2012-2014 zowel in de Algemene Leden Vergadering als in diverse bestuursvergaderingen melding gemaakt van het feit dat opbrengsten van de bar niet verklaarbaar steeds lager waren geworden terwijl de inkoopkosten in die periode even hoog waren als de opbrengsten. Ook is meerder malen kenbaar gemaakt dat de kasafdracht staten niet klopten, de kas afdrachten administratief niet in orde/niet correct waren (…)
3. Het in punt 2 genoemde werd meestal niet in de notulen vermeld om geen onnodige onrust en beschadigingen te veroorzaken binnen de vereniging (…)
4. (…)
5. (…)
6. Ook is door [Gedaagde] met foto’s getoond hoe hij na het vertrek van penningmeester [naam A] (eind 2011) van die vertrokken penningmeester niet afgeboekte documenten over 2011 kreeg in doosjes en enveloppen. [Gedaagde] heeft dat allemaal uitgezocht en alsnog alles geboekt en een Jaarrekening 2011 samengesteld. Die is in bestuur en Algemene Ledenvergadering behandeld en goedgekeurd onder vermelding van [Gedaagde] dat op die eindbalans van 2011 absoluut onjuiste bedragen stonden aan banksaldi en een niet te verklaren zeer hoog kassaldo van meer dan € 5.000,00 en dat hij dat in 2012 verder zou uitzoeken en corrigeren. Ook dat laatste is gemeld bij de behandeling van de Jaarrekening 2012 (incl. uitgebreide toelichting) in het bestuur en de Algemene Leden Vergadering.
7. Voorts verklaar ik dat de vorige penningmeester tijdens zijn functioneren als penningmeester van de verenigingsadministratie een rotzooi had gemaakt, mede veroorzaakt door een niet goed functionerende boekhoud software van het bedrijf Davilex. Ook [Gedaagde] heeft meerdere malen melding gemaakt van storende en gecrashte boekhoud software en om die reden enkele malen alle geboekte documenten over de jaren 2013 en 2014 opnieuw moeten inboeken. (…)
2.13.
De rechtbank overweegt het volgende. Getuige [naam getuige 1] en getuige [naam getuige 2] hebben niet inhoudelijk uit eigen wetenschap kunnen verklaren over de staat van de boekhouding, zoals die door de oude penningmeester [naam A] is overgedragen aan [Gedaagde] , en ook niet over de boekhouding over 2013 en 2014, zoals die medio 2014 door [Gedaagde] aan het bestuur van [Eiser] is overgedragen. Met betrekking tot de boekhouding over 2012 verklaart getuige [naam getuige 1] slechts dat [Gedaagde] ter zake daarvan decharge is verleend. Getuige [naam getuige 2] verklaart niets over de boekhouding van 2012. Getuige [naam getuige 1] verklaart voorts dat hij niet weet of er sprake was van kastekorten onder de oude penningmeester. Getuige [naam getuige 2] verklaart dat er volgens hem in 2011 geen kastekorten waren. Hij verklaart voorts dat er op bestuursvergaderingen nooit over is gesproken dat er onder de oude penningmeester tekorten waren.
Uit de getuigenverklaringen van [naam getuige 4] en [naam getuige 5] volgt dat de boekhouding die door [naam A] aan [Gedaagde] is overgedragen een puinhoop was en dat [Gedaagde] orde op zaken heeft gesteld. Dit volgt ook uit de schriftelijke getuigenverklaring van [naam getuige 6]. Of er onder penningmeester [naam A] sprake van tekorten was, volgt niet uit met zoveel woorden uit die getuigenverklaringen. Wel verklaart getuige [naam getuige 5] dat [naam A] altijd klaagde dat de vereniging krap bij kas zat. Getuige [naam getuige 6] verklaart dat [Gedaagde] aan het bestuur en de algemene ledenvergadering heeft meegedeeld dat de eindbalans 2011 onjuist was ten aanzien van de banksaldi en het kassaldo.
Getuige [naam getuige 3] heeft evenmin verklaard over de staat van de boekhouding van vóór 1 januari 2013. De boekhouding van voor die datum is hem niet bekend en ook niet of er destijds sprake was van tekorten. Voor de beginpositie van 2013 is hij uitgegaan van eindpositie van 2012, zoals opgesteld door [Gedaagde] . Hij verklaart voorts dat er sprake was van een aantal kruisposten uit 2012 van ongeveer € 5.000,00, die niet waren afgedragen. Hij weet niet of die kruisposten geheel aan [Gedaagde] kunnen worden toegerekend, aldus getuige [naam getuige 3]. Hij heeft voorts verklaard dat de bedragen in 2013 en 2014 die door hem zijn aangeduid als “ontvreemd kasgeld” het totale bedrag aan geld betreft dat er zou moeten zijn zowel in de kas als op de bank en wat er niet was.
2.14.
