ECLI:NL:RBGEL:2018:2908

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 juli 2018
Publicatiedatum
3 juli 2018
Zaaknummer
05/760083-17
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een militair voor militaire joyriding

Op 2 juli 2018 heeft de meervoudige militaire kamer van de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een 21-jarige militair, die werd beschuldigd van militaire joyriding, zoals strafbaar gesteld in artikel 166 van het Wetboek van Militair Strafrecht. De verdachte had in de periode van 5 augustus 2016 tot en met 12 januari 2017 opzettelijk en wederrechtelijk gebruik gemaakt van verschillende motorrijtuigen die bij de krijgsmacht in gebruik waren. De militaire kamer heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks dat zij door haar chef was geconfronteerd met haar gedrag, doorging met het onrechtmatig gebruik van de voertuigen. De officier van justitie had een werkstraf van 20 uren geëist, geheel voorwaardelijk, maar de militaire kamer oordeelde dat dit niet recht deed aan de ernst van de feiten. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 30 uren, waarvan 20 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De militaire kamer hield rekening met de spijtbetuiging van de verdachte en haar wens om haar baan bij Defensie te behouden, maar vond de ernst van het feit zwaarder wegen. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Militair Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/760083-17
Datum uitspraak : 2 juli 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige militaire kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats]
wonende te [adres] .
Officier raadsman: LTZ 2 (LD) D. Teusink
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 juni 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij, als militair, op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 05 augustus 2016 tot en met 12 januari 2017, te of nabij Den Helder en/of Diemen en/of Roermond en/of Houten en/of Amsterdam, in elk geval te of nabij één of meer (andere) plaatsen in Nederland, in elk geval in Nederland, (telkens) opzettelijk wederrechtelijk één of meer motorrijtuig(en), ((personen)auto's met verscheidene kentekens en/of registratietekens), bij de krijgsmacht in gebruik, als bestuurster heeft gebruikt.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [naam] , p. 7-8;
- een schriftelijk bescheid in de vorm van een overzicht van aanvragen in het digitaal systeem DigiOn, p.10-19;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting op 18 juni 2018.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de militaire kamer is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
zij, als militair, op
één ofmeer tijdstip
(pen
)in
of omstreeksde periode van 05 augustus 2016 tot en met 12 januari 2017, te of nabij Den Helder en
/ofDiemen en
/ofRoermond en
/ofHouten en
/ofAmsterdam,
in elk geval te of nabij één of meer (andere) plaatsen in Nederland, in elk geval in Nederland, (telkens
)opzettelijk wederrechtelijk
één ofmeer motorrijtuig
(en
),
((personen)auto's met verscheidene kentekens en/of registratietekens
), bij de krijgsmacht in gebruik, als bestuurster heeft gebruikt.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Opzettelijk wederrechtelijk enig motorrijtuig dat bij de krijgsmacht in gebruik is gebruiken, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot het verrichten van 20 uren werkstraf, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht een geldboete op te leggen, nu deze straf conform de richtlijn van het Openbaar Ministerie voor een first offender dient te worden opgelegd. Bovendien heeft verdachte lange tijd in onzekerheid in afwachting van het strafproces gezeten en moet zij mogelijk nog voor een adviescommissie inzake rechtspositionele maatregelen verschijnen.
Beoordeling door de militaire kamer
De militaire kamer heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 17 mei 2018.
De militaire kamer heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft 27 keer gebruik gemaakt van een voertuig van de krijgsmacht voor doeleinden waarvoor dit niet was toegestaan. Zij heeft onder meer een dienstvoertuig gebruikt voor woon-werkverkeer, om boodschappen te doen en om uitstapjes te maken. Hiermee heeft verdachte haar werkgever op kosten gejaagd en hier zelf financieel van geprofiteerd. Dit gedrag getuigt van een gebrek aan respect voor het eigendom van de krijgsmacht en de regels die daarvoor gelden. Verdachte is geraffineerd te werk gegaan door telkens een plaats van bestemming in te voeren waarvoor zij wel gerechtigd was een dienstvoertuig te gebruiken, maar vervolgens naar een andere bestemming te rijden. In het bijzonder neemt de militaire kamer het verdachte kwalijk dat zij nadat zij door haar chef is geconfronteerd met haar handelen, schaamteloos met haar gedrag is doorgegaan.
Anderzijds houdt de militaire kamer er rekening mee dat verdachte ter terechtzitting volledige openheid van zaken heeft gegeven. Ook heeft zij spijt betuigd, en is dit op de militaire kamer oprecht over gekomen. Voorts neemt de militaire kamer bij de bepaling van de straf mee dat verdachte graag haar baan bij Defensie wil behouden en zij nog niet eerder met politie of justitie in aanraking is gekomen. De militaire kamer is evenwel van oordeel dat een geheel voorwaardelijke taakstraf zoals door de officier van justitie geëist, geen recht doet aan de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder verdachte het feit heeft gepleegd. De militaire kamer acht een taakstraf voor de duur van 30 uren, waarvan 20 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 166 van het Wetboek van Militair Strafrecht.

9.De beslissing

De militaire kamer:
 verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een
taakstrafgedurende
30 (dertig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 15 (vijftien) dagen;
 bepaalt, dat een gedeelte van de werkstraf groot 20 (twintig) uren,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde voor het einde van de proeftijd die op twee jaren wordt bepaald;
 dat de veroordeelde zich niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.P. van Deventer (voorzitter), en mr. J.B.J. Driessen, rechters, alsmede Kolonel mr. H.C.M. Snellen, militair lid, in tegenwoordigheid van mr. L. Ruizendaal-van der Veen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 juli 2018.
Mr. V.P. van Deventer en mr. J.B.J. Driessen zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door wachtmeester 1e klasse [verbalisant] van de Koninklijke Marechaussee, district West, Brigade Noord-Holland opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL27WN/17-001306, gesloten op 17 mei 2017 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.