ECLI:NL:RBGEL:2018:2855

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 juni 2018
Publicatiedatum
29 juni 2018
Zaaknummer
05/720196-17
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met mes in Arnhem tijdens muziekevenement

Op 29 juni 2018 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een 25-jarige man uit Arnhem, die op 11 juni 2017 twee mannen met een mes verwondde tijdens een muziekevenement in het Park Sonsbeek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte lijdt aan schizofrenie en daardoor volledig ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van het steekincident. De rechtbank heeft de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging opgelegd, omdat de verdachte een gevaar vormt voor de samenleving. De slachtoffers hebben beiden letsel opgelopen, waarbij één slachtoffer in de arm werd gestoken en het andere slachtoffer in de arm en borst. De rechtbank heeft de verdachte niet strafbaar verklaard, maar hem wel verplicht tot schadevergoeding aan de slachtoffers van respectievelijk € 3.100 en € 2.184,91. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen en de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. De uitspraak is gedaan na meerdere zittingen en op basis van psychologische rapportages die de geestelijke toestand van de verdachte bevestigen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/720196-17
Datum uitspraak : 29 juni 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1992 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] ,
thans gedetineerd te P.I. Arnhem - HvB Arnhem.
Raadsman: mr. E.J.M.J Damen, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
6 september 2017, 24 november 2017, 16 februari 2018, 4 mei 2018 en 15 juni 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na de door de rechtbank toegewezen vorderingen wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 11 juni 2017 te Arnhem
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1]
opzettelijk van het leven te beroven,
die [slachtoffer 1] meerdere malen, althans eenmaal, met een mes, althans een daarop gelijkend scherp en/of puntig en/of snijdend voorwerp in de linker- en/of rechter (boven)arm heeft gestoken en/of geprikt en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 11 juni 2017 te Arnhem
aan [slachtoffer 1]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten twee aderlijke bloedingen in de linker- of rechter (boven)arm, heeft toegebracht,
immers heeft verdachte die [slachtoffer 1] meerdere malen, althans eenmaal, met een mes, althans een daarop gelijkend scherp en/of puntig en/of snijdend voorwerp in de linker- en/of rechter (boven)arm gestoken en/of geprikt en/of gesneden;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 11 juni 2017 te Arnhem
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
die [slachtoffer 1] meerdere malen, althans eenmaal, met een mes, althans een daarop gelijkend scherp en/of puntig en/of snijdend voorwerp in de linker- en/of rechter arm heeft gestoken en/of geprikt en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 11 juni 2017 te Arnhem
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2]
opzettelijk van het leven te beroven,
die [slachtoffer 2] meerdere malen, althans eenmaal, met een mes, althans een daarop gelijkend scherp en/of puntig en/of snijdend voorwerp in de linker(boven)arm en/of de linkerzijde van de borst heeft gestoken en/of geprikt en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 11 juni 2017 te Arnhem
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
die [slachtoffer 2] meerdere malen, althans eenmaal, met een mes, althans een daarop gelijkend scherp en/of puntig en/of snijdend voorwerp in de linker(boven)arm en/of de linkerzijde van de borst heeft gestoken en/of geprikt en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 11 juni 2017 te Arnhem
[slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] meerdere malen, althans eenmaal, met een mes, althans een daarop gelijkend scherp en/of puntig en/of snijdend voorwerp in de linker(boven)arm en/of de linkerzijde van de borst te steken en/of te prikken en/of te snijden.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Ten aanzien van de feiten 1 en 2
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 11 juni 2017 te Arnhem heeft verdachte [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] verwond met een mes. [2] Hierbij is [slachtoffer 1] geraakt in zijn rechter (boven)arm. [3] [slachtoffer 2] werd geraakt in zijn linker bovenarm en in de linkerzijde van zijn borst. [4]
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair tenlastegelegde poging tot doodslag. Verdachte heeft door [slachtoffer 1] in zijn arm te steken willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 1] ten gevolge hiervan zou komen te overlijden.
