ECLI:NL:RBGEL:2018:2694

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 juni 2018
Publicatiedatum
19 juni 2018
Zaaknummer
05/880593-16
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor oplichting en valsheid in geschrift met ontzegging van het recht tot uitoefenen van het beroep als bestuurder

Op 7 juni 2018 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting en valsheid in geschrift. De verdachte, die een incassobureau exploiteerde onder de naam [bedrijf 5], heeft in de periode van 1 januari 2014 tot en met 1 juni 2015 meerdere slachtoffers opgelicht door hen te bewegen geldbedragen over te maken voor niet verrichte werkzaamheden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich heeft voorgedaan als een bonafide incassobureau en valse brieven heeft verstuurd, onder andere met het logo van de financiële instelling Santander, om het vertrouwen van de slachtoffers te winnen. De verdachte heeft in totaal € 87.040,11 van verschillende aangevers ontvangen, terwijl hij nooit de beloofde incassowerkzaamheden heeft verricht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, en hem ontzet van het recht om als bestuurder of feitelijk leidinggevende van een rechtspersoon op te treden. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, die schadevergoeding hebben gevorderd voor de door hen geleden verliezen door de oplichtingspraktijken van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/880593-16
Datum uitspraak : 7 juni 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , wonende te [woonplaats]
raadsvrouw: mr. W. van der Voet, advocaat te Rotterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 24 mei 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een toegestane wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1. hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 1 juni 2015, te Westervoort, althans [benadeelde 3] in Nederland, (telkens) met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, een of meer perso(o)n(en), waaronder de aangever(s) [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] (namens [bedrijf 1] ) en/of [benadeelde 4] (namens [bedrijf 2] ) en/of [benadeelde 5] (namens [bedrijf 3] ) en/of [benadeelde 6] (namens [bedrijf 4] ) en/of [benadeelde 7] , heeft bewogen tot de afgifte van een of meer geldbedrag(en) ter hoogte van (in elk geval en in totaal) EUR 87.040,11 (zie pagina 173), in elk geval van enig goed, immers heeft verdachte valselijk en/of listig en/of bedriegelijk en/of in strijd met de waarheid - zich voorgedaan als een bonafide incassobureau genaamd [bedrijf 5] en/of - aangevers in verband daarmee medegedeeld (onder meer) de volgende werkzaamheden en/of handelingen te hebben verricht:
- het trachten te innen van openstaande vorderingen van deze aangever(s) op derden,
- het inschakelen van een deurwaarder,
- het starten van (een) civiele vorderingsprocedure(s) bij de rechtbank,
- het cederen en/of laten overnemen van (een) vordering(en) aan een financiële instelling
genaamd Santander en/of
- in verband met deze niet verrichte werkzaamheden facturen opgesteld en verstuurd aan aangevers en/ of aangever(s) vervolgens aangegeven dat hij het bedrag van de facturen niet heeft ontvangen en/of aangever(s) verzocht om (nogmaals) het bedrag over te maken;
2. hij in of omstreeks de periode van te 1 december 2014 tot en met 22 januari 2015 te Westervoort, althans [benadeelde 3] in Nederland meermalen, althans eenmaal, een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst door
- een brief d.d. 17 december 2014 gericht aan [benadeelde 1] en/of
- een brief d.d. 22 januari 2015 gericht aan [benadeelde 4] ( [bedrijf 2] ) en/of
- een brief d.d. 2 januari 2015 gericht aan [benadeelde 3] ( [bedrijf 1] ) op te stellen, waarin verdachte de naam van de financiële instelling Santander gebruikt en/of deze brieven heeft voorzien van het logo en/of adresgegevens van Santander en/of een naam ( [betrokkene 1] ) en/of handtekening, welke moest doorgaan voor de naam/handtekening van een medewerker van Santander, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
3. hij in de periode van 1 januari 2014 tot en met 1 juni 2015 te Westervoort, althans in Nederland zonder daartoe gerechtigd te zijn een titel genoemd in artikel 7.20 Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, te weten de meestertitel (mr.) heeft gevoerd door in zijn correspondentie gericht aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 3] ( [bedrijf 1] ) en/of [benadeelde 4] ( [bedrijf 2] ) en/of [benadeelde 5] en/of [benadeelde 6] ( [bedrijf 4] ) en/of [benadeelde 7]
de meestertitel (mr.) te gebruiken, zulks terwijl hij nooit een masteropleiding heeft behaald/met goed gevolg heeft afgerond die resulteert in de titel meester (mr.).
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Ten aanzien van feit 1
Ter inleiding
Verdachte heeft in en voor de tenlastegelegde periode een incassobureau, genaamd [bedrijf 5] , (opeenvolgend) als eenmanszaak, commanditaire vennootschap en als besloten vennootschap geëxploiteerd. Klanten konden zich tot verdachte wenden om openstaande vorderingen door hem te laten incasseren, eventueel met gebruikmaking van een deurwaarder (proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 88). Verdachte heeft zijn klanten facturen verstuurd in verband met te verrichten of reeds verrichte werkzaamheden. Volgens verdachte heeft hij in een aantal zaken ook daadwerkelijk werkzaamheden verricht, maar heeft hij ook steken laten vallen. Door wijziging in de regelgeving met betrekking tot de bedrijfsvoering en door een te hoog privé uitgavepatroon is verdachte in de financiële moeilijkheden gekomen. Hij heeft daarom het geld van aangevers deels voor privé zaken en deels voor andere zaken aangewend. [2]
Aangevers in deze zaak hebben zich op enig moment tot verdachte gericht en hebben verdachte opdracht gegeven voor hen openstaande vorderingen te innen. Ze hebben gesteld dat zij hebben moeten betalen voor nooit verrichte werkzaamheden en dat zij door verdachte zijn opgelicht. [3] Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting (feit 1) en aan valsheid in geschrift (feit 2). Het onder feit 3 tenlastegelegde betreft een overtreding, waarvoor een verjaringstermijn van drie jaren geldt. Nu de betekening eerst op 2 mei 2018 heeft plaatsgevonden, moet het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging van dit feit worden verklaard, aldus de officier van justitie.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair voor gehele vrijspraak van feit 1 gepleit. Daartoe is, kort samengevat, aangevoerd dat niet is voldaan aan de bestanddelen voor oplichting. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de door aangevers aan verdachte overgemaakte bedragen niet geheel door oplichting zijn verkregen. Voor die, in de pleitnota gespecificeerde, onderdelen moet verdachte worden vrijgesproken.
