ECLI:NL:RBGEL:2018:2901

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 juli 2018
Publicatiedatum
2 juli 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 1132
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurtoeslag en de status van recreatiewoningen in het licht van de Wet op de huurtoeslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 2 juli 2018 uitspraak gedaan in een geschil over de huurtoeslag van eiser, die sinds 15 maart 2016 een woning huurt op een recreatiepark. De Belastingdienst/Toeslagen heeft de huurtoeslag van eiser per 1 februari 2018 stopgezet, omdat hij volgens hen in een recreatiewoning woont, waarvoor geen recht op huurtoeslag bestaat. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, stellende dat zijn woning geen onderdeel uitmaakt van een vakantiebestedingsbedrijf en dat hij recht heeft op huurtoeslag.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de woning van eiser zich bevindt op het vakantiepark 'Sneeuwwitje', dat is voorzien van recreatieve voorzieningen. De rechtbank overweegt dat de wetgever met de wijziging van de Wet op de huurtoeslag (Wht) heeft beoogd om te voorkomen dat huurtoeslag wordt verstrekt voor woningen die onderdeel uitmaken van een vakantiebestedingsbedrijf. De rechtbank concludeert dat de woning van eiser, gezien de omstandigheden en de voorzieningen op het park, wel degelijk als onderdeel van een vakantiebestedingsbedrijf kan worden aangemerkt.

De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond, omdat hij niet als huurder in de zin van de Wht kan worden aangemerkt. De rechtbank komt niet toe aan de beoordeling van andere argumenten van verweerder, omdat de beslissing reeds op deze grond kan worden genomen. De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de wetgeving omtrent huurtoeslag en de voorwaarden waaronder deze kan worden toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/1132

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser,

en

Belastingdienst/Toeslagen te Utrecht, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 21 december 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de huurtoeslag van eiser over 2018 stopgezet per 1 februari 2018.
Bij besluit van 5 februari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juni 2018. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Koullali.

