ECLI:NL:RBGEL:2018:2692

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 juni 2018
Publicatiedatum
19 juni 2018
Zaaknummer
05/720088-18
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en bedreiging met een hakmes in Arnhem

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 19 juni 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 20 februari 2018 in Arnhem een poging tot zware mishandeling en bedreiging heeft gepleegd. De verdachte, geboren in 1958 en thans gedetineerd, heeft met een hakmes geslagen naar [slachtoffer 1] en heeft agenten bedreigd. De officier van justitie heeft vrijspraak bepleit voor de poging tot doodslag, maar heeft wel bewezen geacht dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de poging tot zware mishandeling en bedreiging. De verdediging heeft vrijspraak bepleit op basis van ontoerekeningsvatbaarheid door een psychische stoornis. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 20 februari 2018 een slaande beweging heeft gemaakt met een hakmes richting [slachtoffer 1], waarbij deze op de borst werd geraakt. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel, maar dat er geen opzet was op het toebrengen van dat letsel. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag, maar heeft de poging tot zware mishandeling en de bedreiging met een hakmes bewezen verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van de feiten en heeft haar ontslagen van alle rechtsvervolging. Tevens is de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar opgelegd. De benadeelde partij, [slachtoffer 1], heeft recht op schadevergoeding van € 1.150,00, welke door de rechtbank is toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/720088-18
Datum uitspraak : 19 juni 2018
Tegenspraak (279 Sv)
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1958 te district [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
thans gedetineerd te Zwolle PPC te Zwolle,
raadsman: mr. R. Walet, advocaat te Hoevelaken.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 juni 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
Primair
zij op of omstreeks 20 februari 2018 te Arnhem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen, althans eenmaal, met een hakmes, althans een daarop gelijkend voorwerp, heeft geslagen naar het hoofd en/of op de borst, althans het bovenlichaam, van [slachtoffer 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
zij op of omstreeks 20 februari 2018 te Arnhem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen, althans eenmaal, met een hakmes, althans een daarop gelijkend
voorwerp, heeft geslagen naar het hoofd en/of op de borst, althans het bovenlichaam, van [slachtoffer 1] ,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Meer Subsidiair
zij op of omstreeks 20 februari 2018 te Arnhem [slachtoffer 1] heeft mishandeld door met een hakmes, althans een daarop gelijkend voorwerp, te slaan naar/op de borst, althans het bovenlichaam, van [slachtoffer 1] ;
2.
zij op of omstreeks 20 februari 2018 te Arnhem [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] (allen hoofdagent van politie Eenheid Oost-Nederland)en/of [slachtoffer 5] (brigadier van politie Eenheid Oost Nederland) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door: - Met een hakmes, althans een daarop gelijkend voorwerp, in de hand op [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 5] af te rennen/toe te lopen en/of - Een hakmes, althans een daarop gelijkend voorwerp, door een kier/opening van de voordeur te steken en/of daarmee tegen de (binnenzijde van de) voordeur te slaan terwijl [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] achter voornoemde voordeur staan;
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Ten aanzien van feit 1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht niet bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan hetgeen onder 1 primair ten laste is gelegd en heeft verzocht verdachte hiervan vrij te spreken. De officier van justitie heeft gesteld dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat door de psychische stoornis van verdachte het opzet niet kan worden bewezen. De verdediging heeft tevens aangevoerd dat verdachte niet een zodanige handeling heeft verricht, dat daardoor zonder nader ingrijpen de dood zou zijn ingetreden.
Beoordeling door de rechtbank
Niet ter discussie staat dat verdachte op 20 februari 2018 in Arnhem een slaande beweging heeft gemaakt met hakmes langs het hoofd van [slachtoffer 1] en haar heeft geraakt op haar borstbeen. [slachtoffer 1] heeft hier een schaafwond op haar borst aan overgehouden. [2] De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of er sprake is van poging tot doodslag (primair), poging tot zware mishandeling (subsidiair) of mishandeling (meer subsidiair). Daarbij staat het opzet centraal.
Ten aanzien van primair
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 1 primair tenlastegelegde omdat het opzet, ook en juist in voorwaardelijke zin, daarop ontbrak..