Verdachte heeft het onder feit 2 tenlastegelegde bekend en de verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De verdediging heeft de officier van justitie gevolgd ten aanzien van zijn standpunt over feit 3.
Beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van aangevers [benadeelde 1]
Aangever [benadeelde 1] (hierna: [benadeelde 1] ) heeft verklaard dat hij [bedrijf 5] in de arm heeft genomen om een vordering op een huurder te innen. Hij heeft toen gesproken met verdachte. Verdachte zou de zaak uitzoeken. Later gaf verdachte aan dat de vordering deels was geïnd, omdat er een derde vennoot was aangetroffen(de heer [betrokkene 2] ). Verdachte zou die man voor de resterende vordering aansprakelijk stellen. Bij gebreke van betaling zou die man failliet moeten worden verklaard. Daarvoor moest [benadeelde 1] eerst € 3.171,81 aan verdachte betalen, wat [benadeelde 1] ook heeft gedaan. Na verloop van tijd kreeg [benadeelde 1] steeds meer rekeningen voor onkosten die verdachte zou hebben gemaakt. Deze rekeningen heeft [benadeelde 1] steeds betaald. Op 4 januari 2015 ontving [benadeelde 1] een mail dat verzekeringsbedrijf Santander een bedrag van € 61.225,96 zou overmaken ter vergoeding van alle schulden en onkosten. Op 17 december 2015 kreeg [benadeelde 1] een brief, met in het briefhoofd het logo en de gegevens van Santander, waarin stond dat Santander een bedrag van € 55.225,96 min 7% provisie op zijn rekening zou overmaken. Hiervoor moest [benadeelde 1] een brief invullen en terugsturen, wat hij heeft gedaan.
Nadat [benadeelde 1] contact had opgenomen met Santander, bleek hem dat zij voormelde brief niet kenden en dat die nooit door hen aan [benadeelde 1] was opgestuurd. [4]
Op 7 november 2014 is verdachte bij [benadeelde 1] thuis geweest en heeft [benadeelde 1] aan verdachte contante bedragen betaald. De dochter van [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , was daar bij aanwezig.
Op 20 januari 2015 kreeg [benadeelde 1] mailberichten over een factuur die volgens verdachte niet zou zijn betaald, terwijl die wel betaald waren. Verdachte oefende grote druk op [benadeelde 1] uit om die factuur alsnog te betalen.
Op 24 december 2014 moest [benadeelde 1] een rekening van € 4.677,64 betalen. Er was toen paniek en de rekening moest per ommegaande (spoedbetaling) worden betaald. [benadeelde 2] heeft toen via internetbankieren de rekening voldaan om haar vader een nieuwe gang naar de bank te besparen. Er kwam toen direct bericht van verdachte dat geen betaling was ontvangen en toen heeft ze nogmaals de rekening betaald. Ook toen kwam er weer een bericht dat de rekening niet was betaald. Pas na de daarop volgende betaling door [benadeelde 1] heeft verdachte [benadeelde 1] bericht dat hij de betaling had ontvangen. [5]
[benadeelde 1] meende dat hij door de dwingende toon van de mail van en de gesprekken met verdachte geen andere keuze had dan om (nogmaals) te betalen, omdat anders de gehele vordering zou komen te vervallen en hij dan helemaal niets meer zou terugkrijgen. Dat stond zelfs in rode letters in de mail. [benadeelde 1] heeft meerdere keren gezegd dat verdachte moest zorgen dat het geld terugkwam. Verdachte zei dat het wel goed kwam, want Santander stond borg. [6]
[benadeelde 2] heeft verklaard dat zij verdachte bij haar vader thuis trof. Verdachte gaf aan dat ze mogelijk nog een paar keer beslag konden leggen bij [betrokkene 2] . Hij wilde die man failliet laten verklaren, zodat er alsnog betaald zou worden aan haar vader. Verdachte gaf ook aan dat ze een kredietmaatschappij in handen konden nemen, die haar vader onmiddellijk zou uitkeren. Er moest hiervoor wel 8 procent provisie betaald worden. Later kwam verdachte met Santander als kredietmaatschappij. Het klonk volgens haar op dat moment niet ongeloofwaardig.
Op 23 en 24 december 2014 ontving haar vader mails van verdachte dat er rekeningen betaald moesten worden. [benadeelde 2] heeft voor haar vader een bedrag van € 4.677,64 aan verdachte overgemaakt. Verdachte mailde dat het bedrag niet was binnengekomen. Volgens de bank van [benadeelde 2] moest het bedrag wel binnen zijn bij verdachte. Na overleg met en aandringen van haar vader heeft [benadeelde 2] nogmaals het betreffende bedrag overgemaakt. Verdachte had ook aangegeven dat als er dubbel werd betaald, hij het direct zou terugstorten. Ook haar vader bleek het bedrag daarna nogmaals te hebben overgemaakt. Er is door verdachte nooit geld aan haar of aan haar vader terugbetaald. [7]
Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij de opdracht van [benadeelde 1] had aangenomen en dat [benadeelde 1] voorschotten heeft betaald voor werkzaamheden die verricht zouden gaan worden. Die werkzaamheden zijn nooit uitgevoerd. Deze zijn nooit uitgevoerd, omdat verdachte het geld dat hij rekende meteen gebruikte voor andere zaken en om eigen schulden te betalen. Ook de dochter van [benadeelde 1] heeft een factuur betaald en zij is bij een ontmoeting geweest. Verdachte heeft bevestigd dat de heer [benadeelde 1] rond € 50.000 aan voorschotten heeft betaald voor werkzaamheden die niet zijn uitgevoerd. Verdachte heeft de facturen verstuurd, niet met de bedoeling om de daarin genoemde werkzaamheden te verrichten, maar om geld binnen te krijgen om schulden te betalen en voor andere opdrachtgevers te gaan werken. Alle facturen zijn door [benadeelde 1] voldaan.
