ECLI:NL:RBGEL:2018:2909

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 juli 2018
Publicatiedatum
3 juli 2018
Zaaknummer
05/720106-18
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling door echtgenoot met houten stok

Op 3 juli 2018 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 65-jarige man uit Winterswijk, die beschuldigd werd van het slaan van zijn vrouw met een houten stok op 9 maart 2018. De rechtbank achtte bewezen dat de man zijn vrouw op het achterhoofd had geslagen, wat resulteerde in een grote wond die gehecht moest worden. De rechtbank legde een gevangenisstraf van twaalf maanden op, waarvan een deel voorwaardelijk, en een schadevergoeding van € 1.500,- aan de vrouw. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de poging tot zware mishandeling, maar dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op de dood van de vrouw. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar de rechtbank vond de verklaringen van de vrouw en de letselrapportage overtuigend. De rechtbank nam ook in overweging dat de verdachte geen eerdere veroordelingen had en dat hij als een rationele man werd beschreven door een psycholoog. De rechtbank concludeerde dat de ernst van het feit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigde, mede door de impact van het geweld op de vrouw.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/720106-18
Datum uitspraak : 3 juli 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1952 in [geboorteplaats] ,
wonende [adres] ,
thans gedetineerd in HvB Zutphen.
Raadsman: mr. J.M. Rammelt, advocaat te Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 juni 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 09 maart 2018 te Winterswijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] , zijnde verdachtes echtgenote, opzettelijk van het leven te beroven, met een (houten) stok/balk, in elk geval een hard voorwerp, krachtig op het
(achter)hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 09 maart 2018 te Winterswijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] , zijnde verdachtes echtgenote, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een (houten) stok/balk, in elk geval een hard voorwerp, krachtig op het (achter)hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte is getrouwd met aangeefster [slachtoffer] . Zij wonen in Winterswijk. [2]
Op 9 maart 2018 is aangeefster onderzocht door een forensisch arts. Deze heeft geconstateerd dat aangeefster een grote wond aan het achterhoofd heeft van ongeveer 8 cm lang. Er zijn 7 hechtingen aangebracht. [3]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde feit. Voor het primaire feit dient vrijspraak te volgen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. De stellingen van aangeefster dat haar man de verwondingen heeft veroorzaakt, worden op geen enkele manier ondersteund. Met betrekking tot het letsel heeft de raadsman naar voren gebracht dat dit niet potentieel dodelijk was.
Beoordeling door de rechtbank
In de aangifte van [slachtoffer] is beschreven dat zij en verdachte op 9 maart 2018 in hun woning waren toen verdachte uit het niets achter aangeefster stond en haar op haar achterhoofd sloeg met iets hards. Aangeefster voelde een verschrikkelijke klap en viel voorover op de grond. Toen ze zich omdraaide, zag ze verdachte staan met een deel van een houten stok in zijn hand. [4]
In de letselrapportage is geconcludeerd dat het geconstateerde letsel kan passen bij de door aangeefster beschreven toedracht. [5]
Verdachte heeft ontkend aangeefster te hebben geslagen. Hij denkt dat aangeefster zelf is gevallen of door de hond onderuit is gehaald.
Naar het oordeel van de rechtbank vormen de aangifte en de letselrapportage voldoende wettig bewijs dat verdachte zijn vrouw met een houten stok op het achterhoofd heeft geslagen. De rechtbank heeft ook de overtuiging dat verdachte dit gedaan heeft. Daarbij is een aantal omstandigheden van belang.
Aangeefster heeft tijdens het gesprek met 112 gezegd: “Ik ben zo bang. Hij had mijn hoofd (onverstaanbaar)”. [6] Aangeefster heeft in de ambulance meteen verklaard dat ze met een houten voorwerp op haar achterhoofd was geslagen. [7] Naar het oordeel van de rechtbank ondersteunen deze uitlatingen, die zeer kort na het incident zijn gedaan, de aangifte. Uit deze verklaringen volgt in het geheel niet dat aangeefster zou zijn gevallen of door de hond onderuit zou zijn gehaald.
De rechtbank overweegt verder dat aangeefster weliswaar op onderdelen wat wisselend heeft verklaard, bijvoorbeeld over de stok, maar dat zij heel consistent is in haar verklaring dat verdachte degene is geweest die haar op het achterhoofd heeft geslagen.
De rechtbank vindt ook het volgende van belang. Aangeefster heeft verklaard over eerdere incidenten, te weten een val van de trap op 16 januari 2018 en een situatie waarbij verdachte haar teveel medicijnen zou hebben gegeven. [8] Over de val van de trap heeft verdachte verklaard dat hij achter aangeefster op de trap liep en dat hij per ongeluk haar benen onderuit had getrapt, omdat zijn slippers nat waren en hij uitgleed. [9] Over de verkeerde dosering van de medicatie heeft hij verklaard dat hij zijn vrouw inderdaad tien keer de juiste hoeveelheid van het middel heeft gegeven, omdat hij de metingen op de druppelaar verkeerd had gelezen. [10] Verdachte heeft hiermee de toedracht van deze twee eerdere ietwat vreemde incidenten, zoals die door aangeefster zijn geschetst, in de kern bevestigd. Dit sterkt de rechtbank in haar overtuiging dat ook de verklaring van aangeefster over de klap op haar achterhoofd op waarheid berust.
Dit zelfde geldt voor de financiële problemen, die aangeefster benoemt en waarvan verdachte tijdens het verhoor bij de politie de wetenschap ontkent (p. 40). Na onderzoek blijken deze problemen er zeker te zijn. De verklaring van verdachte dat hij geen wetenschap had van deze problemen acht de rechtbank ongeloofwaardig, gelet op de grote hoeveelheid ongeopende post in de werkkamer van verdachte en het feit dat hij aangeeft dat hij degene was die de financiën beheerde. Het heeft er alle schijn van dat – hoewel niet van belang voor een bewezenverklaring – deze problemen en de kans op ontdekking hiervan door aangeefster, het motief vormden voor het gepleegde misdrijf.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zijn echtgenote met een houten stok op het achterhoofd heeft geslagen.
Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen hoe dit juridisch moet worden geduid.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het primair ten laste gelegde feit niet worden bewezen omdat er te weinig informatie voorhanden is om te kunnen concluderen dat verdachte opzet op de dood van zijn echtgenote heeft gehad. Weliswaar had aangeefster die overtuiging op dat moment, hetgeen invoelbaar is, maar dat is niet voldoende om tot wettig en overtuigend bewijs te komen. Dit geldt ook voor opzet in voorwaardelijke zin omdat specifieke informatie om te kunnen beoordelen of een klap met het gebruikte voorwerp tegen het achterhoofd een aanmerkelijke kans op de dood oplevert, ontbreekt.
De rechtbank is van oordeel dat wel kan worden bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan aangeefster. Zij is door hem van achteren op haar achterhoofd geslagen met een houten voorwerp. Zij kon zich niet verweren en is door de klap op de grond gevallen. Ook gelet op het ontstane letsel moet aangeefster met kracht zijn geslagen. Uit deze feitelijke gedraging, met een houten voorwerp en met kracht slaan tegen het achterhoofd, volgt naar het oordeel van de rechtbank de opzet van verdachte. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat het subsidiair ten laste gelegde feit is bewezen. Hierbij is van belang dat het letsel van aangeefster niet is aan te merken als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht, zodat sprake is van een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks9 maart 2018 te Winterswijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] , zijnde verdachtes echtgenote, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een
(houten
)stok/balk
, in elk geval een hard voorwerp,krachtig op het
(achter
)hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
subsidiair: poging tot zware mishandeling, begaan tegen zijn echtgenote.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft naar voren gebracht dat deze eis aangeefster, bij een bewezenverklaring van het subsidiaire feit, niet serieus neemt.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zijn echtgenote met een houten stok op het achterhoofd geslagen. Zij was volkomen verrast door de klap en heeft flink letsel opgelopen. Deze gebeurtenis is zeer beangstigend voor haar geweest.
De rechtbank stelt vast dat uit het uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
Psycholoog R.A. Sterk heeft verdachte in het rapport van 13 juni 2018 beschreven als een rationele en sociaal teruggetrokken man, die beschikt over intellectuele capaciteiten op hoog begaafd niveau. Er is geen sprake van een ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Het bewezenverklaarde kan verdachte volledig worden toegerekend.
De reclassering heeft geen advies kunnen uitbrengen, vanwege de ontkenning van het feit door verdachte, het ontbreken van een justitiële voorgeschiedenis en het ontbreken van psychopathologie.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het feit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt. De LOVS-oriëntatiepunten vermelden voor het opzettelijk toebrengen van middelzwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen) een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeven maanden. Weliswaar is in dit geval sprake van een poging tot zware mishandeling, maar strafverzwarend is dat sprake is van huiselijk geweld en dat verdachte door zijn echtgenote, voor haar totaal onverwacht, op het achterhoofd te slaan met een houten voorwerp, haar veel pijn heeft gedaan maar bovenal haar hele leven op zijn kop heeft gezet en haar gevoel van veiligheid ernstig heeft aangetast.

