9.4.Uit 9.2 en 9.3 volgt dat eiser in de periode van 14 september 2014 tot en met 31 augustus 2016 niet duurzaam gescheiden leefde van eiseres. Dit betekent dat eiser niet kan worden aangemerkt als ongehuwd in de zin van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van de Pw en dus niet kan worden beschouwd als een zelfstandig subject van bijstand. Eiser had dan ook geen recht op bijstand als alleenstaande. Verweerder heeft derhalve terecht, zij het op verkeerde grondslag, de bijstand van eiser over de periode van 14 september 2014 tot en met 31 augustus 2016 ingetrokken.
10. Verweerder heeft de aan eiser verstrekte bijstand die over de periode van 14 maart 2011 tot en met 31 augustus 2016 aan eiser is uitbetaald teruggevorderd. Dit is een bedrag van € 70.379,07. Verweerder heeft dit bedrag mede van eiseres teruggevorderd.
11. Als het recht op bijstand wordt ingetrokken, is verweerder, gelet op het bepaalde in artikel 58, eerste lid, van de Pw, verplicht de te veel betaalde bijstand van de belanghebbende terug te vorderen. Omdat verweerder het recht op bijstand terecht heeft ingetrokken, heeft verweerder terecht de over de periode van 14 maart 2011 tot en met 31 augustus 2016 verstrekte bijstand van eiser teruggevorderd.
12. Verweerder is tevens bevoegd om de gemaakte kosten van de over de periode van 14 september 2014 tot en met 31 augustus 2016 ten onrechte aan eiser verstrekte bijstand mede van eiseres terug te vorderen. Aangezien eisers op 14 september 2014 met elkaar in het huwelijk zijn getreden heeft verweerder eiseres terecht aangemerkt als de persoon met wiens middelen in de betreffende periode bij de verlening van bijstand aan eiser rekening had moeten worden gehouden. Hieruit volgt dat is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 59, tweede lid, van de Pw. Omdat verweerder echter niet aannemelijk heeft gemaakt dat eisers in de periode van 14 maart 2011 tot 14 september 2014 een gezamenlijke huishouding voerden, kan verweerder over die periode de aan eiser verstrekte bijstand niet van eiseres terugvorderen.
13. Het beroep is ongegrond.
14. Omdat in het bestreden besluit een onjuiste wettelijke maatstaf is gehanteerd, ziet de rechtbank wel aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten in beroep. Deze kosten bestaan uit de kosten van rechtsbijstand. De kosten worden door de rechtbank begroot op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1). De rechtbank zal tevens bepalen dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht aan hem vergoedt.
15. Gelet op wat hiervoor onder 12 is overwogen is het beroep van eiseres gegrond. In aanmerking genomen dat een terugvorderingsbesluit als ondeelbaar moet worden beschouwd, komt het bestreden besluit geheel voor vernietiging in aanmerking. Verweerder zal een nieuwe berekening van het terug te vorderen bedrag moeten maken. De rechtbank heeft onvoldoende gegevens om zelf in de zaak te voorzien. Nu het nog slechts gaat om een financiële uitwerking, die naar verwachting geen discussie tussen partijen zal opleveren, ziet de rechtbank af van toepassing van de zogeheten bestuurlijke lus om te komen tot finale geschillenbeslechting. Verweerder wordt opgedragen binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres, met inachtneming van deze uitspraak.
16. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1). De rechtbank zal tevens bepalen dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht aan haar vergoedt.