Met betrekking tot feit 2 heeft de officier van justitie gesteld dat vrijspraak dient te volgen voor de primair tenlastegelegde poging tot doodslag, nu gelet op de minder specifieke verklaringen op dit punt niet kan worden vastgesteld dat verdachte [slachtoffer 2] met het mes heeft gestoken. Wel kan worden bewezen dat verdachte met het mes heeft gezwaaid/gesneden in de arm en borst van [slachtoffer 2] . Hiermee heeft verdachte voorwaardelijk opzet gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, zodat een bewezenverklaring kan volgen voor de subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde feiten. Hiertoe is aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte een stekende beweging heeft gemaakt met het mes. Er kan enkel worden bewezen dat [slachtoffer 1] in zijn arm is gesneden, hetgeen bevestiging vindt in de letselverklaring waaruit volgt dat sprake was van een snijverwonding. Hieruit kan niet worden afgeleid dat sprake is van potentieel dodelijk letsel dan wel zwaar lichamelijk letsel. Om die reden kan niet worden bewezen dat verdachte heeft gepoogd [slachtoffer 1] te doden dan wel dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling. Voor de meer subsidiair tenlastegelegde mishandeling kan een bewezenverklaring volgen.
Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging zich eveneens op het standpunt gesteld dat vrijspraak dient te volgen voor de primair en subsidiair tenlastegelegde feiten. Ook hier geldt dat enkel kan worden bewezen dat verdachte met het mes een snijdende beweging heeft gemaakt, hetgeen steun vindt in de letselverklaring waaruit blijkt dat [slachtoffer 2] een snijverwonding op zijn borst had en een krasverwonding op zijn arm. [slachtoffer 2] heeft bovendien zelf verklaard dat hij zijn lichaam wegdraaide waardoor het mes hem schampte. Gelet hierop bestond er geen aanmerkelijke kans dat er vitale organen zouden worden geraakt, zodat niet bewezen kan worden dat verdachte heeft gepoogd [slachtoffer 2] te doden dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Er kan enkel worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de meer subsidiair tenlastegelegde mishandeling.
Beoordeling door de rechtbank
Vaststaat dat verdachte [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft verwond met een mes. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte hierbij heeft gestoken of gesneden met het mes en hoe dit handelen gekwalificeerd moet worden.
Steekbewegingen
De rechtbank stelt op basis van het volgende vast dat verdachte met het mes steekbewegingen heeft gemaakt.
Over het voorval hebben [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] verklaard dat zij in Park Sonsbeek op een trapmuurtje zaten toen er een man voor hen stond met een mes in zijn hand. [5] [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij met zijn rechter arm een zwaaiende beweging maakte richting de man met het mes en direct in zijn bovenarm werd gestoken. Volgens [slachtoffer 1] stak de man doelgericht op de binnenarm. [6] Ook [slachtoffer 2] heeft verklaard dat de man met het mes in de bovenarm van [slachtoffer 1] stak. Vervolgens trapte [slachtoffer 2] de man in zijn kruis en haalde de man het mes uit richting [slachtoffer 2] waarbij hij werd geraakt in zijn linker bovenarm en in de linkerzijde van zijn borst. Doordat [slachtoffer 2] op dat moment wegdraaide werd hij door het mes geschampt. [7] Volgens [slachtoffer 2] stak de man doelgericht richting zijn hartstreek. [8]
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] bevestiging vinden in de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] . [getuige 1] zag opeens een man lopen die zijn hand op zijn arm hield en riep dat zij 112 moest bellen. Toen [getuige 1] omkeek zag zij dat een man een andere man stak. Zij zag dat de man een mes in zijn hand had en zijn arm recht voor zich uitstrekte en een man in zijn borst stak. [9] De rechtbank concludeert hieruit dat [getuige 1] eerst [slachtoffer 1] heeft zien lopen en daarna heeft gezien dat [slachtoffer 2] werd gestoken.
Voorts heeft getuige [getuige 2] , met wie verdachte in het park was, verklaard dat [verdachte] , verdachte, een stiletto tevoorschijn haalde en zei dat hij de jongens had gestoken. [10]
Op basis van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] heeft gestoken met het mes.