Verder heeft verdachte verklaard dat het zou kunnen dat [benadeelde 1] een spoedoverboeking heeft moeten doen. Dan had verdachte op dat moment het geld ergens hard voor nodig. Er moest gewoon geld binnen komen, daarom had verdachte dat zo gedaan. [8]
Ten aanzien van aangever [benadeelde 3]
L.A. [benadeelde 3] , eigenaar van [bedrijf 1] (hierna: [benadeelde 3] ), heeft aangifte gedaan van oplichting door [bedrijf 5] , dan wel verdachte. Hij heeft verklaard dat hij [bedrijf 5] , met verdachte als contactpersoon, in de arm had genomen in verband met een niet-betaalde rekening. Als klant van verdachte kon [benadeelde 3] gebruikmaken van een online-dossier met een inlog code, waarin de ontwikkelingen ten aanzien van de incasso waren te volgen. Op verzoek van verdachte heeft [benadeelde 3] steeds facturen betaald als voorschot op de te voeren rechtszaak ter incasso van zijn vordering.
Op enig moment kreeg [benadeelde 3] een mail dat het bedrijf [bedrijf 5] zou worden overgenomen door Santander Consumer Finance Benelux B.V. Daarbij kreeg [benadeelde 3] een voorstel voor overname van de vordering. Omdat het bedrag in de brief volgens [benadeelde 3] niet juist was, heeft hij contact met Santander opgenomen en gevraagd naar de medewerkster die de brief had ondertekend, mevrouw [betrokkene 1] . Naar aanleiding daarvan kreeg hij van mr. Wisseborn, gerechtsdeurwaarder, te horen dat [betrokkene 1] niet bij Santander bekend of in dienst was, en dat er meerdere mensen waren die waren opgelicht door [bedrijf 5] . [9]
Verdachte heeft verklaard dat voor deze zaak hetzelfde geldt als wat hij heeft verklaard in de andere zaken. Hij heeft die werkzaamheden niet verricht, maar het geld wel ontvangen. Dat geld heeft hij gebruikt om andere rekeningen te betalen. Hij wist op het moment van het maken van de factuur dat de daarin genoemde werkzaamheden niet verricht gingen worden. [10]
Ten aanzien van aangever [benadeelde 4]
heeft, namens zijn bedrijf [bedrijf 2] (hierna: [benadeelde 4] ), aangifte gedaan van oplichting door verdachte. Op basis van ‘no cure no pay’ heeft hij verdachte opdracht tot incasso gegeven. Na een aantal weken bleek dat er geen resultaat was geboekt. Verdachte stelde vervolgens voor om de vordering aan de rechter voor te leggen. Dat zou volgens verdachte haalbaar zijn. [benadeelde 4] heeft € 2.211,69 betaald om die rechtszaak te starten. Een dag later moest daar nog € 226,45 bij, omdat verdachte een rekenfout zou hebben gemaakt. Verdachte heeft bevestigd dat [benadeelde 4] zijn inleg terug zou krijgen. Een week later nam verdachte contact met [benadeelde 4] op met de mededeling dat er een derde partij was die de vordering zou willen overnemen. [benadeelde 4] zou dan € 6.500,- retour krijgen, nadat eerst en betaling van € 3.957,87 door verdachte was ontvangen. Dat bedrijf heette Santander. Later bleek [benadeelde 4] dat Santander van niets wist. [11]
Op enig moment kreeg [benadeelde 4] een melding van verdachte dat diens betaling niet ontvangen was en dat deze beslist voor 12:00 uur betaald moest zijn, omdat anders het recht tot overname van de vordering door Santander zou vervallen. Verdachte drong erop aan om de factuur van € 3.957,87 nogmaals te betalen door middel van een spoedbetaling. [benadeelde 4] heeft Santander gebeld en gevraagd naar [betrokkene 1] , die niet bekend bleek. Gevraagd naar uitleg daaromtrent zou verdachte hebben verklaard dat zij vanuit Luxemburg opereerde en liet hij volgens aangever een gesprek met een medewerker van de bank horen waarin deze aan verdachte verklaarde dat er geen betaling door de bank was ontvangen. Volgens [benadeelde 4] werd hij later door [betrokkene 1] gebeld die zei dat betaling door Santander in orde zou komen als [bedrijf 5] die middag over het betreffende bedrag zou beschikken. Uiteindelijk heeft [benadeelde 4] dit bedrag nogmaals betaald, waarna hij bevestiging van ontvangst van dat bedrag door verdachte ontving. [12]
Verdachte heeft met betrekking tot deze zaak verklaard dat hier precies hetzelfde is gebeurd als in de zaak van [benadeelde 1] . Er zijn facturen gestuurd en met het geld heeft verdachte wat anders gedaan dan de werkzaamheden waarvoor hij de factuur had verstuurd en betaald had gekregen. Verdachte dacht dat hij wel iets aan werkzaamheden had gedaan en dat hij verder wilde in het gerechtelijke traject. Dat heeft hij echter niet gedaan, maar hij heeft voor die activiteiten wel facturen verstuurd en betalingen ontvangen.
Verdachte heeft de naam van Santander misbruikt om klanten te bewegen geld aan hem over te maken. Verdachte had geen contacten bij Santander. Hij heeft ook bewust de brief van Santander nagemaakt om geld te krijgen van de klant. Met betrekking tot het nogmaals overmaken van hetzelfde bedrag door [benadeelde 4] , heeft verdachte verklaard dat hij [benadeelde 4] waarschijnlijk hetzelfde heeft verteld als de heer Segers, namelijk dat het geld niet binnen was gekomen. Verdachte kon blijkbaar niet wachten om het geld te ontvangen en heeft nogmaals gebeld om het geld overgemaakt te krijgen, dit keer op naam van een kennis die een rekeningnummer had bij dezelfde bank als aangever. Het zou kunnen dat verdachte wist dat de klant het geld nog een keer zou overmaken als hij daar om vroeg, puur om nog meer geld te krijgen. [13]
Ten aanzien van aangever [benadeelde 5]
heeft, namens [bedrijf 3] (hierna: [benadeelde 5] ), aangifte gedaan van oplichting door verdachte. Hij heeft [bedrijf 5] ingeschakeld voor een betalingsachterstand van € 986,-. Verdachte heeft Zendveld meegedeeld dat de schuldenaar niet akkoord ging met de vordering en dat daarom een procedure bij de rechtbank gestart moest worden. Om deze procedure te bekostigen heeft [bedrijf 5] een factuur verstuurd van € 654,84. Als het vonnis in het voordeel van [benadeelde 5] zou uitvallen, zou hij dat bedrag teruggestort krijgen. Hij heeft het bedrag toen overgemaakt. Vervolgens kreeg [benadeelde 5] een mail waarin stond dat er twee facturen betaald dienden te worden in verband met de kosten van de jurist die hem zou vertegenwoordigen bij de rechtszitting die zou plaatsvinden op 20 maart 2015. De bedragen (€ 750,25 en € 296,50) heeft [benadeelde 5] diezelfde dag nog overgemaakt.
