Uitspraak
1.De inhoud van de tenlastelegging
2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs
4.De beslissing
niet-ontvankelijkin de vordering.
Rechtbank Gelderland
In de zaak van de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland tegen de verdachte, geboren in 1995, heeft de rechtbank Gelderland op 19 juni 2018 uitspraak gedaan. De verdachte was beschuldigd van diefstal met geweld en afpersing, gepleegd op 2 december 2014 in Ede. De tenlastelegging omvatte onder andere het wegnemen van een gouden halsketting, geld en sigaretten, waarbij de verdachte met een vuurwapen dreigde. Tijdens de zitting op 5 juni 2018 heeft de officier van justitie betoogd dat er wettig en overtuigend bewijs was voor de schuld van de verdachte, met name door het aantreffen van zijn DNA op kledingstukken die bij de overval zijn gebruikt. De verdediging heeft echter verzocht om vrijspraak, stellende dat het DNA niet voldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen.
De rechtbank heeft de verklaringen van de getuigen en de aangeefster in overweging genomen, evenals het DNA-onderzoek. De rechtbank concludeerde dat, hoewel het DNA van de verdachte op de kledingstukken was aangetroffen, er onvoldoende aanvullend bewijs was om vast te stellen dat hij daadwerkelijk de overval had gepleegd. De verklaringen van de getuigen waren inconsistent en het signalement was te algemeen. De rechtbank heeft daarom geoordeeld dat de verdachte niet schuldig kon worden bevonden aan de tenlastegelegde feiten en heeft hem vrijgesproken.
Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij, die € 2.000,00 aan immateriële schade had gevorderd, niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de verdachte werd vrijgesproken. De rechtbank heeft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven en de beslissing is uitgesproken in de openbare terechtzitting op 19 juni 2018.