Overwegingen

1. De voor de uitspraak van belang zijnde wetsartikelen zijn opgenomen in de bijlage bij de uitspraak.
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser huurt sinds 15 maart 2016 de woning op het adres [adres] te [woonplaats]. Eiser heeft daarvoor huurtoeslag aangevraagd en toegekend gekregen. In het primaire besluit heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat hij per 1 februari 2018 geen recht meer heeft op huurtoeslag omdat hij volgens verweerder in een recreatiewoning woont. Een bewoner van een recreatiewoning heeft op grond van artikel 8, gelezen in samenhang met artikel 1, onderdeel c, sub 2° van de Wet op de huurtoeslag (hierna: Wht) geen recht op huurtoeslag. Deze bepaling ten aanzien van recreatiewoningen is in werking getreden op 1 juli 2016. Verweerder voert de wijziging van de Wht soepel uit en heeft daarom de huurtoeslag van eiser niet met terugwerkende kracht per 1 juli 2016 gestopt maar per 1 februari 2018.
3. Eiser heeft betoogd dat hij recht op huurtoeslag heeft omdat hij aangemerkt moet worden als huurder in de zin van artikel 1, onderdeel c, van de Wht, aangezien de door hem gehuurde woning geen onderdeel uitmaakt van een hotel-, pension-, kamp- of vakantiebestedingsbedrijf. Daartoe voert eiser aan dat hij een normale, zelfstandige woning op recreatief grondgebied huurt, alwaar permanent gewoond mag worden. Ter onderbouwing van deze stelling heeft eiser de huurovereenkomst overgelegd.
4. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de wetgever alle woningen op een terrein dat als vakantiepark is bedoeld, heeft willen aanmerken als onderdeel uitmakend van een kamp- of vakantiebestedingsbedrijf, ongeacht het gebruik van de woningen, de wijze van exploitatie en de duur van de huurovereenkomst. Volgens verweerder is namelijk uit onderzoek gebleken dat de huurwoning van eiser is gelegen op het vakantiepark ‘Sneeuwwitje’, welke is voorzien van een aantal recreatieve voorzieningen, zoals een zwembad en een sportveld. Ook is er maar een toegangsweg naar het park, aldus verweerder. Gelet hierop kan worden geconcludeerd dat de woning van eiser onderdeel uitmaakt van een vakantiewoningenpark dan wel een vakantiebestedingsbedrijf. Daarnaast stelt verweerder dat dit type woningen destijds niet volgens de voor nieuw te bouwen woningen geldende eisen uit het Bouwbesluit zijn gebouwd en ook niet bestemd zijn voor permanente bewoning. Er gelden voor recreatiewoningen lichtere eisen dan voor een reguliere woning.
5. De rechtbank overweegt als volgt. Tussen partijen is in geschil of de woning van eiser onderdeel uitmaakt van een vakantiebestedingsbedrijf. De wet geeft geen definitie van het begrip vakantiebestedingsbedrijf en ook de wetsgeschiedenis bevat geen omschrijving.
Uit de passage in artikel V van de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 2015/16, 34373, nr. 3, blz. 40-41), waarin specifiek wordt gerefereerd aan controlemoeilijkheden voor de Belastingdienst/Toeslagen als het gaat om het vaststellen van het recht op huurtoeslag van ‘woningen gelegen in een vakantiewoningenpark’, maakt de rechtbank op dat de wetgever niet slechts het oog heeft gehad op woningen die bedrijfsmatig worden geëxploiteerd. Met de uitzondering ‘tenzij de woning onderdeel uitmaakt van een vakantiebestedingsbedrijf’ van artikel 1, aanhef en onder c, sub 2, van de Wht heeft de wetgever kennelijk het oog gehad op woningen gelegen op een vakantiewoningenpark. Het feitelijk gebruik van de individuele woning is niet bepalend. De rechtbank zal bij het uitleggen van de term vakantiebestedingsbedrijf aansluiten bij het normale spraakgebruik. Een vakantiebestedingsbedrijf is dan een bedrijf waar mensen hun vakantie besteden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerderaannemelijk gemaakt dat het park ‘Sneeuwwitje’ als een vakantiebestedingsbedrijf is gebouwd en als zodanig nog in gebruik is. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat bij de entree van het park een slagboom staat en een informatiebord met daarop een plattegrond van het park. Verder is op het park een sportveld aanwezig en een buitenzwembad. Deze voorzieningen en faciliteiten kunnen ook door eiser worden gebruikt. Verder heeft eiser ter zitting desgevraagd verklaard dat het park een beheerder heeft. Deze beheerder maakt volgens eiser op regelmatige basis het zwembad schoon. Uit het bestemmingsplan blijkt dat het park recreatief bestemd is. Voornoemde omstandigheden maken dat eiser niet als huurder in de zin van de Wht kan worden aangemerkt zodat verweerder de huurtoeslag kon beëindigen. Dat het zwembad volgens eiser niet meer is dan betonnen bak met water en ook de andere voorzieningen volgens hem oud en vervallen zijn, maakt het voorgaande niet anders. Dat geldt ook voor de omstandigheid dat de woning van eiser een zelfstandige woning betreft, alwaar hij permanent mag verblijven. Dit is namelijk niet bepalend. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Reeds hierom is het beroep ongegrond. Hierdoor komt de rechtbank niet meer toe aan de beoordeling van verweerders standpunt dat de woning van eiser ook als recreatiewoning moet worden aangemerkt, omdat deze woning destijds niet volgens de geldende voorschriften uit het Bouwbesluit is gebouwd en daardoor niet bestemd zou zijn voor permanente bewoning.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Raat, rechter, in tegenwoordigheid van mr. R.G. van den Berg, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Bijlage
