ECLI:NL:RBGEL:2018:2887

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 juli 2018
Publicatiedatum
2 juli 2018
Zaaknummer
05/760001-18
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling door militair met deodorant en aansteker

Op 2 juli 2018 heeft de militaire kamer van de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een 23-jarige militair, die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling. De verdachte had in de nacht van 15 december 2017, terwijl het slachtoffer slapend in bed lag, meermalen met een bus deodorant in de richting van het slachtoffer gespoten en het uitstromende gas met een aansteker laten ontbranden, wat resulteerde in een steekvlam. Het slachtoffer liep hierdoor eerste- en tweedegraads brandwonden op aan zijn bovenbenen. De militaire kamer oordeelde dat de verdachte opzettelijk de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel had aanvaard, ondanks dat hij geen directe intentie had om letsel toe te brengen. De verdediging stelde dat de verdachte geen opzet had op letsel, maar de militaire kamer vond het gedrag van de verdachte zeer gevaarzettend. De verdachte werd veroordeeld tot een werkstraf van 100 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien deze straf niet naar behoren werd verricht. De militaire kamer benadrukte de ernst van het feit, vooral omdat het slachtoffer zich in een veilige omgeving bevond en de verdachte na zijn handelen niet controleerde of er brandplekken waren ontstaan.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/760001-18
Datum uitspraak : 2 juli 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige militaire kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] .
raadsman: mr. H.J.G. Dudink, advocaat te Beverwijk.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 juni 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 14 december 2017 tot en met 15 december
2017 te Steenwijk, gemeente Steenwijkerland, althans in Nederland, tezamen en
in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het
door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] (telkens) opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen, althans eenmaal (met) een
fles/bus deodorant op het (onder)lichaam van die [slachtoffer] heeft gericht en/of
heeft gespoten waarbij hij en/of zijn mededader het uitstromende gas en/of de
uitstromende vloeistof met een aansteker heeft laten ontbranden, terwijl die
[slachtoffer] zich slapend (deels) onder een deken en/of laken in een bed bevond,
waardoor die [slachtoffer] , (eerstegraads en/of tweedegraads) brandwonden aan de/een
bovenbe(e)(e)n heeft bekomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij in of omstreeks de periode van 14 december 2017 tot en met 15 december
2017 te Steenwijk, gemeente Steenwijkerland, althans in Nederland, te zamen en
in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] (telkens)
heeft mishandeld door meermalen, althans eenmaal (met) een fles/bus deodorant
op het (onder)lichaam van die [slachtoffer] te richten en/of te spuiten waarbij hij en/of zijn mededader het uitstromende gas en/of de uitstromende vloeistof met een aansteker te laten ontbranden, terwijl die [slachtoffer] zich slapend (deels) onder een deken en/of laken in een bed bevond, waardoor die [slachtoffer] , (eerstegraads en/of tweedegraads) brandwonden aan de/een bovenbe(e)(e)n heeft bekomen.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
In de nacht van 15 december 2017 zijn verdachte en [medeverdachte] (medeverdachte) naar de kamer van [slachtoffer] (aangever) gegaan op de [naam 2] in Steenwijk, gemeente Steenwijkerland. [2] Aangever lag te slapen in zijn bed. Op een zeker moment heeft verdachte een bus deodorant en een aansteker gepakt, en heeft hij, terwijl hij naast het bed van aangever stond, drie keer met een bus deodorant gespoten en hierbij een aansteker laten ontbranden, waardoor een steekvlam ontstond. [3] Aangever heeft hierdoor eerste- en tweedegraads brandwonden aan beide bovenbenen opgelopen. [4]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde. Volgens de officier van justitie heeft verdachte immers de aanmerkelijke kans geaccepteerd dat aangever door zijn handelen zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de militaire kamer. Hierbij heeft de raadsman wel opgemerkt dat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet had op pijn of letsel, nu verdachte op dat moment niet stil stond bij de risico’s.