Letsel van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
Bij [slachtoffer 1] was sprake van een snijverwonding in de rechter ellenboogplooi waarbij de huid geheel door was en twee aders zijn geraakt. De twee aderlijke bloedingen waren, indien niet direct hulp was geboden, zoals wel is gebeurd door het aanleggen van een tourniquet, in beginsel dodelijk geweest. Direct in de nabijheid van de geraakte aders loopt de slagader van de arm. Ook een slagaderlijke bloeding zou zonder het bieden van directe hulp in beginsel dodelijk zijn geweest. [11]
[slachtoffer 2] had op zijn linker borst een snijwond waarbij de huid geheel door is geweest. Van onderliggend letsel aan spieren, zenuwen, bloedvaten of organen (zoals de linker long en het hart) was geen sprake. Penetratie door het hart was acuut levensbedreigend geweest en penetratie door de long zou acuut levensbedreigend kunnen zijn geweest. Verder bevond zich op de linker bovenarm van [slachtoffer 2] een krasverwonding waarbij de huid niet geheel door was. Beide letsels bevonden zich op dezelfde hoogte en in eenzelfde verloop met een afstand van ongeveer vier centimeter op het lichaam. Gelet hierop is het mogelijk dat er één keer is gestoken waarbij de snij- en krasverwonding in één handeling is aangebracht. [12]
Kwalificatie
De rechtbank kwalificeert beide steekbewegingen van verdachte als poging tot doodslag en overweegt hiertoe als volgt.
Verdachte heeft [slachtoffer 1] met een mes in de ellenboogplooi van zijn arm gestoken waar zich een slagader bevindt. Hierbij zijn twee aders nabij de slagader geraakt. De kans op een slagaderlijke bloeding was dan ook reëel. Het is een feit van algemene bekendheid dat hevig bloedverlies tot de dood kan leiden. In dit geval was een slagaderlijke bloeding niet aan de orde, maar was wel sprake van twee aderlijke bloedingen. Uit de letselverklaring volgt dat ook dit letsel in beginsel dodelijk kan zijn. De rechtbank is van oordeel dat verdachte door gericht te steken op zo’n kwetsbaar deel van het lichaam bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 1] als gevolg hiervan zou komen te overlijden. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verdachte in voorwaardelijke zin opzet op de dood van [slachtoffer 1] heeft gehad. De rechtbank acht de onder 1 primair tenlastegelegde poging tot doodslag hiermee wettig en overtuigend bewezen.
Met betrekking tot [slachtoffer 2] overweegt de rechtbank dat verdachte hem in zijn borst en arm met het mes heeft geraakt. Verdachte heeft gericht gestoken richting de borst van [slachtoffer 2] , waar zich vitale organen als het hart en de longen bevinden. Dankzij de afwendende beweging van [slachtoffer 2] heeft het mes hem ‘slechts’ geschampt, maar de kans dat hij als gevolg van het handelen van verdachte (in beginsel) dodelijk letsel had opgelopen is reëel te noemen. Door de adequate reactie van [slachtoffer 2] is dit gelukkig voorkomen, maar dit is niet te danken aan verdachte. Het is een feit van algemene bekendheid dat de borststreek een zeer kwetsbaar onderdeel van het lichaam is waarbij in dit geval het hart of de linker long - de onderliggende organen van het letsel - van [slachtoffer 2] door het mes geraakt hadden kunnen worden. Penetratie van deze organen is acuut levensbedreigend, zo blijkt ook uit de letselverklaring. De rechtbank is van oordeel dat verdachte door gericht te steken op de kwetsbare borststreek bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 2] als gevolg hiervan zou komen te overlijden. Gelet op het voorgaande heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank in voorwaardelijke zin opzet gehad op de dood van [slachtoffer 2] . Hiermee acht de rechtbank de onder 2 primair tenlastegelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.
Op grond van het vorengaande acht de rechtbank aldus bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
ten aanzien van feit 1 primair
hij op
of omstreeks11 juni 2017 te Arnhem
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1]
opzettelijk van het leven te beroven,
die [slachtoffer 1]
meerdere malen, althans eenmaal,met een mes
, althans een daarop gelijkend scherp en/of puntig en/of snijdend voorwerpin de
linker- en/ofrechter (boven)arm heeft gestoken
en/of geprikt en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ten aanzien van feit 2 primair
hij op
of omstreeks11 juni 2017 te Arnhem
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2]
opzettelijk van het leven te beroven,
die [slachtoffer 2]
meerdere malen, althans eenmaal,met een mes
, althans een daarop gelijkend scherp en/of puntig en/of snijdend voorwerpin de linker(boven)arm en
/ofde linkerzijde van de borst heeft gestoken
en/of geprikt en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op
ten aanzien van de feiten 1 primair en 2 primair, telkens:
Poging tot doodslag.