Ten aanzien van subsidiair
Om te spreken van een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, moet eerst worden beoordeeld of deze handelingen van verdachte een kans op zwaar lichamelijk letsel kan opleveren. Die vraag dient naar het oordeel van de rechtbank bevestigend te worden beantwoord.
De rechtbank stelt voorop dat het een feit van algemene bekendheid is dat het hoofd en borstkas kwetsbare onderdelen van het lichaam zijn. Bij het raken van de borstkas kan een vitaal lichaamsdeel worden geraakt. Verdachte heeft daarbij met een hakmes van 593 gram een slaande beweging gemaakt richting de borst van [slachtoffer 1] en daarbij [slachtoffer 1] ook daadwerkelijk op de borst geraakt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat hierdoor de kans aanmerkelijk is dat daarmee zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht. De rechtbank neemt daarbij mee in haar oordeel dat de deskundige heeft verklaard dat het aannemelijk is dat een slag met een hakbijl van 593 gram zwaar letsel kan veroorzaken. [3]
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of verdachte opzet op dit zwaar lichamelijk letsel heeft gehad.
Van opzettelijk handelen in de zin van kleurloos/vol opzet is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Bij het beantwoorden van de vraag of verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dient allereerst te worden beoordeeld of door het handelen van verdachte de kans aanmerkelijk was dat aan [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht. Hierbij merkt de rechtbank op dat de beoordeling of sprake is van een aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel objectief benaderd dient te worden en niet enkel kan worden vastgesteld op basis van de aard van het gevolg. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank is van oordeel dat de handeling van verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm is gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en dat het niet anders kan dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard.
De rechtbank is daarbij van oordeel dat – anders dan gesteld door de raadsman – de door de gedragsdeskundigen geconcludeerde (volledige) ontoerekeningsvatbaarheid van de verdachte niet in de weg staat aan een bewezenverklaring van opzet. Een volledige ontoerekeningsvatbaarheid staat slechts in de weg aan een bewezenverklaring van het opzet indien bij verdachte ten tijde van het handelen ieder inzicht in de draagwijdte van de gedragingen en de mogelijke gevolgen zou hebben ontbroken. Daarvan zal slechts bij hoge uitzondering sprake zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is daar niet van gebleken, temeer nu verdachte wel enige herinnering heeft, namelijk dat zij de politie wilde verjagen en hoe zij is aangehouden op het toilet met het mes. [4]
De rechtbank heeft dan ook op basis van de wettige bewijsmiddelen de overtuiging dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Ten aanzien van feit 2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 tenlastegelegde, namelijk de bedreiging van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] .
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit, nu het opzet niet kan worden bewezen. In dat kader wijst de verdediging op de grote afstand tussen verdachte en de agenten op het moment dat zij de voordeur openden. Tot slot merkt de verdediging op dat verdachte heeft gehandeld onder invloed van een geestelijke stoornis.
Beoordeling door de rechtbank
Bedreiging in de hal
Verbalisanten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 5] hebben verklaard dat zij op 20 februari 2018 de voordeur van de woning van verdachte in Arnhem openden en zagen dat verdachte in hun richting rende met een hakmes in haar rechterhand. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 5] hebben verklaard dat zij zich op dat moment in hun leven en veiligheid bedreigd voelden. [5] Verdachte heeft verklaard dat ze agenten tegen wilde houden en zij een hakmes in haar handen had. [6]
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook zou worden gepleegd. Verbalisanten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 5] hebben verklaard dat zij zich bedreigd voelden, en de rechtbank vindt dat door het op iemand afrennen met een hakmes ook de redelijke vrees kon ontstaan. De afstand doet hier niet aan af.
De rechtbank is daardoor van oordeel dat verdachte met opzet heeft gehandeld. Evenals bij feit 1, staat (volledige) ontoerekeningsvatbaarheid van de verdachte niet in de weg aan een bewezenverklaring dat verdachte met opzet heeft gehandeld.
De rechtbank heeft dan ook op basis van de wettige bewijsmiddelen de overtuiging dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
De rechtbank acht daarbij niet bewezen dat de bedreiging tevens is gericht tegen verbalisanten [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] . Zij bevonden zich ten tijde van het rennen met het hakmes niet bij de voordeur van de woning. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verdachte hiervan vrijspreken.