Beoordeling door de militaire kamer
Verbalisant [verbalisant] heeft het filmpje bekeken dat medeverdachte van het voorval heeft gemaakt. Hij beschrijft dat hij ziet dat de vlam de eerste keer snel dooft, dat er de tweede keer een grote vlam ontstaat die na een seconde dooft, en dat de derde keer een grote vlam ontstaat die ongeveer vier seconden aanhoudt. Verder ziet de verbalisant dat verdachte in ieder geval de tweede en de derde keer met de bus deodorant in de richting van het dekbed spuit, en dat de vlam hiermee ook op het dekbed gericht is. Tijdens de derde keer is er beweging te zien onder het dekbed en komt een manspersoon overeind. Hierdoor is ook te zien dat bij die derde keer de vlam ter hoogte van de benen is gericht. [5]
Aangever heeft verklaard dat hij die avond aardig dronken was en met zijn kleren aan in slaap is gevallen. Op een gegeven moment werd hij wakker omdat hij dacht dat er iets brandde, en voelde vervolgens dat zijn broek in brand stond. Later zag hij dat zijn beide bovenbenen en de binnenkant van zijn bovenbenen verbrand waren. [6]
Verdachte heeft verklaard dat aangever laveloos op bed lag. Verdachte en medeverdachte hebben eerst wc-rollen naar aangever gegooid om hem wakker te maken, maar hier werd hij niet wakker van. Verder heeft verdachte nog verklaard dat de vlam de derde keer onder het dekbed van aangever is gekomen. Hier werd aangever ook niet wakker van. Hij en medeverdachte zijn vervolgens weggegaan. Zij hadden geen brand of letsels bij aangever gezien. [7]
De militaire kamer overweegt dat verdachte drie keer met een bus deodorant heeft gespoten in de richting van aangever, die op dat moment lag te slapen, waarbij verdachte telkens met behulp van een aansteker het uitstromende gas heeft laten ontbranden. De militaire kamer dient te beoordelen of verdachte hiermee opzet heeft gehad op zwaar lichamelijk letsel bij aangever, zoals primair ten laste is gelegd. Hiertoe overweegt de militaire kamer allereerst dat niet is gebleken van ‘boos opzet’ bij verdachte. De militaire kamer is wel van oordeel dat sprake was van opzet in voorwaardelijke zin. Hiertoe overweegt de militaire kamer als volgt.
Verdachte heeft bij een slapend persoon, die zwaar onder invloed was van alcohol, op korte afstand meermalen een steekvlam doen ontstaan, waarbij de laatste steekvlam vier seconden heeft voortgeduurd. Aangever had zijn kleren nog aan en lag daarnaast onder een dekbed. De militaire kamer acht dit gedrag zeer gevaarzettend. Door de alcohol die aangever die nacht had gedronken sliep hij zeer vast. Dit blijkt ook uit het feit dat hij niet wakker is geworden toen er wc-rollen naar hem werden gegooid, en hij door de laatste steekvlam kennelijk ook nauwelijks wakker is geworden, nu hij pas op een later moment van de pijn in zijn benen wakker werd. Door deze toestand van aangever, was de kans groot dat hij niet snel en adequaat kon reageren op de aanraking met het vuur, omdat hij dit (nog) niet voelde. Extra gevaarzettend was hierbij dat aangever zijn kleren nog aan had en onder een dekbed lag. Niet alleen gaat het hier om brandbaar materiaal, maar ook heeft het vuur hierdoor langzaam kunnen branden en smeulen en duurde het des te langer voordat duidelijk was dat het materiaal in brand stond. De kans dat het vuur daardoor langer inwerkte op de huid en hierdoor forse brandwonden zouden ontstaan die te kwalificeren zijn als zwaar lichamelijk letsel, is daardoor aanmerkelijk.
De militaire kamer is tevens van oordeel dat verdachte deze aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard. Het is een feit van algemene bekendheid dat vuur een snel verwoestende werking heeft. Daarnaast wist verdachte ook dat aangever in een diepe slaap was en hierdoor niet snel wakker zou worden van de steekvlam, waardoor de kans groter was dat het vuur lang bleef smeulen in het dekbed en/of de kleren omdat aangever dit (nog) niet voelde. Mede gelet op deze omstandigheden kan het met uitstromend gas veroorzaken van een grote steekvlam op korte afstand van het lichaam van een in bed slapend persoon naar de uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het intreden van zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard.
De militaire kamer acht het primair ten laste gelegde feit dus wettig en overtuigend bewezen.