5.De strafbaarheid van de feiten

Noodweer
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat sprake is geweest van een noodweersituatie waarbij verdachte genoodzaakt was om zichzelf te verdedigen. Uit het niets probeerde een van de mannen verdachte te grijpen waarbij hij in zijn gezicht en in de buik of schaamstreek is geraakt. Verdachte heeft consistent verklaard dat hij werd aangevallen, hetgeen zijn verklaring betrouwbaar maakt. Dit wordt ondersteund door de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] waaruit volgt dat [slachtoffer 1] inderdaad een armbeweging richting verdachte heeft gemaakt, waarna verdachte met het mes uithaalde. De lezing van verdachte vindt ook steun in de verklaring van getuige [getuige 2] dat verdachte direct na het incident aangaf door één van de twee mannen te zijn geslagen en dat hij bij verdachte een rood oog waarnam. Volgens de verdediging was sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding en is het handelen van verdachte proportioneel geweest.
Subsidiair is door de verdediging aangevoerd dat sprake is van putatief noodweer en verdachte gelet op de situatie die zich voordeed alsmede gelet op zijn persoon de armbeweging van [slachtoffer 1] als aanvalshandeling heeft geïnterpreteerd en op dit punt verschoonbaar heeft gedwaald.
Het voorgaande dient ertoe te leiden dat verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie kan het beroep op noodweer niet slagen. De verklaring van verdachte wordt namelijk op geen enkele wijze ondersteund. De indruk bestaat dat verdachte zich dingen in zijn hoofd heeft gehaald die er niet waren, hetgeen past bij zijn psychische gesteldheid. Het is volstrekt onaannemelijk dat verdachte is geslagen. Verdachte heeft zelf niet verklaard dat hij in zijn gezicht zou zijn geslagen en door de politie is bij hem ook geen rood oog geconstateerd. De enkele vrees van verdachte voor een aanval legitimeert zijn handelen niet. Voorts heeft de officier van justitie aangevoerd dat indien wel wordt aangenomen dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding verdachte de grenzen van proportionaliteit ver heeft overschreden.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer, omdat zij de aannames omtrent de feitelijke toedracht waarop het verweer is gebaseerd op basis van het onderliggende dossier niet aannemelijk acht.
Feiten en omstandigheden
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte naar [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [getuige 3] , die met z’n drieën op een muurtje zaten, is toegelopen, heel vlak voor hen ging staan en om een (hijs van een) joint heeft gevraagd. [getuige 3] antwoordde hierop dat verdachte dit niet zou krijgen, waarop verdachte een mes trok. Volgens [getuige 3] ging dit zo snel, dat hij het mes al in zijn hand moet hebben gehad. Hierop maakte [slachtoffer 1] met zijn rechter arm een zwaaiende beweging richting het mes en zei ‘doe weg dat mes, er lopen hier kinderen’, zo hebben zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] hierover verklaard. [slachtoffer 1] is toen in zijn arm gestoken. Vervolgens heeft [slachtoffer 2] verdachte in zijn kruis geschopt en werd hij met het mes in zijn arm en borst geraakt.
Verdachte heeft verklaard dat er werd uitgehaald naar zijn buik en hij zich hierdoor aangevallen voelde. Deze lezing vindt geen steun in andere bewijsmiddelen. Verdachte heeft zelf overigens niets verklaard over het feit dat hij in zijn gezicht zou zijn geslagen en de politie heeft in het gelaat van verdachte ook geen bijzonderheden waargenomen.
Over het gebruik van het mes heeft verdachte tegenover de politie verklaard dat hij al een mes in zijn hand had op het moment dat de man (
de rechtbank begrijpt dat dit [slachtoffer 1] moet betreffen) hem wilde raken en het mes in een voorgaande beweging was op het moment dat verdachte werd geraakt. De beweging van deze man heeft verdachte uitgebeeld en is door de politie omschreven als een zwaaiende beweging met zijn arm. Verdachte heeft naar eigen zeggen het mes getrokken op het moment dat hij dacht dat de man naar zijn buik toe ging.
