ECLI:NL:RBGEL:2018:2804

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 juni 2018
Publicatiedatum
25 juni 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 2460
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek voorlopige voorziening bij afwijzing bijstandsaanvraag onder WSNP-regime

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 25 juni 2018 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, die onder het regime van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) valt, had een aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet ingediend. Deze aanvraag was door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen afgewezen, omdat verzoeker niet had aangetoond dat hij bijstand nodig had. Verzoeker heeft tegen deze afwijzing bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker sinds begin 2018 geen inkomsten heeft en dat er nieuwe schulden zijn ontstaan. Verzoeker heeft verklaard dat hij actief is op social media en bezig is met het opbouwen van een netwerk voor toekomstige werkzaamheden als spreker en schrijver, maar dat hij tijdens de WSNP niet mag werken als zelfstandige. De voorzieningenrechter heeft de belangen van verzoeker en verweerder afgewogen en geconcludeerd dat verzoeker voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij geen inkomsten heeft uit zijn activiteiten. Daarom heeft de voorzieningenrechter het bestreden besluit geschorst en bijstand toegekend aan verzoeker bij wijze van voorschot.

De voorzieningenrechter heeft ook bepaald dat verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht moet vergoeden en dat verweerder in de proceskosten van verzoeker moet worden veroordeeld. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/2460

uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 juni 2018

op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. J.M.E. van der Haar),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegente Nijmegen , verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 4 mei 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoekers aanvraag van 20 maart 2018 om bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) afgewezen.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2018. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden mr. F. de Roder en R. Sluijter.

