ECLI:NL:RBGEL:2018:2823

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 juni 2018
Publicatiedatum
27 juni 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 6623
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WW-uitkering en informatieve mededeling door het Uwv

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 27 juni 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) te Arnhem. De zaak betreft de beëindiging van de WW-uitkering van de eiser, die op 10 januari 2014 was ingegaan. Het primaire besluit van 11 augustus 2017, waarin de uitkering met ingang van 9 september 2017 werd beëindigd, werd door de eiser bestreden. Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv trok het primaire besluit in en nam een nieuw besluit aan op 5 september 2017, waarin opnieuw werd vastgesteld dat de uitkering per 9 september 2017 zou eindigen. Eiser ontving na deze datum nog een WW-uitkering die in 2015 was toegekend, maar de hoogte van deze uitkering werd in het primaire besluit I als informatief gepresenteerd en niet als een besluit met rechtsgevolg. De rechtbank oordeelde dat de mededeling over de hoogte van de WW-uitkering geen besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en wees de verzoeken om proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 17/6623

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringente Arnhem, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 11 augustus 2017 (het primaire besluit I) heeft verweerder eisers uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW), die is ingegaan op 10 januari 2014, met ingang van 9 september 2017 beëindigd. Daarbij is meegedeeld dat eiser na 8 september 2017 nog een WW-uitkering blijft ontvangen die met ingang van 1 december 2015 aan hem werd toegekend en dat de hoogte van deze WW-uitkering € 716,95 bruto per maand inclusief 8% vakantietoeslag bedraagt.
Eiser heeft tegen dit besluit bij brief van 17 augustus 2017 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 5 september 2017 (het primaire besluit II) heeft verweerder het primaire besluit I ingetrokken. Verweerder heeft daarbij opnieuw beslist dat eisers uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW), die is ingegaan op 10 januari 2014, met ingang van 9 september 2017 wordt beëindigd. Daarbij is meegedeeld dat eiser na 8 september 2017 nog een WW-uitkering blijft ontvangen die met ingang van 1 december 2015 aan hem werd toegekend en dat de hoogte van deze WW-uitkering € 1.701,25 bruto per maand inclusief 8% vakantietoeslag bedraagt, gebaseerd op het per 9 september 2017 geldende dagloon van € 111,74.
Bij besluit van 23 november 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mevrouw mr. M.S. Winkel.

Overwegingen

1. Verweerder heeft aan eiser met ingang van 10 januari 2014 een WW-uitkering toegekend. Nadien heeft verweerder aan eiser met ingang van 1 december 2015 een WW-uitkering toegekend. Naar aanleiding van uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 26 april 2017 (ECLI:NL:2017:1474, 1475 en 1476) heeft verweerder bij besluit van 8 juni 2017 in lijn met die uitspraken het dagloon van eiser met ingang van de datum waarop het op 10 januari 2014 ontstane recht door het verstrijken van de uitkeringsduur zal eindigen (8 september 2017) herzien en vastgesteld op € 107,62, nog te verhogen met de indexeringen die na 1 december 2015 en tot die datum hebben plaatsgevonden of nog zullen plaatsvinden.
2. Verweerder heeft het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het niet tegen een besluit is gericht, aangezien het is gericht tegen een informatieve mededeling over de hoogte van eisers WW-uitkering met ingang van 9 september 2017.
3. Eiser voert aan dat het primaire besluit I wel degelijk een besluit is, omdat verweerder daarin zijn besluit van 8 juni 2017 over de hoogte van het dagloon van eisers WW-uitkering met ingang van 9 september 2017 heeft herroepen. Eiser voert in het verlengde hiervan aan dat het primaire besluit I bij het primaire besluit II is herroepen, zodat hij recht heeft op een proceskostenvergoeding.
4.1
De rechtbank stelt vast dat eisers bezwaar enkel is gericht tegen de mededeling van verweerder in het primaire besluit I dat eiser na 8 september 2017 nog een WW-uitkering blijft ontvangen die met ingang van 1 december 2015 aan hem werd toegekend en dat de hoogte van deze WW-uitkering € 716,95 bruto per maand inclusief 8% vakantietoeslag bedraagt. Het geschil spitst zich toe op de vraag of deze mededeling als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet worden aangemerkt.
4.2
De rechtbank overweegt hierover als volgt. In het besluit van 8 juni 2017 heeft verweerder het dagloon van eisers WW-uitkering met ingang van 9 september 2017 vastgesteld. Gelet op de uitspraak van de CRvB van 7 oktober 2015, ECLI:NL:CRVB: 2015:3434 is de rechtbank van oordeel dat de mededeling in het primaire besluit I over de hoogte van eisers WW-uitkering na 8 september 2017 een mededeling van informatieve aard is die niet op rechtsgevolg is gericht. Verweerder heeft daarmee niet beoogd de hoogte (van het dagloon) van eisers WW-uitkering met ingang van 9 september 2017 te wijzigen. Omdat deze mededeling onjuist bleek te zijn, heeft verweerder het primaire besluit I ingetrokken en vervangen door het primaire besluit II waarin eiser een juiste mededeling over de hoogte van zijn WW-uitkering na 8 september 2017 is gedaan. Van herroeping van het primaire besluit I in het primaire besluit II is geen sprake. Dat de informatieve mededeling onjuist bleek te zijn, maakt niet dat sprake is van een besluit. Verweerder heeft het bezwaar van eiser dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard. Dit betekent dat eiser geen recht heeft op een vergoeding van zijn proceskosten in bezwaar.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. van Wezel, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. G.A. Kajim-Panjer, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.