De verklaring van verdachte dat hij zou zijn aangevallen vindt op geen enkele wijze steun in het onderliggende dossier. De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte op (onder andere) [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is afgestapt, waarbij het er op lijkt dat verdachte het mes op dat moment al in zijn hand moet hebben gehad, in elk geval voordat [slachtoffer 1] reageerde. De reactie van [slachtoffer 1] , het maken van een wuifbeweging richting verdachte en het mes en de opmerking die hij daarbij maakte, past ook bij de situatie zoals die zich volgens aangevers heeft voorgedaan.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank niet aannemelijk geworden dat sprake zou zijn geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich moest verdedigen. Verdachte komt daarom geen beroep op noodweer toe.
Het beroep op putatief noodweer kan evenmin slagen. De rechtbank acht het gelet op de feiten en omstandigheden zoals hiervoor beschreven niet aannemelijk dat verdachte verschoonbaar heeft gedwaald en de situatie als dreigend kon ervaren. Verdachte is degene die op aangevers is afgestapt en dichtbij hen is gekomen - terwijl hij stond en zij (op een muurtje) zaten - met een mes in zijn hand, waarop [slachtoffer 1] met een afwerende beweging heeft gereageerd. Op basis hiervan kan niet worden aangenomen dat verdachte in de veronderstelling kon verkeren dat hij zich moest verdedigen tegen een aanval.
Op grond van het voorgaande wordt het verweer van de verdediging verworpen. De feiten zijn dan ook strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Toerekeningsvatbaarheid
Met betrekking tot verdachte is een Pro Justitia rapportage opgemaakt door [naam 1] , psychiater, en [naam 2] , psycholoog, gedateerd 12 juni 2018.
Uit het rapport volgt dat verdachte lijdt aan schizofrenie, waarbij desorganisatie in ernstige mate aanwezig is. Dialogen met verdachte hebben het karakter van schijngesprekken en er zijn vermoedens dat verdachte hallucineert, hetgeen hij zelf ontkent. Verdachte heeft enig ziektebesef, maar de mate van ziektebesef lijkt te fluctueren. Van ziekte-inzicht is geen sprake. Voorts lijkt verdachte aan alle criteria te voldoen van een stoornis in het autisme spectrum. Volgens de rapporteurs beïnvloedde de ziekelijke stoornis van verdachte zijn gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde. De gedesorganiseerde schizofrenie is chronisch en is al lange tijd aanwezig. Het verstoort zijn denken, voelen en handelen waardoor verdachte als het ware als een ongeleid projectiel functioneert.
Geconcludeerd wordt dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde primair handelde vanuit een psychotische beleving en denkstoornissen waardoor hij geen gedragsalternatieven had. Het achterdochtig en incoherent denken van verdachte hebben bij hem geleid tot een gebrek aan overzicht en/of inzicht in de situatie. Om die reden wordt geadviseerd het tenlastegelegde in het geheel niet aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank acht de bij verdachte gestelde diagnose van schizofrenie, anders dan de verdediging, gelet op de consistente redenering van de rapporteurs voldoende onderbouwd en ziet geen reden hieraan te twijfelen. De rechtbank neemt de conclusie en het advies uit het rapport dan ook over en is gelet daarop van oordeel dat verdachte de hem tenlastegelegde feiten, gelet op zijn stoornis ten tijde van de delicten, niet kunnen worden toegerekend. Verdachte is dan ook niet strafbaar, zodat de rechtbank hem zal ontslaan van alle rechtsvervolging.
7a. Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat aan verdachte ter zake van de onder 1 primair en onder 2 subsidiair tenlastegelegde feiten de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging wordt opgelegd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging gelet op het recidiverisico en de onderbouwing van het advies niet gerechtvaardigd is. De conclusie dat bij verdachte sprake zou zijn van schizofrenie is te snel getrokken en onvoldoende onderbouwd. Volgens de verdediging blijkt uit het rapport dat bij verdachte sprake is van een stoornis in het autisme spectrum. Naar alternatieve mogelijkheden voor de maatregel van terbeschikkingstelling is niet of nauwelijks gekeken, om welke reden de verdediging een voorwaardelijk aanhoudingsverzoek heeft gedaan zodat aan de deskundigen vragen kunnen worden gesteld hierover. Tot slot dient volgens de verdediging rekening te worden gehouden met de omstandigheid dat verdachte reeds een jaar in voorlopige hechtenis verblijft.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 4 mei 2018;
- drie voorlichtingsrapportages van Reclassering IrisZorg, gedateerd 24 augustus 2017, 20 april 2018 en 7 juni 2018;
- een multidisciplinair rapport opgemaakt door [naam 3] , GZ-psycholoog, en [naam 1] , psychiater, gedateerd 11 september 2017.