Overwegingen

Inleiding
1.1
Verzoeker heeft vanaf 20 december 2013 tot en met 7 februari 2018 bijstand ontvangen van de gemeente [woonplaats] . Bij beschikking van 17 maart 2015 heeft de kantonrechter verzoeker onder bewind gesteld en [bewindvoerder] benoemd tot bewindvoerder. Bij vonnis van 2 augustus 2017 heeft de rechtbank de schuldsaneringsregeling uitgesproken en tot WSNP-bewindvoerder benoemd [bewindvoerder].
Op 8 februari 2018 heeft verzoeker zich als bewoner van het adres [adres] te [woonplaats] laten registreren, samen met zijn dochter. Verzoekers eerdere aanvraag om bijstand is door verweerder bij besluit van 19 maart 2018 buiten behandeling gesteld omdat verzoeker niet op afspraken was verschenen. Bij deze eerdere aanvraag kwam bij verweerder het vermoeden dat verzoeker inkomsten had of op geld waardeerbare arbeid verrichtte uit werkzaamheden als zelfstandige.
1.2
Verzoeker heeft op 20 maart 2018 opnieuw bijstand aangevraagd. Door verweerder zijn naar aanleiding van deze aanvraag openbare bronnen geraadpleegd www.athenasnnl/sprekers/frank-de-bruyn, www.facebook en www.bol.com. Bij bol.com worden vier producten waarvan verzoeker de schrijver te koop aangeboden. Naar aanleiding van deze bevindingen heeft verzoeker op 19 april 2018 een verklaring afgelegd. Verzoeker heeft daarbij ondermeer verklaard dat hij “enorm veel bezig is met netwerken en schrijven”. Wanneer zijn WSNP is afgelopen kan hij meteen voor zichzelf aan de slag. Dan heeft verzoeker al een netwerk opgebouwd, aldus zijn zeggen. Het gaat met name om het coachen van mensen, public speaking, lezingen en seminars geven. Met elke workshop die verzoeker zou kunnen geven kan hij ongeveer € 800 a € 900 verdienen. Aansluitend op deze verklaring is een huisbezoek afgelegd. Verzoekers bewindvoerder heeft op 26 april 2018 per email gereageerd met betrekking tot vragen over de verkoop van boeken waarvan verzoeker de schrijver is. Op 1 mei 2018 is een waarneming verricht bij boekhandel Bruna in [woonplaats] . Verweerder heeft geconstateerd dat verzoeker in verband wordt gebracht met signeersessies en kickboksgala’s als ringspeaker.
Verweerder rapporteur heeft geconcludeerd dat verzoeker heeft nagelaten om schriftelijke objectieve en verifieerbare bewijsstukken aan te leveren met betrekking tot de administratie van de verkoop van zijn boeken. Hierdoor kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld.
Alle bevindingen zijn neergelegd in een rapportage van 4 mei 2018.
1.3
Op grond van de hiervoor omschreven bevindingen heeft verweerder bij primair besluit van 4 mei 2018 verzoekers aanvraag om bijstand afgewezen en daarbij overwogen dat verzoeker niet heeft aangetoond dat hij bijstand nodig heeft. Verder is niet gebleken dat sprake is van zodanige dringende redenen dat van deze algemene regel kan worden afgeweken. Verweerder vordert tevens het voorschotbedrag van € 75, - terug.
Het standpunt van verzoeker
2.1
Verzoeker heeft sinds begin 2018 geen inkomsten en er komen nieuwe schulden bij. Om die reden heeft hij spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening. Verzoeker heeft twee boeken geschreven, maar de uitgeverij is op 13 maart 2018 failliet verklaard. Te verwachten valt dat verzoeker niets uitbetaald zal krijgen. Verzoeker erkent dat hij erg actief is op social media en hard werkt om naamsbekendheid te krijgen. Begin 2018 is verzoeker enkele keren als tolk meegegaan met een vriend die in Italië kickboksgala’s organiseert. Daarnaast speelt verzoeker soms als acteur in een videoclip. Voor dergelijke activiteiten krijgt verzoeker geen geld. Het gaat hem om de ervaring en de naamsbekendheid. Als de WSNP voltooid is wil verzoeker gaan werken als spreker, schrijver en met het oog daarop werkt hij nu aan het verkrijgen van een netwerk. Verzoeker mag tijdens de duur van de WSNP niet werken als zzp-er. Verzoeker staat ingeschreven bij Athenas als lifecoach en ervaringsdeskundige, maar heeft hiervoor nog nooit een uitnodiging ontvangen. Verzoeker heeft een verklaring overgelegd van de organisator van de kickboksgala’s, Clyde van Dams, waaruit valt af te leiden dat hij als tolk niets heeft verdiend. Verzoeker ontplooit uitsluitend onbetaalde activiteiten.
2.2