Uit het voorgaande volgt dat de boekhouding die door penningmeester [naam A] eind 2011 is overgedragen aan [Gedaagde] in ieder geval niet op orde was. Dat wordt door drie getuigen verklaard en door de andere getuigen niet weersproken. Uit de verklaring van [naam getuige 6] volgt dat [Gedaagde] bij het bestuur en de algemene ledenvergadering melding heeft gemaakt dat de door hem in de balans over 2011 en 2012 opgenomen bank- en kassaldi niet juist waren. In de door [naam getuige 3] opgestelde jaarcijfers van 2013 is een kruispost vermeld van € 5.314,00 op 31 december 2012. Dit totaalbedrag komt overeen met de op de balans over 2012 door [Gedaagde] aan de debetzijde vermelde kruisposten van respectievelijk € 1.274,33 en € 4.040,00. De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat voormelde kruispost van € 5.314,00 kan worden toegerekend aan onrechtmatig handelen van [Gedaagde] . Dat wordt ook door getuige [naam getuige 3] niet bevestigd. Dat betekent dat ook niet zonder meer kan worden uitgegaan van de door [naam getuige 3] in de jaarcijfers vermelde bedragen aan ontvreemd kasgeld van € 36.793,00 in 2013 en € 10.307,00 in 2014, nu die jaarcijfers voortborduren op de eindpositie van 2012, waarvan niet vaststaat dat die juist is. Voorts is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden uitgesloten dat er in 2011 onder de vorige penningmeester [naam A] al tekorten zijn ontstaan. Getuigen [naam getuige 4], [naam getuige 5] en [naam getuige 6] hebben verklaard dat er problemen waren met de kasafdrachten van de bar en het schietbureau en dat [Gedaagde] daarvan ook melding heeft gemaakt in de vergaderingen. Uit de getuigenverklaringen volgt dat bij de kasafdrachten van de bar en het schietbureau verschillende personen betrokken waren en dat aan de bar nog consumpties werden gebruikt als [Gedaagde] al was vertrokken en de kas al was opgemaakt, zodat niet zonder meer vaststaat dat de daarmee gemoeide tekorten kunnen worden toegeschreven aan onrechtmatig handelen van [Gedaagde] . Ook ter zake van de betaling van de contributie verklaren de getuigen [naam getuige 4] en [naam getuige 5] dat daarin een achterstand bestond ten tijde van de vorige penningmeester en dat [Gedaagde] dat eveneens heeft aangekaart tijdens vergaderingen. Door de andere getuigen is dat niet weersproken.
De rechtbank is op grond van het voorgaande in onderling verband gezien van oordeel dat niet vaststaat dat de door [naam getuige 3] geconstateerde kastekorten geheel moeten worden toegeschreven aan onrechtmatig handelen van [Gedaagde] .
2.15.
Door [naam getuige 3] zijn de jaarcijfers 2013 en 2014 opgesteld. Daaruit volgt dat de kastekorten (“ontvreemd kasgeld”) in totaal € 47.100,00 waren. [Gedaagde] heeft erkend dat hij in totaal € 29.000,00 uit de kas heeft ontvreemd. Dat hij het verschil daartussen van € 18.100,00 ook heeft ontvreemd, is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen niet komen vast te staan. In zoverre zullen de in 2.6. onder 1 en 2 vermelde schadeposten, voor zover deze een totaal bedrag van € 29.000,00 te boven gaan, worden afgewezen.
2.16.
De schadepost van € 1.827,00 ziet kennelijk op cursusgeld en contributie, die door de leden van [Eiser] contant is overgedragen aan [Gedaagde] . [Gedaagde] zou die bedragen dus hebben moeten storten in de kas of op de bankrekening van [Eiser] . Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat dit een afzonderlijke schadepost is, die niet reeds is begrepen in de door [naam getuige 3] becijferde kastekorten over 2013 en 2014, nu [naam getuige 3] heeft verklaard dat hij met “ontvreemd kasgeld” heeft bedoeld het totale bedrag aan geld dat er zou moeten zijn zowel in de kas als op de bank en wat er niet was. Deze schadepost zal daarom worden afgewezen.
2.17.
Uit de overgelegde overeenkomsten van geldlening tussen [Eiser] en [naam getuige 2] volgt dat hij in april 2013 in totaal € 10.500,00 heeft uitgeleend tegen 4% rente per jaar. Bij brief van 18 augustus 2014 aan [Eiser] heeft [naam getuige 2] aanspraak gemaakt op de rente van € 866,00.
De rechtbank acht voldoende bewezen dat dat deze schadepost is ontstaan doordat [Gedaagde] het door hem erkende bedrag van € 29.000,00 heeft ontvreemd. Wanneer hij dat niet had gedaan, is aannemelijk dat [Eiser] de geleende gelden tijdig had kunnen terugbetalen. De schadepost van € 866,00 zal dan ook worden toegewezen.
2.18.