- een Pro Justitia rapportage van het NIFP Pieter Baan Centrum, opgemaakt door [naam 2] , GZ-psycholoog, en [naam 1] , psychiater, gedateerd 12 juni 2018.
Verdachte heeft zich tweemaal schuldig gemaakt aan poging tot doodslag door twee personen zonder aanleiding met een mes te steken. Dit gebeurde in de Ronde Weide in het Park Sonsbeek in Arnhem waar hij naar de twee mannen was toegelopen om naar eigen zeggen om een joint te vragen. Verdachte heeft de ene man in zijn arm nabij een slagader gestoken, waarbij twee aders zijn geraakt, en de andere man is in zijn arm en borst geraakt. Er mag van geluk worden gesproken dat de slachtoffers geen blijvend letsel hebben overgehouden aan het op hen uitgeoefende geweld. Het had immers veel erger kunnen aflopen. Verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Het handelen van verdachte heeft een grote impact gehad op het leven van de mannen. De situatie moet voor hen zeer bedreigend en beangstigend zijn geweest. Door het litteken dat beide slachtoffers aan hun verwonding hebben overgehouden, zullen zij de rest van hun leven herinnerd blijven aan dit voorval. Daarnaast versterken dergelijke geweldsmisdrijven gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij. Het steekincident vond plaats in een park waar op dat moment een muziekevenement bezig was waardoor meerdere bezoekers, waaronder mogelijk kinderen, met het geweld en de gevolgen daarvan zijn geconfronteerd.
Verdachte heeft zich blijkens het vorenstaande schuldig gemaakt aan strafbare feiten die gericht zijn op of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van meerdere personen. Op grond van de Pro Justitia rapportage heeft de rechtbank reeds vastgesteld dat de feiten niet aan verdachte kunnen worden toegerekend en hij dus volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht. Om die reden is verdachte niet strafbaar.
Omdat verdachte een gevaar is voor de samenleving, zoals uit voornoemde rapportage volgt en hierna nader zal worden besproken, acht de rechtbank oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling noodzakelijk en overweegt zij hiertoe in het bijzonder het navolgende.
Om tot oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling te kunnen komen, dient de vraag te worden beantwoord of bij verdachte tijdens het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Daarnaast moet de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eisen.
Uit de Pro Justitia rapportage blijkt dat verdachte lijdt aan gedesorganiseerde schizofrenie en dat dit chronisch en al lange tijd aanwezig is. Dit verstoort zijn denken, voelen en handelen waardoor verdachte als het ware functioneert als een ongeleid projectiel. Naast de diagnose schizofrenie zijn er aanwijzingen dat verdachte hallucineert. Er is sprake van zeer ernstige cognitieve instabiliteit die zich uit in onsamenhangend en realiteitsgestoord denken. Verdachte heeft geen inzicht in zijn stoornis, problemen, gedrag of in de noodzaak van een behandeling. Wanneer verdachte thans in vrijheid zou worden gesteld, zullen de beperkingen vanuit de schizofrenie, in het bijzonder de gedesorganiseerdheid van het denken en de verstoorde realiteitstoetsing, ertoe leiden dat hij zijn situatie zonder steunende en protectieve prothese als uiterst stresserend ervaart. De verwachting is dat dit verdachte kwetsbaar zal maken voor verdere ontregeling en voor terugval in middelengebruik. Zonder dwingend kader zal verdachte niet in staat zijn op regelmatige basis deel te nemen aan behandeling. De belangrijkste beschermende factor is dat verdachte in principe bereid is hulp te accepteren, maar behandelingen in het verleden verliepen moeizaam en hij was geneigd zich hieraan te onttrekken. Gelet op het voorgaande wordt het recidivegevaar als hoog ingeschat. Het risico op ernstig lichamelijk letsel kan niet adequaat worden ingeschat, maar is zeer wel mogelijk nu escalatiegevaar niet is uit te sluiten. De realiteitstoetsing van verdachte is dermate verstoord en zijn begrip van context en gevolgen van handelen zijn dermate beperkt dat hij geen idee lijkt te hebben van wat hij zou kunnen aanrichten. Gezien de ernst van de problematiek in combinatie met de door verdachte ervaren stress en zijn te kort schietend probleemoplossend vermogen wordt geschat dat op korte tot middellange termijn agressieve acting out zou kunnen geschieden.