Verzoeker heeft zijn standpunt ter zitting nader toegelicht. Met name is door verzoeker naar voren gebracht dat hij niet mag werken of geld mag ontvangen, omdat hij in de schuldsanering zit. De door hem geschreven boeken zijn inmiddels niet meer te koop. De boeken die verzoeker nog heeft kan hij voor promotiedoeleinden weggeven of de opbrengst daarvan is voor een charitatieve stichting. Verzoeker speelt nog wel regelmatig, ook recent nog, als acteur in videoclips. Verzoeker heeft voor zijn werk als tolk in Italië uitsluitend zijn onkosten vergoed gekregen. Verzoeker is recent drie keer in Italië geweest en dat mocht van zijn bewindvoerder. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat de door verweerder overgelegde informatie verkregen van facebook niet relevant is voor de beoordeling op zijn recht op bijstand. Verzoeker ontvangt nog steeds ‘leefgeld’ van zijn bewindvoerder, maar vanaf half juli a.s. kan dat niet meer.
Het standpunt van verweerder:
3.1
Verweerder heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat verzoekers recht op bijstand niet kan worden vastgesteld en dat daarom zijn aanvraag is afgewezen. Het is volgens verweerder niet één feit of omstandigheid die een rol speelt bij deze afwijzing, maar een combinatie van bevindingen die in het rapport worden genoemd. Het is voor verweerder onvoldoende duidelijk of verzoeker in bijstandsbehoeftige omstandigheden verkeert, gelet op al zijn activiteiten. Verweerder stelt zich op het standpunt dat verzoeker meer openheid van zaken moet geven. Er is een vermoeden dat verzoeker inkomsten weet te genereren met al zijn werkzaamheden. Dat vermoeden wordt gesterkt door de actuele informatie vanuit internet over verzoeker. Verweerder sluit niet uit dat de WSNP-bewindvoerder niet goed op de hoogte is van verzoekers activiteiten. Verzoeker heeft in het verleden royalty’s ontvangen uit verkoop van zijn boeken. Verweerder brengt onder de aandacht een recente videoclip waarin verzoeker als acteur speelt en de door verzoeker geposte facebook-berichten over zijn boek ‘Niets is wat het lijkt’.
Het verzoek om voorlopige voorziening
4.1
De voorzieningenrechter gaat na of er een voorlopige voorziening moet worden getroffen omdat de beslissing op bezwaar niet kan worden afgewacht. Daarbij moet een afweging worden gemaakt tussen aan de ene kant het belang van verzoeker dat zo snel mogelijk een voorziening wordt getroffen en aan de andere kant het belang van verweerder bij de onmiddellijke uitvoering van het besluit. Dit staat in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.
4.2
Bij de afweging van de belangen houdt de voorzieningenrechter onder andere rekening met de kans dat het bezwaar van verzoeker slaagt en of het besluit rechtmatig is genomen. De voorzieningenrechter zal een zogenoemd voorlopig rechtsmatigheidsoordeel geven. Als de kans van slagen klein is, is er voor de voorzieningenrechter weinig reden om in te grijpen en een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter zal daarom beoordelen of het bezwaar van verzoeker een redelijke kans van slagen heeft.
4.3
In het geval van een aanvraag om bijstand loopt de door de voorzieningenrechter te beoordelen periode in beginsel vanaf de datum waarop verzoeker zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen tot en met de datum van het besluit op aanvraag. Dit betekent dat in dit geval de te beoordelen periode loopt van 20 maart 2018 tot en met 4 mei 2018.
4.4
Het gaat in deze procedure om een besluit tot afwijzing van een aanvraag om bijstand. Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen en volledige openheid van zaken te geven.
Vervolgens is het aan verweerder om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren en zo nodig te verifiëren. Indien de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingen- en medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.5
De vraag of iemand mogelijkerwijs inkomsten zou kunnen generen uit een divers pallet aan (social media) activiteiten dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De betrokkene is verplicht juiste en volledige informatie over al zijn activiteiten te verstrekken, aangezien dat gegeven van essentieel belang is voor de verlening van bijstand.
4.7
De voorzieningenrechter is op voorhand van oordeel dat verzoeker voldoende aannemelijk heeft kunnen maken dat ten tijde hier van belang hij geen inkomsten (meer) heeft gehad uit de verkoop van zijn boeken nu de betreffende uitgeverij in staat van faillissement verkeert.
4.8
Ten aanzien van verzoekers promotieactiviteiten kan niet zondermeer worden uitgegaan van verzoekers stelling dat hij geen inkomsten heeft kunnen genereren. De voorzieningenrechter overweegt dat volgens vaste rechtspraak promotie en acquisitieactiviteiten (zie ECLI:NL:CRVB: 2015:1726 en ECLI:NL:CRVB:2016:1002) kunnen worden beschouwd als het verrichten van op geld waardeerbare activiteiten. Dit is een omstandigheid die voor het recht op bijstand van belang kan zijn, ongeacht de intentie waarmee die werkzaamheden worden verricht en ongeacht of uit die werkzaamheden daadwerkelijk inkomsten worden genoten. Van betekenis is in dit verband dat voor de verlening van bijstand, gelet op het bepaalde in artikel 31, eerste lid, in verbinding met artikel 32, eerste lid, van de Pw, niet alleen van belang is het inkomen waarover de betrokkene daadwerkelijk beschikt, maar ook het inkomen waarover hij redelijkerwijs kan beschikken.