8.De beoordeling van de vordering van de benadeelde partij

[slachtoffer] heeft, bijgestaan door mr. Nurdogan-Ferwerda, advocaat in Amsterdam, een verzoek om schadevergoeding ingediend. Zij vordert een bedrag van € 2.500,- aan immateriële schade. Als gevolg van het feit heeft [slachtoffer] fysieke en psychische schade.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van € 1.000,- omdat vrijspraak moet volgen voor het primair ten laste gelegd feit.
De raadsman heeft aangevoerd dat de vordering moet worden afgewezen.
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het feit schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De rechtbank vindt toekenning van een bedrag van € 1.500,- billijk. De vordering dient tot dit bedrag te worden toegewezen.
Voor het overige zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard worden in haar vordering.
De rechtbank ziet aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 45, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde feit, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 veroordeelt verdachte tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij
[slachtoffer], van een bedrag van
€ 1.500,- (vijftienhonderd euro),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
 verklaart de
benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijkin haar vordering;
 legt aan verdachte de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij
[slachtoffer]een bedrag
te betalen van € 1.500,- (vijftienhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom
25 (vijfentwintig) dagen hechteniszal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.J.M. van Apeldoorn (voorzitter), mr. M.A. Bijl en
mr. C.H.M. Pastoors, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Korevaar, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 juli 2018.
mr. Bijl en mr. Pastoors zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] , hoofdagent/rechercheur van de politie Oost Nederland, districtsrecherche Noord- en Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer BVH 2018104077 (onderzoek BERNARD), gesloten op 26 april 2018 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte, p. 84.
3.Letselrapportage [naam] , p. 113-116.
4.Proces-verbaal van aangifte, p. 84-88.
5.Letselrapportage [naam] , p. 113-116.
6.Proces-verbaal uitluisteren gesprek, p. 180.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 66-67.
8.Proces-verbaal van aangifte, p. 157-159.
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 54.
10.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 58.