ontving vervolgens een mail waarin stond dat een veroordeling was verkregen en dat vervolgens een deurwaarder ingezet moest worden, waarvoor hij een factuur ontving. Het bedrag van € 1.231,37 heeft [benadeelde 5] vervolgens overgemaakt naar [bedrijf 5] . Eind maart mailde verdachte dat hij dit bedrag niet had ontvangen.
Omdat [benadeelde 5] achterdocht kreeg, heeft hij verdachte verzocht aan te tonen welke werkzaamheden hij voor hem had verricht. Hiervan heeft [benadeelde 5] nooit bericht opvangen.
De advocaat van [benadeelde 5] heeft contact gehad met de betreffende schuldenaar, die heeft gesteld € 500,- aan Top- incasso te hebben betaald. Dat dat geld binnen was, had verdachte ook aan [benadeelde 5] bevestigd. Verder zou er helemaal geen procedure zijn gevoerd bij de rechtbank. [14]
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij van [benadeelde 5] een opdracht tot incasso heeft gehad. Hij dacht niet dat hij de werkzaamheden heeft verricht. Hij heeft de facturen toch verstuurd, omdat hij die werkzaamheden nog in gang zou zetten. Het was een voorschot. Uiteindelijk heeft hij geen werkzaamheden verricht en is het geld verbruikt voor andere zakelijke doeleinden. Op de vraag hoe het kan dat de opdrachtgever voor een opdracht van € 986,- een bedrag van € 3.845 heeft betaald, antwoordde verdachte: doordat er werkzaamheden in dienst (
rechtbank begrijpt: rekening)zijn gebracht die niet uitgevoerd zijn. [15]
Ten aanzien van aangever [benadeelde 6]
, eigenaar van het bedrijf [bedrijf 4] (hierna: [benadeelde 6] ), heeft aangifte van oplichting gedaan door verdachte. Hij heeft verklaard dat hij het bedrijf van verdachte heeft ingeschakeld in verband met een klant die niet aan zijn betalingsverplichting voldeed. Verdachte heeft verteld dat hij de zaken van [benadeelde 6] wilde behartigen en zou de crediteur aanschrijven. Het contact verliep via de website waarop ingelogd kon worden, zodat [benadeelde 6] de voortgang van zijn dossier kon bijhouden. Hij zag dat de brief in behandeling was genomen en ging ervan uit dat verdachte de financiële afhandeling was gestart. Dat was echter niet het geval. [benadeelde 6] ontving rekeningen voor vervolgstappen voor een deurwaardersbrief, bezoek aan de crediteur, het opstarten rechtszaak en voor het salaris van een ingeschakelde jurist. [benadeelde 6] begon te twijfelen en kreeg het gevoel dat verdachte hem aan het oplichten was. Hij heeft verdachte daarop verschillende mails gestuurd dat hij het niet vertrouwde, de zaak wilde stoppen en zijn geld terug wilde. Verdachte kwam volgens [benadeelde 6] keer op keer met verschillende smoesjes. Via de mail gaf verdachte aan dat er een rechtszaak was gestart. [benadeelde 6] kreeg niets te horen over de rechtszaak. Wel werd gemeld dat het goed was verlopen en dat zijn vordering in het vonnis toegekend was, maar dat het nog wel vier weken zou kunnen duren. Ondertussen bleven de facturen van verdachte binnenstromen. [benadeelde 6] vroeg verdachte om het vonnis. Deze bleef volgens [benadeelde 6] echter om de feiten heen draaien. Hij heeft het vonnis nooit ontvangen.
Na eigen onderzoek door [benadeelde 6] vertelde de bewindvoerder van de crediteur van [benadeelde 6] dat zijn cliënt nooit op de rechtbank is geweest en geen brieven hieromtrent had ontvangen. [16]
Over deze zaak heeft verdachte bij de politie verklaard dat hier hetzelfde geldt als wat hij heeft verklaard in de eerder bij de politie besproken zaken. Verdachte heeft die werkzaamheden niet verricht, maar het geld wel ontvangen en gebruikt om andere rekeningen te betalen. [17]
Ten aanzien van aangever [benadeelde 7]
(hierna: [benadeelde 7] ) heeft aangifte gedaan van oplichting door verdachte. Hij heeft verklaard dat hij zich tot [bedrijf 5] heeft gewend om een uitgeleend bedrag terug te krijgen. Op 3 juni 2014 kreeg [benadeelde 7] de eerste factuur van [bedrijf 5] in verband met een verzonden brief. Na die factuur ontving [benadeelde 7] nog acht andere facturen, die hij allemaal heeft betaald. [benadeelde 7] had het gevoel te zijn opgelicht doordat hij via mooie praatjes, onder andere via sms-berichten van verdachte, werd bewogen tot afgifte van € 14.866,- aan [bedrijf 5] . Sommige facturen heeft hij meerdere malen betaald, omdat [bedrijf 5] aangaf de betalingen niet te hebben ontvangen. [benadeelde 7] voelde zich regelmatig onder druk gezet. In mei 2015 is [benadeelde 7] naar een advocaat gestapt, omdat hij nog steeds geen geld van [bedrijf 5] had ontvangen. [18] Na de eerste betaalde factuur heeft [benadeelde 7] op 14 juli 2014 een bedrag van
€ 753,25 aan verdachte overgemaakt. [19]
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat “het bij deze zaak is begonnen” en dat hij [benadeelde 7] dubbel heeft laten betalen. Dit om extra geld binnen te krijgen om gaten te dichten en te kunnen leven, zoals hij leefde op dat moment. [20]
Overige bewijsmiddelen en verklaringen van verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het klopt dat hij (valselijk) brieven heeft gemaakt als waren zij afkomstig van Santander (zie ook feit 2). Hij deed dit, omdat hij klem zat in zijn beloften naar klanten. Er was een grote druk van zijn klanten, maar hij had niet genoeg geld. Daarom heeft hij de door hem nagemaakte brieven van Santander gebruikt. [21]