4.9
De voorzieningenrechter ziet zich voor de vraag gesteld of het onder 4.8 bedoelde uitgangspunt ook in het geval van verzoeker kan worden gehanteerd. Van belang in dit geval is artikel 3.6 van de sinds 1 januari 2018 geldende Recofa-richtlijnen voor schuldsaneringsregelingen. Daarin staat:
a. Indien de schuldenaar een eigen onderneming heeft of een zelfstandig beroep uitoefent, wordt deze onderneming of beroep gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling beëindigd, tenzij de rechter-commissaris toestemming geeft tot (tijdelijke) voortzetting daarvan, bijvoorbeeld om lopende zaken te kunnen afhandelen of om een akkoord te kunnen aanbieden. Na afloop van de tijdelijke voorzetting beëindigt de schuldenaar de bedrijfs- of beroepsactiviteiten en zoekt hij een dienstverband in loondienst met inachtneming van de regels als vermeld onder artikel 3.5.
b. Tijdens de looptijd van de schuldsaneringsregeling start de schuldenaar niet met een eigen onderneming of begint hij niet met de uitoefening van een zelfstandig beroep, tenzij de rechter-commissaris hiervoor toestemming geeft.
Nu gebleken is dat verzoeker onder het schuldsanering-regiem valt, kan en mag hij geen aanspraak maken op inkomsten vanuit zijn media-activiteiten. De vraag is vervolgens of verzoeker feitelijk ook geen inkomsten heeft genoten. Daarover bestaat bij verweerder ernstige twijfel. Hoewel verweerder die twijfel niet kenbaar heeft onderbouwd met concrete objectieve gegevens berustende informatie, acht de voorzieningenrechter verweerders standpunten hierover niet op voorhand ongegrond. Dit met name gezien de aard van de activiteiten waarin verzoeker gefigureerd heeft. Het ligt dan ook op de weg van verzoeker om aannemelijk te maken dat er daadwerkelijk geen inkomsten konden worden verkregen. Verzoeker zal hiertoe moeten komen met bijvoorbeeld verifieerbare verklaringen van degene of instanties waarvoor hij werkt of heeft gewerkt. Evenzo moet verzoeker aannemelijk maken dat zijn WSNP-bewindvoerder ten tijde hier in geding volledig op de hoogte was van verzoekers activiteiten.
De voorzieningenrechter overweegt dat verzoeker in de bezwaarprocedure (alsnog) de mogelijkheid moet krijgen om die twijfel weg te nemen, waarbij moet worden opgemerkt dat verzoeker niet in een onmogelijke bewijspositie mag komen te verkeren.
4.9
Met name gezien het feit dat verweerder zijn hierboven vermelde twijfel niet heeft weten te concretiseren ziet de voorzieningenrechter aanleiding om verzoeker, gedurende de behandeling van zijn bezwaarprocedure, vooralsnog het voordeel van de twijfel te geven. Om die reden zal de voorzieningenrechter het bestreden besluit schorsen en bepalen dat aan verzoeker, bij wijze van voorschot, bijstand zal worden toegekend naar de norm voor een alleenstaande vanaf de dag van indiening van verzoekers verzoek om voorlopige voorziening (14 mei 2018) tot zes weken na de te nemen beslissing op bezwaar.
Proceskosten
5.1
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
5.2
De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).
Procesorde
6. De voorzieningenrechter heeft na sluiting van het onderzoek op 21 juni 2018 een brief met bijlagen van 18 juni 2018 van verweerder ontvangen. De overgelegde informatie was reeds per fax bekend gemaakt en de gemachtigde van verzoekster heeft zich hierover ter zitting kunnen uitlaten. De informatie is betrokken in de oordeelsvorming van de voorzieningenrechter.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe;
- schorst het primaire besluit tot zes weken na verzending van beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat aan verzoeker bijstand wordt toegekend bij wijze van voorschot naar de norm van alleenstaande met ingang van 14 mei 2018 tot zes weken na de verzending van de beslissing op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker ten bedrage van € 1.002,-;
- gelast dat verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht groot € 46,- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van H. de Groot, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 25 juni 2018.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.