Bedreiging door de brievenbus
Verbalisanten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 5] hebben verklaard dat zij hoorden dat er met een hard voorwerp op de brievenbus werd geslagen. De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte met het steken van het hakmes door de brievenbus, dan wel met het slaan op de deur met het mes, verbalisanten [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] heeft bedreigd. Deze gedragingen zijn niet van zodanige aard dat ze, naar objectieve maatstaven bezien, een strafbare bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel zware mishandeling opleveren, met name nu geen van de verbalisanten heeft verklaard zich door deze gedraging bedreigd te voelen. De rechtbank zal verdachte hiervan vrijspreken.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
Subsidiair
zij op
of omstreeks20 februari 2018 te Arnhem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
meermalen, althanseenmaal, met een hakmes,
althans een daarop gelijkend
voorwerp,heeft geslagen naar het hoofd en
/ofop de borst,
althans het bovenlichaam,van [slachtoffer 1] ,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
zij op
of omstreeks20 februari 2018 te Arnhem [slachtoffer 2]
en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4](
allenhoofdagent van politie Eenheid Oost-Nederland)en
/of[slachtoffer 5] (brigadier van politie Eenheid Oost Nederland) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling, door: - Met een hakmes,
althans een daarop gelijkend voorwerp,in de hand op [slachtoffer 2] en
/of[slachtoffer 5] af te rennen
/toe te lopen en/of - Een hakmes, althans een daarop gelijkend voorwerp, door een kier/opening van de voordeur te steken en/of daarmee tegen de (binennzijde van de) voordeur te slaan terwijl [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] achter voornoemde voordeur staan;
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
poging tot zware mishandeling
Ten aanzien van feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd

5.De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De officier van justitie en de verdediging hebben zich op het standpunt gesteld dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar dient te worden geacht.
Met betrekking tot verdachte is een Pro Justitia rapportage opgemaakt door [naam 1] en [naam 2] (psychiaters), gedateerd van 26 mei 2018 en [naam 3] (psycholoog), gedateerd van 25 mei 2018.
De rechtbank ontleent hieraan het volgende:
Verdachte is lijdende aan een ziekelijke stoornis in de zin van een psychotisch toestandsbeeld in het kader van schizofrenie, met multipele episoden. Mogelijk is er ook sprake van een gebrekkige ontwikkeling in de zin van lage intelligentie. Naar mening van de deskundigen was ook ten tijde van het tenlastegelegde sprake van deze problematiek. De psychose veroorzaakte en vervormde waarnemingen en veroorzaakt en voedt waanideeën van verdachte met betrekking tot hulpverlening, medicatie en politie. Door de waanideeën en de beleving niet ziek te zijn, en dus geen medicatie nodig te hebben, wees verdachte medicatie af waardoor de psychose toenam, de situatie verslechterde en contactmogelijkheden tussen verdachte en haar omgeving nauwelijks meer bestonden. De psychose veroorzaakt bij verdachte agitatie, boosheid en angst. Het voor verdachte onverwachte bezoek door de hulpverlening heeft verdachte overvallen en haar achterdocht vergroot. Door de waarschijnlijk beperkte intelligentie van verdachte is haar overzicht reeds beperkt en heeft zij minder manieren om te reageren op onverwachte gebeurtenissen en heftige emoties. Gelet hierop adviseren de deskundigen de rechtbank om verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar te achten voor het tenlastegelegde.
De rechtbank neemt bovengenoemde conclusie over en maakt die tot de hare. Gelet op het bovenstaande is de rechtbank – met de officier van justitie en de verdediging – van oordeel dat aan verdachte de feiten, gelet op haar stoornis ten tijde van het delict, niet kunnen worden toegerekend. Verdachte is dan ook niet strafbaar, zodat de rechtbank verdachte zal ontslaan van alle rechtsvervolging.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging en haar ter zake van het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde in een psychiatrisch ziekenhuis te plaatsen voor de duur van één jaar.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft op dit punt geen verweer gevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 18 april 2018;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 22 mei 2018;
- een multidisciplinair rapport van [naam 3] , psycholoog, gedateerd 25 mei 2018 en van [naam 1] en [naam 2] , psychiaters, gedateerd 26 mei 2018.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft onder invloed van een stoornis gepoogd [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel te brengen. Tevens heeft zij twee agenten bedreigd met een hakmes. Aan verdachte worden de feiten niet toegerekend, omdat zij verkeerde onder invloed van een stoornis. Er kan haar om die reden geen straf worden opgelegd; wel kan de rechtbank bepalen dat er een maatregel zal worden toegepast.