In het kader van de Wet van 14 april 2016 tot wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en enkele andere wetten in verband met het stellen van nadere huurmaatregelen tot verdere bevordering van de doorstroming op de huurmarkt (Wet doorstroming huurmarkt 2015), is met ingang van 1 juli 2016 artikel 1, onderdeel c, van de Wet op de huurtoeslag (Wht) gewijzigd. Dit artikelonderdeel luidt sindsdien als volgt:
1. In deze wet en de bepalingen die daarop berusten wordt verstaan onder:
c. huurder: persoon die zijn hoofdverblijf heeft in een door hem gehuurde woning, daaronder
begrepen een woonwagen, tenzij:
1°. de overeenkomst van huur en verhuur een gebruik van de woning betreft dat naar zijn aard
slechts van korte duur is, of
2°. de woning onderdeel uitmaakt van een hotel-, pension-, kamp- of vakantiebestedingsbedrijf, ongeacht de duur van de huurovereenkomst.
Artikel 8 Wet op de huurtoeslag
Een huurtoeslag wordt slechts toegekend aan een huurder die meerderjarig is.
“Artikel V
Ten aanzien van het recht op huurtoeslag wordt een huurder op grond van artikel 1, onderdeel c, van de Wet op de huurtoeslag gedefinieerd als een persoon die zijn hoofdverblijf heeft in een door hem gehuurde woning, daaronder begrepen een woonwagen, tenzij de overeenkomst van huur en verhuur een gebruik van de woning betreft dat naar zijn aard van korte duur is.
Hiermee is beoogd om gebruik van huurtoeslag voor de huur van onder meer vakantiewoningen tegen te gaan.
Met het voorgestelde artikel 7:271, eerste lid, tweede volzin, van het BW wordt het mogelijk dat woonruimten, zoals vakantiewoningen, die tot dusver voornamelijk worden verhuurd door middel van overeenkomsten van huur en verhuur die een gebruik naar zijn aard van korte duur betreffen, daarnaast of in plaats daarvan worden verhuurd door middel van een huurovereenkomst voor bepaalde tijd voor de duur van maximaal één jaar.
Voor de rechtmatige uitvoering van de huurtoeslag is het bijzonder lastig om vast te stellen of het in een concreet geval gaat om een huurovereenkomst van huur en verhuur een gebruik van de woning betreffende dat naar zijn aard slechts van korte duur is, dan wel een huurovereenkomst voor bepaalde tijd voor de duur van maximaal één jaar. Dit zou voor het correct vaststellen van het recht op huurtoeslag van woningen gelegen in een vakantiewoningenpark betekenen dat elke huurovereenkomst afzonderlijk door de Belastingdienst moet worden opgevraagd en naar zijn aard worden beoordeeld. Hiermee is een aanzienlijke uitvoeringslast gemoeid.
Daarnaast betekent een mogelijke samenloop van dit soort verhuursituaties een aanzienlijk risico ten aanzien van misbruik en oneigenlijk gebruik. Partijen zouden, bijvoorbeeld bij verhuur voor recreatiedoeleinden, bewust kunnen kiezen voor een huurovereenkomst voor de duur van maximaal één jaar (wel huurtoeslag), terwijl die huurovereenkomst in wezen een gebruik van de woning betreft dat naar zijn aard van korte duur is (geen huurtoeslag). Om deze problematiek tegen te gaan is ervoor gekozen om naast de huurovereenkomsten die een gebruik van de woning betreffen dat naar zijn aard van korte duur is, tevens woningen uit te sluiten die onderdeel uitmaken van een hotel-, pension-, kamp- of vakantiebestedingsbedrijf, ongeacht de duur van de huurovereenkomst.
Daarbij is tevens overwogen dat dit type woningen vaak destijds niet volgens de voor nieuw te bouwen woningen geldende eisen uit het Bouwbesluit zijn gebouwd en ook niet bestemd zijn voor permanente bewoning. Dergelijke bouwwerken, bedoeld voor recreatief verblijf of tijdelijk onderdak aan personen, zijn over het algemeen gebouwd in overeenstemming met de op onderdelen (bijvoorbeeld voor gezondheid en energiezuinigheid) lichtere eisen die aan een bouwwerk met een logiesfunctie worden gesteld. Ook is in de regel sprake van een ter plaatse geldend bestemmingsplan dat uitgaat van recreatiedoeleinden in plaats van woondoeleinden. In een dergelijke situatie, waarin permanente bewoning niet beoogd of gewenst is, zou van de verstrekking van huurtoeslag voor dit soort bouwwerken een verkeerd signaal uitgaan.”