Onder de door verdachte aan [benadeelde 3] opgestuurde mails bevindt zich een mailbericht van
30 september 2014. Daarin staat onder andere dat [bedrijf 5] naar een groter kantoorpand ging verhuizen, dat er meerdere dossiermanagers in dienst zouden treden en dat zij 24 uur per dag diensten zouden gaan draaien. Verder werd erop gewezen om openstaande verschotnota’s per ommegaande over te maken. De mail wordt is ondertekend door het “TEAM van dossiermanagers, buitendienstmedewerkers, ict’ers en de directie van [bedrijf 5] C.V.” [22]
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij alleen werkte, soms bijgestaan door een paar ZZP-ers. Over deze mail heeft verdachte verklaard dat hij snapt dat het net lijkt alsof er veel mensen bij [bedrijf 5] werkten, welke indruk echter niet juist is. Verdachte ziet er echter geen kwaad in. Het is goed als je professioneel over kan komen, door je voor te doen alsof je groter bent dan de rest, aldus verdachte. [23]
Onder de door aangevers overgelegde correspondentie zitten diverse mailberichten afkomstig van verdachte, waarin hij de berichten afsluit met “ [verdachte] ”. [24] Verdachte heeft verklaard dat hij niet afgestudeerd is in de rechten en dat hij daarom de meesterstitel niet mag voeren. [25] Verdachte heeft aangegeven dat hij bij die mailberichten niet bedoelde te verwijzen naar de meesterstitel, als zijnde afgestudeerd jurist, maar naar het woord ‘meneer’. De rechtbank volgt verdachte hierin niet. Allereerst is het opmerkelijk dat verdachte in dezelfde mailberichten de (mannelijke) aangevers voluit met ‘heer’ aanduidt, zodat niet valt in te zien waarom hij voor zichzelf een andere afkorting zou hanteren. Daarnaast is “Mr.” niet een in de Nederlandse taal gangbare afkorting voor ‘meneer’. De rechtbank gaat er veeleer vanuit dat verdachte met “Mr.” zich wilde voordoen als jurist om daarmee het vertrouwen van zijn klanten te wekken, en zich daarmee ‘groter voor te doen dan anderen’ in lijn met zijn eerdere verklaring.
Bij een analyse van de bankrekening van verdachte is gebleken dat door (de hier besproken) zes aangevers in het jaar 2014 en 2015 in totaal € 87.040,11 aan verdachte is overgemaakt. [26]
Ter terechtzitting heeft verdachte gesteld dat de verklaringen zoals door hem afgelegd bij de politie niet juist zouden zijn. Hoewel hieromtrent geen verweer door zijn gemachtigde is gevoerd, hecht de rechtbank eraan als volgt te overwegen. Verdachte heeft verklaard dat hij onder druk is gezet door de politie en heeft geantwoord wat de politie wilde horen en dat zijn verklaringen daarom feitelijk niet juist waren. Zo vond hij zijn verklaring dat er bij hem sprake was van een forse gokverslaving ‘een mooi verhaal’.
De rechtbank ziet echter geen aanleiding de verklaringen van verdachte bij de politie niet tot bewijs te bezigen. Allereerst is van belang dat verdachte bijstand van een advocaat heeft gehad voorafgaand aan zijn verhoren en dat zijn (huidige) raadsvrouw grotendeels aanwezig was bij het verhoor waarin verdachte de meeste bekennende verklaringen heeft afgelegd (p. 87 e.v.) en dat niet gebleken is dat zij heeft ingegrepen of melding heeft gemaakt van een ongepaste vraagstelling of druk door de politie, ook niet na afloop van deze verhoren. Daarnaast vinden zijn bij de politie afgelegde verklaringen bevestiging in de verklaringen van aangevers, zoals hierboven weergegeven.
De stelling van verdachte dat hij wel degelijk activiteiten in de dossiers van aangevers heeft verricht, waarvoor hij terecht betalingen of voorschotten bij hen in rekening heeft gebracht, maar dat hij in bewijsnood verkeert, omdat zijn administratie in beslag was genomen, kan hem in deze niet baten. In het dossier is hiervoor geen enkele aanwijzing te vinden en ook de verdediging heeft op geen enkel moment om teruggave van deze administratie verzocht.
Verdere bewijsoverwegingen
Voor een bewezenverklaring van oplichting is het volgende door de Hoge Raad geschetst kader van belang (Hoge Raad 20 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2889).
Niet iedere vorm van bedrog – bijvoorbeeld bestaande uit niet meer dan het doen van een onware mededeling – en niet iedere toerekenbare tekortkoming in civielrechtelijke zin levert op het misdrijf oplichting.
Als belangrijk gemeenschappelijk kenmerk van de verschillende in de delictsomschrijving opgenomen oplichtingsmiddelen kan worden genoemd dat de verdachte door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen bij een ander een onjuiste voorstelling van zaken in het leven wil roepen teneinde daarvan misbruik te kunnen maken.
Zo gaat het bij het gebruik van een samenweefsel van verdichtsels in de kern om gesproken en/of geschreven uitingen die bij die ander een op meer dan een enkele leugenachtige mededeling gebaseerde onjuiste voorstelling van zaken in het leven kunnen roepen.
Bij listige kunstgrepen gaat het in vergelijkbare zin in de kern om meer dan een enkele misleidende feitelijke handeling die een onjuiste voorstelling van zaken in het leven kan roepen.