Volgens de rapporteurs is een langdurige klinische behandeling nodig om de symptomen van de complexe psychiatrische problematiek te stabiliseren. Verdachte weigert medicatie en zal hiertoe gemotiveerd moeten worden. Na stabilisatie zal een langdurig resocialisatietraject met veel structuur en holding nodig zijn om terugval te voorkomen en om gedurende lange tijd een vinger aan de pols te kunnen houden. Om te voorkomen dat verdachte zich aan behandeling onttrekt dient het beveiligingsniveau hoog te zijn. Gelet op de lange duur van de behandeling en het benodigde beveiligingsniveau volstaat een plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van een jaar ex artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht niet. Gezien de combinatie van de ernstige stoornis, het hoge recidivegevaar, het verband tussen de stoornis en het tenlastegelegde en de lage responsiviteit op in het verleden ingezette behandeling en begeleiding wordt geadviseerd om aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege op te leggen.
De rechtbank neemt de conclusies uit het rapport over en maakt deze tot de hare. Gelet hierop overweegt de rechtbank dat oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling noodzakelijk is. Verdachte heeft langdurige en intensieve behandeling nodig en het herhalingsgevaar voor geweldsmisdrijven is hoog te noemen. Om het recidiverisico voldoende in te perken tot een aanvaardbaar niveau dient verdachte langdurig behandeld te worden in een setting met een hoog beveiligingsniveau. Uit het rapport volgt dat dit enkel gerealiseerd kan worden in het kader van de maatregel van terbeschikkingstelling. Uit het rapport volgt ook dat andere mogelijkheden niet toereikend zijn. Het door de verdediging gedane voorwaardelijk verzoek om nadere vragen te stellen aan de rapporteurs over alternatieve mogelijkheden wordt daarom afgewezen.
De onder 1 primair en onder 2 primair bewezenverklaarde feiten betreffen misdrijven die een gevaar opleveren voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat de maatregel van terbeschikkingstelling niet is beperkt tot de duur van vier jaar.
7b. De beoordeling van de civiele vorderingen, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 3.235,00.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] geheel toe te wijzen, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht dient te worden opgelegd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het gevorderde bedrag fors gematigd dient te worden. De opgevoerde schade betreffende de kleding is onvoldoende onderbouwd. Het gevorderde bedrag wegens immateriële schade is volgens de verdediging buitensporig en de zaak waarnaar in de toelichting wordt verwezen is niet vergelijkbaar met de onderhavige zaak.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank overweegt met betrekking tot het gevorderde bedrag van € 235,00 betreffende materiële schade dat zij een bedrag van € 100,00 voor de broek en het shirt van de benadeelde partij toewijsbaar acht. De kleding die de benadeelde partij ten tijde van het voorval droeg is in beslag genomen en hier is afstand van gedaan. De vordering is naar het oordeel van de rechtbank op dit punt voldoende onderbouwd. Het gevorderde bedrag van
€ 135,00 voor de opgevoerde schoenen acht de rechtbank niet voor toewijzing vatbaar, nu deze schoenen niet in beslag zijn genomen en niet is onderbouwd dat de schoenen als gevolg van het handelen van verdachte onherstelbaar zijn beschadigd of weggeraakt.
Ten aanzien van het gevorderde bedrag van € 3.000,00 wegens immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. Aan de benadeelde partij is door het bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks nadeel toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. Aan de wettelijke vereisten, waaronder die genoemd in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is naar het oordeel van de rechtbank dan ook voldaan. Hij is in zijn persoon aangetast, doordat een ernstige inbreuk is gemaakt op zijn lichamelijke integriteit. Verdachte heeft hem gestoken met een mes, waardoor hij pijn heeft ondervonden en waaraan hij een blijvend litteken zal overhouden. De benadeelde partij ervaart als gevolg van het feit angstgevoelens en hij heeft last van nachtmerries. Gelet op de ernst en de impact van het feit alsmede gelet op hetgeen in gelijksoortige zaken doorgaans wordt toegewezen, acht de rechtbank het gevorderde bedrag toewijsbaar.