De rechtbank is van oordeel dat [Eiser] niet heeft aangetoond dat de kosten, die voor de inschakeling van [naam getuige 3] zijn gemaakt, zijn toe te schrijven aan het onrechtmatig handelen van [Gedaagde] . Uit de getuigenverklaringen van [naam getuige 1], [naam getuige 2] en [naam getuige 3] volgt niet wat de reden was om de jaarrekeningen over 2013 en tot medio 2014 door [naam getuige 3] te laten opstellen. Uit de getuigenverklaringen van [naam getuige 4], [naam getuige 5] en [naam getuige 6] volgt dat er problemen waren met het boekhoudprogramma Davilex. Het is dus goed mogelijk dat de onduidelijkheden in de boekhouding daaraan te wijten waren en dat de inschakeling van [naam getuige 3] om die reden nodig was. Voorts heeft [naam getuige 3] verklaard dat de door [Gedaagde] gepleegde fraude niet voor meerwerk heeft gezorgd. De schadepost van € 605,00 zal dan ook worden afgewezen.
2.19.
[Eiser] heeft een groot aantal stukken overgelegd waaruit blijkt dat facturen van derden, die verschuldigd waren in 2013 en 2014, niet zijn betaald en waarvoor aanmanings- en incassokosten bij [Eiser] in rekening zijn gebracht. De rechtbank is van oordeel dat [Eiser] daarmee voldoende heeft onderbouwd dat zij deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt. Het gaat om facturen die betaald hadden moeten worden in 2013 dan wel 2014 en te laat zijn betaald. Indien [Gedaagde] geen gelden aan de kas van [Eiser] zou hebben onttrokken tot een bedrag van € 29.000,00, is aannemelijk dat een deel van voormelde facturen wel tijdig zouden zijn betaald en er geen aanmanings- en incassokosten waren verschuldigd. Nu niet het gehele kastekort over 2013 en 2014 van € 47.100,00 aan [Gedaagde] is toe te schrijven, maar een gedeelte daarvan (circa 60%) is de rechtbank van oordeel dat voldoende is aangetoond dat 60% van de aanmanings- en incassokosten van in totaal € 1.512,05, dus € 907,23, door onrechtmatig handelen van [Gedaagde] is veroorzaakt. Dat bedrag zal worden toegewezen.
2.20.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [Eiser] gedeeltelijk in de haar opgedragen bewijslevering is geslaagd. Dat betreft de schadeposten met betrekking tot de aan [naam getuige 2] verschuldigde rente van € 866,00 en met betrekking tot de aanmanings- en incassokosten tot een bedrag van € 907,23.
[Gedaagde] heeft de schade tot een bedrag van € 29.000,00 reeds erkend. In totaal is [Gedaagde] dan ook € 30.773,23 (€ 29.000,00 + € 866,00 + € 907,23) aan schadevergoeding aan [Eiser] verschuldigd. Vaststaat dat [Gedaagde] reeds € 1.750,00 aan [Eiser] heeft voldaan. Niet weersproken is dat [Gedaagde] inmiddels door middel van beslag op zijn uitkering daarnaast nog € 2.632,92 (productie 4 bij conclusie na getuigenverhoor van [Gedaagde] ) aan [Eiser] heeft voldaan. De vordering van [Eiser] zal dan ook tot een bedrag van € 30.773,23 worden toegewezen, waarop de bedragen van € 1.750,00 en € 2.693,92 in mindering strekken.
2.21.
De wettelijke rente over de schadevergoeding is verschuldigd vanaf 19 mei 2014 omdat toen kennelijk het onrechtmatig handelen van [Gedaagde] is geconstateerd en aan hem is meegedeeld.
2.22.
[Eiser] vordert [Gedaagde] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 207,38 explootkosten, € 613,00 griffierecht en € 597,00
(1 punt voor rekest x tarief € 597,00) voor salaris advocaat, dus totaal € 1.417,38. De rechtbank is daarbij uitgegaan van tarief II van het liquidatietarief in verband met de hoogte van de toegewezen vordering.
2.23.
Schietsport Vereniging zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Daarbij is in aanmerking genomen dat bij kort gedingvonnis van 14 oktober 2015 al een voorschot op de schadevergoeding van € 29.000,00 is toegewezen, omdat [Gedaagde] dat bedrag had erkend.
De kosten aan de zijde van [Gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht 78,00
- salaris advocaat
3.576,00(4 punten × tarief € 894,00)
Totaal € 3.654,00.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt [Gedaagde] om aan [Eiser] te betalen een bedrag van € 30.773,23, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 19 mei 2014 tot de dag van volledige betaling, met dien verstande dat op het toegewezen bedrag de door [Gedaagde] reeds betaalde bedragen van € 1.750,00 en € 2.693,92 in mindering strekken,
3.2.
veroordeelt [Gedaagde] in de beslagkosten, tot op heden aan de zijde van [Eiser] begroot op € 1.417,38,
3.3.
veroordeelt [Eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [Gedaagde] tot op heden begroot op € 3.654,00,
3.4.
veroordeelt [Gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [Gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
3.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Peerdeman en in het openbaar uitgesproken op 18 april 2018.