Bij de oplichtingsmiddelen die bestaan uit het aannemen van een valse naam of een valse hoedanigheid, gaat het er in de kern om dat het handelen van de verdachte ertoe kan leiden dat bij de ander een onjuiste voorstelling van zaken in het leven wordt geroepen met betrekking tot de 'persoon' van de verdachte, hetzij wat betreft diens naam, hetzij wat betreft diens hoedanigheid, waarbij die onjuiste voorstelling van zaken in het leven wordt geroepen teneinde daarvan misbruik te maken. De in de rechtspraak wel gebruikte formulering dat een verdachte zich als een 'bonafide' deelnemer aan het rechtsverkeer heeft gepresenteerd, is met betrekking tot het aannemen van een valse hoedanigheid slechts relevant als zo een presentatie als bonafide (potentiële) wederpartij berust op voldoende specifieke gedragingen die in de desbetreffende context erop zijn gericht bij het beoogde slachtoffer een onjuiste voorstelling van zaken in het leven te roepen teneinde daarvan misbruik te maken.
Uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte in de uitvoering van een incassobureau de aangevers in deze zaak facturen heeft toegestuurd betreffende incassowerkzaamheden, wetende dat hij de daarin genoemde werkzaamheden niet had verricht, noch zou gaan verrichten.
In de correspondentie naar de aangevers heeft verdachte getracht een beeld te schetsen van een groot incassobureau met kundige mensen (waaronder juristen) waarbij de zaken goed liepen (zie bijvoorbeeld de suggestie van verhuizing naar een groter pand en uitbreiding van de dienstverlening). Dit terwijl in werkelijkheid sprake was van een bureau dat slechts door verdachte werd geëxploiteerd (eventueel met behulp van enkele zzp-ers) en waarbij sprake was van financiële problemen.
Verder heeft verdachte meerdere aangevers bepaalde facturen meerdere keren laten betalen door hen (ten onrechte) voor te houden dat de betreffende betalingen niet waren ontvangen. Ook heeft hij meerdere aangevers voorgehouden dat Santander hun vordering zou overnemen en aangevers hun volledige kosten zouden terugkrijgen, als de aangevers eerst bedragen aan verdachte zouden betalen. Dit heeft hij kracht bij gezet door hen brieven (ogenschijnlijk) van Santander op te sturen, welke brieven door verdachte valselijk waren opgemaakt. Hij heeft druk op de aangevers gezet door de indruk te wekken dat overname van de vordering zou vervallen als hij de door hem gewenste bedragen niet op heel korte termijn zou hebben ontvangen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte hiermee gebruik gemaakt van een samenweefsel van verdichtsels (meerdere leugens), listige kunstgrepen (gebruikmaken van valse brieven) en van het aannemen van een valse hoedanigheid als zijnde een bonafide incassobureau (dat niets incasseert). Met betrekking tot dat laatste oplichtingsmiddel overweegt de rechtbank dat verdachte zijn incassobedrijf, dat voorheen mogelijk een goed functionerend bureau is geweest, en zijn kennis daaromtrent ingezet heeft om klanten te lokken en om hen geld afhandig te maken door facturen te sturen voor niet verrichte werkzaamheden, terwijl verdachte ook niet van zins was die werkzaamheden te gaan verrichten. Dergelijke handelingen behoren uiteraard niet bij een bonafide incassobureau.
Door deze oplichtingsmiddelen zijn aangevers bewogen geld aan verdachte af te geven.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder feit 1 tenlastegelegde.
Ten aanzien van feit 2
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het processen-verbaal van aangifte van M. Bekker namens Santander, p. 251, 573 en 595;
- een brief gedateerd 17 december 2014, p. 261;
- een brief gedateerd 2 januari 2015, p. 575;
- een brief gedateerd 22 januari 2015, p. 601;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 24 mei 2018.
Ten aanzien van feit 3
Zowel de officier van justitie als de verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het recht op vervolging van dit feit is verjaard.
De rechtbank overweegt dat ten laste is gelegd de overtreding genoemd in artikel 435, aanhef en ten derde, van het Wetboek van strafrecht (Sr). Op grond van artikel 70, eerste lid, Sr vervalt het recht tot strafvordering in het geval van overtredingen in drie jaren.
In dit geval is de verjaringstermijn gestuit met de betekening van de dagvaarding aan verdachte op 2 mei 2018.
Nu het dossier geen aanknopingspunten biedt dat verdachte in de periode na 2 mei 2015 nog gebruik heeft gemaakt van de meesterstitel, is het recht tot vervolging verjaard. De officier van justitie zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard ten aanzien van dit feit.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de feiten 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1. hij in
of omstreeksde periode van 1 januari 2014 tot en met 1 juni 2015, te Westervoort,
althans [benadeelde 3] in Nederland,(telkens) met het oogmerk om zich
en/of een anderwederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door het aannemen van
een valse naam en/ofeen valse hoedanigheid en
/ofdoor listige kunstgrepen en
/ofdoor een samenweefsel van verdichtsels,
een ofmeer perso
(o)n
(en
), waaronder de aangever
(s
)[benadeelde 1] en
/of[benadeelde 2] en
/of[benadeelde 3] (namens [bedrijf 1] ) en
/of[benadeelde 4] (namens [bedrijf 2] ) en
/of[benadeelde 5] (namens [bedrijf 3] ) en
/of[benadeelde 6] (namens [bedrijf 4] ) en
/of[benadeelde 7] , heeft bewogen tot de afgifte van
een of meergeldbedrag
(en
)ter hoogte van (in elk geval en in totaal) EUR 87.040,11 (zie pagina 173),
in elk geval van enig goed,immers heeft verdachte valselijk en
/oflistig en
/ofbedriegelijk en
/ofin strijd met de waarheid - zich voorgedaan als een bonafide incassobureau genaamd [bedrijf 5] en
/of
- aangevers in verband daarmee medegedeeld (onder meer) de volgende werkzaamheden en/of handelingen te hebben verricht:
- het trachten te innen van openstaande vorderingen van deze aangever(s) op derden,
- het inschakelen van een deurwaarder,
- het starten van (een) civiele vorderingsprocedure(s) bij de rechtbank,
- het
cederen en/oflaten overnemen van (een) vordering(en) aan een financiële instelling
genaamd Santander en
/of
- in verband met deze niet verrichte werkzaamheden facturen opgesteld en verstuurd aan aangevers en
/ ofaangever
(s
)vervolgens aangegeven dat hij het bedrag van de facturen niet heeft ontvangen en
/ofaangever
(s
)verzocht om (nogmaals) het bedrag over te maken;
2. hij in
of omstreeksde periode van te 1 december 2014 tot en met 22 januari 2015 te Westervoort,
althans [benadeelde 3] in Nederlandmeermalen
, althans eenmaal,een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt
en/of heeft vervalstdoor
- een brief d.d. 17 december 2014 gericht aan [benadeelde 1] en
/of
- een brief d.d. 22 januari 2015 gericht aan [benadeelde 4] ( [bedrijf 2] ) en
/of
- een brief d.d. 2 januari 2015 gericht aan [benadeelde 3] ( [bedrijf 1] ) op te stellen, waarin verdachte de naam van de financiële instelling Santander gebruikt en
/ofdeze brieven heeft voorzien van het logo en
/ofadresgegevens van Santander en
/ofeen naam ( [betrokkene 1] ) en
/ofhandtekening, welke moest doorgaan voor de naam/handtekening van een medewerker van Santander, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken
of door anderen te doen gebruiken.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
oplichting, meermalen gepleegd,
ten aanzien van feit 2:
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder de feiten 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden. Daarbij dient verdachte, als bijkomende straf, te worden ontzet uit het recht tot het uitoefenen van het beroep als bestuurder van een rechtspersoon, een beroep in de financiële sector als zelfstandig ondernemer en een beroep als zelfstandige in de juridische dienstverlening. Tot slot heeft de officier van justitie verzocht de uitspraak openbaar te maken.