De militaire kamer acht niet bewezen dat er sprake was van medeplegen in de vorm van in vereniging plegen. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte degene is geweest die met de bus deodorant heeft gespoten en de aansteker eronder heeft gehouden. Medeverdachte heeft dit alleen gefilmd. Verder hebben verdachte en medeverdachte van te voren niet afgesproken dat ze dit zouden gaan doen, maar dat ze “slechts” zouden gaan klieren bij aangever. Nu niet blijkt dat medeverdachte een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd aan het feit, noch dat hij op deze handeling bedacht had moeten zijn in het kader van “klieren”, is de militaire kamer van oordeel dat er geen sprake is geweest van medeplegen in de vorm van in vereniging plegen.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de militaire kamer is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij in
of omstreeksde periode van 14 december 2017 tot en met 15 december
2017 te Steenwijk, gemeente Steenwijkerland,
althans in Nederland, tezamen en
in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,ter uitvoering van het
door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] (telkens) opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen
, althans eenmaal(met) een
fles/bus deodorant op het (onder)lichaam van die [slachtoffer] heeft gericht en
/of
heeft gespoten waarbij hij
en/of zijn mededaderhet uitstromende gas
en/of de
uitstromende vloeistofmet een aansteker heeft laten ontbranden, terwijl die
[slachtoffer] zich slapend (deels) onder een deken
en/of lakenin een bed bevond,
waardoor die [slachtoffer] ,
(eerstegraads en
/oftweedegraads
)brandwonden aan de
/een
bovenbe
(e)n
(e
)n heeft bekomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Poging tot zware mishandeling

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot het verrichten van 100 uren werkstraf, te vervangen door 50 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht een straf op te leggen die onder de normen valt van het VGB-intrekkingsbeleid van Defensie. Voorts heeft de verdediging verzocht mee te laten wegen dat de commandant van verdachte in een brief naar de militaire kamer heeft geschreven dat verdachte goed functioneert bij Defensie.
Beoordeling door de militaire kamer
De militaire kamer heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 26 april 2018;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 4 juni 2018.
De militaire kamer heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte is met een andere militair naar de kamer van het slapende slachtoffer, ook een mede-militair, gegaan om naar eigen zeggen een geintje uit te halen en het slachtoffer wakker te maken. Uiteindelijk heeft verdachte meermalen met een bus deodorant in de richting van het slachtoffer gespoten, en heeft hij het uitstromende gas met behulp van een aansteker laten ontbranden waardoor een steekvlam is ontstaan die het slachtoffer heeft geraakt. Hierdoor heeft het slachtoffer eerste- en tweedegraads brandwonden opgelopen, en veel pijn ondervonden. Dat het letsel niet erger is, is een kwestie van geluk geweest en niet aan verdachte te danken. Bijzonder kwalijk acht de militaire kamer het dat verdachte het feit heeft gepleegd op het moment dat het slachtoffer sliep in zijn eigen legeringskamer, een plek waar hij zich juist veilig zou moeten voelen. Ook is verdachte na zijn handelen gewoon weggegaan, zonder goed te controleren of er brandplekken in het dekbed van het slachtoffer waren ontstaan.
Verdachte heeft bij de politie en op zitting verklaard dat hij alleen maar een geintje uit wilde halen en het niet zijn intentie was om dit letsel aan het slachtoffer toe te brengen. Hoewel de militaire kamer gelooft dat verdachte niet direct de bedoeling had dit letsel te veroorzaken, acht de militaire kamer het zeer kwalijk dat verdachte bij zijn handelen geen rekening heeft gehouden met de gevolgen die het voor het slachtoffer zou kunnen hebben. Verdachte heeft zijn excuses aan het slachtoffer aangeboden, maar lijkt zijn gedrag ten overstaande van de militaire kamer en de reclassering te bagatelliseren. Hij heeft weinig begrip voor het feit dat het slachtoffer aangifte heeft gedaan. De militaire kamer heeft daardoor de indruk dat verdachte de ernst van zijn handelen niet inziet. De militaire kamer zal een taakstraf opleggen voor de duur van 100 uren. Dit past enerzijds bij de ernst van het feit, en anderzijds bij de situatie dat verdachte nog niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De militaire kamer:
 verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
 een
werkstrafgedurende
100 (honderd) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 50 (vijftig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.B.J. Driessen (voorzitter), en mr. V.P. van Deventer, rechters, alsmede Kolonel mr. C.E.W. van de Sande, militair lid, in tegenwoordigheid van mr. L. Ruizendaal-van der Veen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 juli 2018.
Mr. J.B.J. Driessen en mr. V.P. van Deventer zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door wachtmeester 1e klasse der Koninklijke Marechaussee, van de Koninklijke Marechaussee, district Noord-Oost, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL27ND/17-004309, gesloten op 22 december 2017 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte [naam 1] , p.5, verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 18 juni 2018 en proces-verbaal van verhoor [medeverdachte] , p.34.
3.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 18 juni 2018, proces-verbaal van verhoor [medeverdachte] , p.34-35 en proces-verbaal d.d. 4 februari 2018.
4.Aanvraagformulier medische informatie [slachtoffer] , p.41.
5.Proces-verbaal d.d. 4 februari 2018.
6.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , p.10.
7.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 18 juni 2018.