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezen verklaarde handelen van verdachte tot een bedrag van € 3.100,00 schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De vordering is tot dit bedrag voor toewijzing vatbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 juni 2017, de pleegdatum van het feit. Voor het overige zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering en kan hij zijn vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Ter meerdere zekerheid voor daadwerkelijke betaling aan de benadeelde partij, zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Nu de rechtbank aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling zal opleggen, zal zij de vervangende hechtenis vaststellen op één dag.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 2.764,91.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] geheel toe te wijzen, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht dient te worden opgelegd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het gevorderde bedrag fors gematigd dient te worden. De opgevoerde schade betreffende de kleding is onvoldoende onderbouwd. Het gevorderde bedrag wegens immateriële schade is volgens de verdediging buitensporig en de zaak waarnaar in de toelichting wordt verwezen is niet vergelijkbaar met de onderhavige zaak.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank overweegt met betrekking tot het gevorderde bedrag van € 764,91 betreffende materiële schade dat zij een bedrag van € 184,91 toewijsbaar acht voor de kleding die de benadeelde partij ten tijde van het voorval droeg en welke in beslag is genomen en waar afstand van is gedaan. De vordering is naar het oordeel van de rechtbank op dit punt voldoende onderbouwd. Het gevorderde bedrag van € 195,00 voor de opgevoerde schoenen acht de rechtbank niet voor toewijzing vatbaar, nu deze schoenen niet in beslag zijn genomen en niet is onderbouwd dat de schoenen als gevolg van het handelen van verdachte onherstelbaar zijn beschadigd of weggeraakt.
Ten aanzien van het gevorderde bedrag van € 2.000,00 wegens immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. Aan de benadeelde partij is door het bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks nadeel toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. Aan de wettelijke vereisten, waaronder die genoemd in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is naar het oordeel van de rechtbank dan ook voldaan. Hij is in zijn persoon aangetast, doordat een ernstige inbreuk is gemaakt op zijn lichamelijke integriteit. Verdachte heeft hem gestoken met een mes, waardoor hij pijn heeft ondervonden en waaraan hij een blijvend litteken zal overhouden. De benadeelde partij ervaart als gevolg van het feit angstgevoelens en gebruikt slaapmedicatie om in slaap te kunnen komen. Gelet op de ernst en de impact van het feit alsmede gelet op hetgeen in gelijksoortige zaken doorgaans wordt toegewezen, acht de rechtbank het gevorderde bedrag toewijsbaar.
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezen verklaarde handelen van verdachte tot een bedrag van € 2.184,91 schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De vordering is tot dit bedrag voor toewijzing vatbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 juni 2017, de pleegdatum van het feit. Voor het overige zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering en kan hij zijn vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Ter meerdere zekerheid voor daadwerkelijke betaling aan de benadeelde partij, zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Nu de rechtbank aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling zal opleggen, zal zij de vervangende hechtenis vaststellen op één dag.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;

verklaartverdachte hiervoor
nietstrafbaar;

ontslaatverdachte van alle rechtsvervolging;

gelastdat verdachte
ter beschikkingwordt
gestelden beveelt dat de ter beschikking gestelde
van overheidswege zal worden verpleegd.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe
  • veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 1 primair tot betaling van
  • verklaart de
Maatregel tot schadevergoeding
  • legt aan veroordeelde de
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe
  • veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 2 primair tot betaling van
  • verklaart de
Maatregel tot schadevergoeding
  • legt aan veroordeelde de
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.H.M. Marijs (voorzitter), mr. C.N. Dijkstra en
mr. H.C. Leemreize, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.E. Bongers, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 juni 2018.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Oost- Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2017267110, gesloten op 12 juli 2017 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 15 juni 2018.
3.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , p. 37.
4.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , p. 27.
5.Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 2] , p. 32; proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 1] , p. 43-44.
6.Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 1] , p. 44-45.
7.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , p. 27 en p. 34.
8.Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 2] , p. 34.
9.Proces-verbaal van getuigenverhoor [getuige 1] bij de rechter-commissaris d.d. 06 november 2017.
10.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 88.
11.Letselverklaring [slachtoffer 1] d.d. 12 augustus 2017, onderzoek verricht op 30 juni 2017 door forensisch arts mr. drs. [naam 4] .
12.Letselverklaring [slachtoffer 2] d.d. 12 augustus 2017, onderzoek verricht op 30 juni 2017 door forensisch arts mr. drs. [naam 4] .