Het standpunt van de verdediging
In het kader van het strafmaatverweer heeft de verdediging gewezen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder zijn huidige baan, de omstandigheid dat hij zijn schulden aan het afbetalen is en dat hij bereid is van zijn huidige loon de benadeelde partijen tegemoet te komen. Er is sprake van een oud feit en verdachte is na de start van het onderzoek niet verder met justitie in aanraking gekomen. De verdediging heeft verzocht verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Een maximale taakstraf in combinatie met een forse voorwaardelijke straf en een beroepsverbod zou aan de orde kunnen zijn. De verdediging heeft zich verzet tegen het openbaar maken van het vonnis.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft ook gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 6 april 2018;
- een reclasseringsrapport, gedateerd 16 mei 2018.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan oplichting van een groep mensen. Hij heeft bij hen het vertrouwen gewekt dat hij vorderingen voor hen zou innen. Hij heeft zich voorgedaan als deskundige en heeft zijn bedrijf mooier voorgedaan dan in werkelijkheid aan de orde was. Nadat aangevers eenmaal met verdachte in zee waren gegaan, heeft hij hen steeds meer geld afhandig weten te maken door mooie praatjes en door gebruik te maken van vaktermen. Daarbij heeft verdachte niet geschroomd de druk op de aangevers fors op te voeren. Zo heeft hij onder andere een aangever voorgehouden dat hij genoodzaakt was een procedure tegen aangever te starten als deze niet een bedrag (nogmaals) zou betalen. Daarbij vermeldde verdachte ook dat aangevers vrouw dan alles te weten zou komen, terwijl voor verdachte duidelijk was dat aangever dat niet wilde.
Met zijn verwerpelijke handelen heeft verdachte schade toegebracht aan het vertrouwen in het financiële verkeer of dienstverlening. Daarbij komt dat verdachte een gewaarschuwd man was. Hij is immers eerder veroordeeld in verband met oplichting. Hij liep zelfs in een proeftijd op het moment dat hij weer met zijn oplichtingspraktijken begon. Dit neemt de rechtbank verdachte extra kwalijk.
Hoewel hij bij de politie enige verantwoordelijkheid voor zijn handelen leek te nemen, heeft hij ter terechtzitting laten zien de laakbaarheid van zijn handelen niet in te zien.
In het voordeel van verdachte zal de rechtbank rekening houden met de ouderdom van het feit en met het feit dat het proces-verbaal reeds in oktober 2016 gereed was.
Alles overziende acht de rechtbank een gevangenisstraf van veertien maanden aangewezen.
Verdachte heeft slachtoffers gemaakt, doordat hij in financiële moeilijkheden kwam door een gok- en mogelijk een drugsverslaving. Hij is hierover echter niet (volledig) open geweest naar de reclassering toe. De financiële problemen zijn nog altijd aanwezig en zijn schulden zullen oplopen door de in dit vonnis toe te wijzen vorderingen van benadeelden. Verdachte wil echter geen enkele hulp. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de kans niet onaannemelijk dat verdachte wederom strafbare feiten zal plegen voor financieel gewin. Daarom zal de rechtbank vijf maanden van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van drie jaren als stok achter de deur.
Ook ziet de rechtbank aanleiding verdachte, gedurende dezelfde periode als de proeftijd, het recht te ontzeggen een beroep uit te voeren als bestuurder of feitelijk leidinggevende van een rechtspersoon, dan wel een daarmee gelijkgestelde vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid, maatschap, rederij of doelvermogen.
De rechtbank acht deze straf voldoende en acht het niet proportioneel het vonnis openbaar te maken, zoals gevorderd door de officier van justitie.
7a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De volgende benadeelde partijen hebben zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde feit en hebben de volgende bedragen gevorderd:
  • [bedrijf 3] , € 3.420,68;
  • [benadeelde 2] , € 13.662,16 (zoals ter terechtzitting verhoogd);
  • [benadeelde 1] , € 44.926,00 en € 1.500,00 aan proceskosten;
  • [bedrijf 2] , € 10.353,88;
  • [benadeelde 3] Onderhoud en Services, € 9.847,00;
  • [benadeelde 7] , € 14.168,27.
Het standpunt van de officier van justitie
Met betrekking tot de vordering van [benadeelde 1] heeft de officier van justitie gesteld dat de proceskosten niet toewijsbaar zijn, nu de gevorderde kosten voor de advocaat niet nader zijn onderbouwd.
De kosten namens [bedrijf 2] genoemd als proceskosten zijn wellicht geen proceskosten, maar wel aannemelijk is dat dergelijke kosten zijn gemaakt. De officier van justitie verzoekt de rechtbank deze post schattenderwijs te bepalen.