Uit de bovengenoemde Pro Justitia-rapportage volgt dat indien verdachte onbehandeld blijft en de psychotische symptomen op de voorgrond staan, het recidiverisico hoog wordt geacht. Gezien deze psychotische gekleurde belevingen, het nog immer aanwezige psychotische toestandsbeeld en het ontbreken van ziektebesef en –inzicht blijft de kans aanwezig dat verdachte zich aan een vrijwillige behandeling zal onttrekken. Beide deskundigen achten het daarom van belang dat de behandeling in een gedwongen kader plaatsvindt en adviseren om de maatregel plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis op te leggen, zodat er een mogelijkheid is om over te gaan tot gedwongen toediening van medicatie. Tevens zal een adequate behandeling van de psychose herstel mogelijk maken waardoor de werkrelatie tussen verdachte en de hulpverlening kan verbeteren. Een omgeving en benadering toegespitst op de waarschijnlijk lage intelligentie en beperkingen zal de kans op overvraging van verdachte verminderen waardoor deze zich waarschijnlijker veiliger en minder gespannen zal voelen. Het recidiverisico zal hierdoor naar verwachting sterk worden beperkt.
De rechtbank is op basis van de rapportages tot de conclusie gekomen dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis eist. Gelet op deze omstandigheid zal tot het opleggen van deze maatregel worden overgaan.
De rechtbank zal daarom gelasten dat verdachte overeenkomstig het bepaalde in artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis zal worden geplaatst voor een termijn van één jaar.
7a. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.150,00 aan immateriële schade.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering geheel toe te wijzen, met wettelijke rente, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaring in haar vordering, nu verdachte zou moeten worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde.
Beoordeling door de rechtbank
Aan de benadeelde partij is door het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks nadeel toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. De benadeelde partij is door verdachte met een hakmes geraakt op haar borstkas. Hierdoor is letsel ontstaan. Daarnaast is zij ook anderszins in haar persoon aangetast. Dit is aan verdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder die genoemd in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. Naar maatstaven van billijkheid, rekening houdend met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te wijzen, zal immateriële schadevergoeding ter hoogte van € 1.150,00 worden toegekend.
Ter meerdere zekerheid voor daadwerkelijke betaling aan de benadeelde partij, zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Door de omstandigheid dat verdachte ontoerekeningsvatbaar is, zal de rechtbank de vervangende hechtenis vaststellen op 1 (één) dag.
De gevorderde en toegewezen rente/vergoeding voor proceskosten, zijn daar niet bij inbegrepen.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 20 februari 2018.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 37, 45, 57, 285, 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte van het onder 1 primair tenlastegelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor
niet strafbaar;

ontslaatverdachte
van alle rechtsvervolging;

gelastdat verdachte wordt geplaatst in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van
1 (één) jaar;
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe;
- veroordeelt de veroordeelde ten aanzien van feit 1 tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [slachtoffer 1], van een bedrag van
€ 1.150,00(duizendhonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 februari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken;
Maatregel van schadevergoeding
- legt op aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 1] , een bedrag te betalen van € 1.150,00 (duizendhonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 februari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van de hoofdsom te vervangen door hechtenis voor de duur van
1 (één)dag, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
- bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. van Linschoten (voorzitter), mr. L.C.P. Goossens en mr. E. Stevens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. de Rooij en mr. M.G.A. Luijckx, griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 juni 2018.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2018163224, gesloten op 17 april 2018 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] p. 22, proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] p. 27 en proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] p. 33
3.Letselrapportage ten behoeve van politie en justitie p. 103.
4.Proces-verbaal verhoor verdachte p. 53 en p. 55.
5.Proces-verbaal van aanhouding [verdachte] p. 6, proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] p. 34, proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2] p. 6364 en proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 5] p. 67.
6.Proces-verbaal verhoor verdachte p. 53.