De officier van justitie heeft zich voor het overige op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelden volledig voor vergoeding in aanmerking komen, inclusief de wettelijke rente. Tevens dient de schadevergoedingsmaatregel te worden opgelegd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair gepleit voor afwijzing van de vorderingen, gelet op de bepleite vrijspraak en nu de benadeelden de vorderingen reeds hebben ingediend in de civiele procedure tegen verdachte, te weten de verdeling van de boedel na faillissement. Daarbij komt dat er baten uit de boedel zijn gekomen, welke baten mogelijk al aan de benadeelden zijn uitgekeerd.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank volgt de verdediging niet in haar standpunt dat de vorderingen niet kunnen worden toegewezen, enkel omdat zij zich hebben gevoegd in de faillissementsprocedure tegen verdachte. Uit de overgelegde stukken van de verdediging kan slechts volgen dat de benadeelden hun vorderingen kenbaar hebben gemaakt bij de curator. Daarmee is hun recht op schadevergoeding niet reeds in rechte vastgesteld en hebben zij nog geen executoriale titel gekregen. Het voegen in die faillissementsprocedure staat dan ook niet in de weg aan het zich voegen als benadeelde partij in deze strafprocedure.
Het standpunt van de verdediging dat de vorderingen van benadeelden al zouden zijn voldaan uit de boedel, volgt de rechtbank evenmin. Deze stelling is onvoldoende onderbouwd, terwijl het voor de verdediging mogelijk moet zijn geweest nadere informatie hierover te verkrijgen van de curator van verdachte.
Met betrekking tot gevorderde proceskosten van [benadeelde 1] overweegt de rechtbank als volgt. Deze kostenpost is niet met stukken gestaafd en uit de toelichting op de vordering blijkt niet dat [benadeelde 1] is bijgestaan door een advocaat in deze procedure. Het verzoek zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard.
Voor het overige is, naar het oordeel van de rechtbank, op grond van de gebezigde
bewijsmiddelen, hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vorderingen is gebleken en vanwege het ontbreken van een inhoudelijke betwisting van de vorderingen door de verdediging, komen vast te staan dat de benadeelde partijen als gevolg van het (onder feit 1) bewezen verklaarde handelen tot de door hen gevorderde bedragen schade hebben geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De vorderingen zijn voor toewijzing vatbaar. De wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf het eerste moment waarop is betaald.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van de toe te wijzen bedragen ten behoeve van genoemde benadeelde partijen. De gevorderde en toegewezen rente/vergoeding voor proceskosten, zijn daar niet bij inbegrepen.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 28, 57, 63, 225, 326, van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart het openbaar ministerie
niet-ontvankelijkin de vervolging van feit 3;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van
14 (veertien) maanden;
 bepaalt, dat een gedeelte van deze gevangenisstraf groot
5 (vijf) maanden,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van de voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd, die op drie jaren wordt bepaald, niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
 ontzegt verdachte gedurende een periode van drie jaren het recht tot het uitoefenen van het beroep als bestuurder of feitelijk leidinggevende van een rechtspersoon, dan wel een daarmee gelijkgestelde vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid, maatschap, rederij of doelvermogen;
de beslissing op de vordering van de benadeelde partijen
  • verklaart de
  • veroordeelt verdachte tot betaling van

benadeelde partij bedrag wettelijke rente vanaf

  • [bedrijf 3] € 3.420,68 27 februari 2015;
  • [benadeelde 2] € 10.353,88 22 december 2014;
  • [benadeelde 1] € 44.926,00 3 oktober 2014;
  • [bedrijf 2] € 11.853,88 14 januari 2015;
  • [benadeelde 3] Onderhoud en Services, € 9.847,00 16 juni 2014;
  • [benadeelde 7] € 14.168,27 14 juli 2014;
 legt aan veroordeelde tevens de verplichting op aan de Staat ten behoeve van de navolgende benadeelde partijen te betalen, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal hechtenis zal kunnen worden toegepast van na te melden duur zonder dat de betalingsverplichting vervalt:
benadeelde partij bedrag vervangende hechtenis
  • [bedrijf 3] € 3.420,68 13 dagen;
  • [benadeelde 2] , € 10.353,88 40 dagen;
  • [benadeelde 1] € 44.926,00 173 dagen;
  • [bedrijf 2] € 11.853,88 46 dagen;
  • [benadeelde 3] Onderhoud en Services € 9.847,00 38 dagen;
  • [benadeelde 7] € 14.168,27 55 dagen;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij(en) in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij(en) daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Klep (voorzitter), mr. R.G.J. Welbergen en
mr. E. Stevens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C. Aalders, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 juni 2018.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant P. Koster van de politie Oost- Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2016491886 Z, gesloten op 11 oktober 2016 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Verklaringen van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 24 mei 2018.
3.Proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 1] , p. 296, proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 3] , p. 435 en 436, proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 4] , p. 228, proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 5] , p. 655 en 656, proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 6] , p. 604 en proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 7] , p. 675.
4.Proces-verbaal van aangever [benadeelde 1] , p. 299 en 300.
5.Proces-verbaal van aangever [benadeelde 1] , p. 302 en 303.
6.Proces-verbaal van verhoor benadeelde [benadeelde 1] , p. 362 en een mailbericht, p. 330.
7.Proces-verbaal van verhoor benadeelde [benadeelde 2] , p. 382 en 383.
8.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 91 t/m 94.
9.Proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 3] , p. 435 t/m 437.
10.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 98.
11.Proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 4] , p. 228 en 229.
12.Een schriftelijke verklaring namens [bedrijf 2] door [benadeelde 4] , p. 231.
13.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 95 t/m 98.
14.Proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 5] , p. 660 en 661.
15.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 95.
16.Proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 6] , p. 604 en 605.
17.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 98.
18.Proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 7] , p. 675 en 676.
19.Een rekeningafschrift, p. 692.
20.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 98.
21.Verklaringen van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 24 mei 2018.
22.Een mailbericht, p. 468.
23.Verklaringen van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 24 mei 2018.
24.Mailberichten, p. 325, 546 en 620
25.Verklaringen van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 24 mei 2018.
26.Proces-verbaal van bevindingen, p. 173.