ECLI:NL:RBGEL:2018:2669

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 juni 2018
Publicatiedatum
18 juni 2018
Zaaknummer
05/840186-18 en 05/244624-16 (TUL)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor poging tot zware mishandeling met bijzondere voorwaarden en schadevergoeding

Op 14 juni 2018 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 25-jarige man, die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling. De verdachte heeft op 1 maart 2018 in Winterswijk de aangeefster met een vuistslag in het gezicht geslagen en haar vervolgens, terwijl zij weerloos op de grond lag, tegen het hoofd geschopt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is en heeft behandeling noodzakelijk geacht. De man is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met als bijzondere voorwaarde een behandelverplichting. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 489,20 aan de aangeefster. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van het feit, de impact op de aangeefster en de psychologische toestand van de verdachte. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster als betrouwbaar beoordeeld, ondersteund door forensisch bewijs, waaronder DNA-sporen op de schoenen van de verdachte. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen en de bijzondere voorwaarden voor de voorwaardelijke straf dadelijk uitvoerbaar verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummers : 05/840186-18 en 05/244624-16 (TUL)
Datum uitspraak : 14 juni 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1992 te [geboorteplaats] (Irak),
(ten tijde van de terechtzitting) gedetineerd te P.I. Arnhem – HvB Arnhem Zuid,
raadsman: mr. M.P.T. Peters, advocaat te Zutphen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 31 mei 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 01 maart 2018, in de gemeente Winterswijk, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, genaamd [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet genoemde [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met de al dan niet tot vuist gebalde hand in het gezicht en/of tegen het hoofd heeft
gestompt en/of geslagen, en/of met dat opzet genoemde [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met de al dan niet geschoeide voet in het gezicht en/of tegen het hoofd heeft geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
subsidiair
hij op of omstreeks 01 maart 2018, in de gemeente Winterswijk, een persoon, genaamd [slachtoffer] , heeft mishandeld, door genoemde [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met de al dan niet tot vuist gebalde hand in het gezicht en/of tegen het hoofd te stompen en/of te
slaan, en/of door genoemde [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met de al dan niet
geschoeide voet in het gezicht en/of tegen het hoofd te schoppen en/of te trappen.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft voor algehele vrijspraak gepleit. Daartoe is aangevoerd dat – mede gelet op het bij aangeefster vastgestelde letsel – de verklaringen van verdachte meer aannemelijk zijn dan die van aangeefster. Voorts is het rapport van de forensisch arts, die het letsel van aangeefster heeft beoordeeld, niet deugdelijk opgesteld. De vraagstelling is gebrekkig en geen rekening is gehouden met het door verdachte geschetste scenario.
Verder heeft de verdediging gesteld dat er sterke aanwijzingen zijn dat de verklaringen van aangeefster onbetrouwbaar zijn.
Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een poging tot zware mishandeling, nu uit het dossier niet valt af te leiden dat er hard zou zijn geschopt. Slaan of stompen in het gezicht levert geen poging zware mishandeling op.
Beoordeling door de rechtbank
[slachtoffer] (hierna: aangeefster) heeft aangifte gedaan en heeft als volgt verklaard. Op 1 maart 2018 troffen zij en verdachte elkaar in Winterswijk. Zij hebben in de auto een ritje gemaakt en toen ze uiteindelijk geparkeerd stonden, hebben zij een gesprek gehad over (het verbreken van) hun relatie. Op enig moment wilde aangeefster naar huis en stapte de auto uit. Verdachte stapte ook uit, liep om de auto heen en ging voor aangeefster staan. Vanuit het niets kreeg aangeefster een harde vuistslag van verdachte op haar gezicht. Door de klap werd aangeefster ‘dizzy’, sloeg ook de bril van aangeefsters gezicht en kwam aangeefster te vallen op de grond. Toen zij daar lag, schopte verdachte haar in haar gezicht. [2]
Ter terechtzitting is aangeefster als getuige gehoord. Daarbij heeft aangeefster deze verklaringen in de kern herhaald. Tevens heeft zij voorgedaan hoe verdachte op dat moment schopte. Zij deed voor dat, terwijl zij op de grond lag en verdachte met zijn gezicht naar haar toe stond, verdachte van boven naar beneden een schoppende beweging maakte met de hak van zijn voet richting haar hoofd. [3]
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor weergegeven verklaringen van aangeefster voldoende betrouwbaar zijn om tot bewijs te kunnen dienen. Aangeefster heeft in de kern, ook tegenover de rechtbank, consistent en niet onaannemelijk verklaard. Daarnaast worden de verklaringen van aangeefster ondersteund door andere bewijsmiddelen, die hierna worden weergegeven.
Verdachte zelf heeft bevestigd dat hij samen met aangeefster in de auto zat, dat hij die dag alcohol had genuttigd en dat zij een gesprek hadden over (het verbreken van) hun relatie. Verdachte heeft eveneens bevestigd dat aangeefster op enig moment weg wilde en uit de auto is gestapt en dat hij haar reeds op dat moment heeft willen tegenhouden. Verdachte was volgens eigen zeggen emotioneel, is daarna ook zelf uitgestapt en is naar haar toe gelopen met de intentie om haar tegen te houden. [4]
Voorts overweegt de rechtbank dat op de rechterschoen van verdachte (in beslag genomen bij zijn insluitingsfouillering) aan de rechter buitenkant (acht kleine) bloedspetters zijn gevonden en op de hak van de rechterschoen is een spetter/veeg spoor (donkerrood van kleur) gevonden. [5] Op twee plaatsen zijn de bloedspetters bemonsterd en onderzocht door het NFI. Het NFI heeft bevonden dat het DNA in dat bloed afkomstig kan zijn van aangeefster. De kans dat het bloed van een ander afkomstig is, is kleiner dan 1 op 1 miljard. [6] Gelet op deze bevindingen van het NFI stelt de rechtbank vast dat het bloed op de rechterschoen van verdachte afkomstig is van aangeefster.
Het letsel van aangeefster is (vier dagen na het incident) onderzocht door een forensisch arts. Deze arts heeft waargenomen: een scheurwondje op het rechter bovenooglid, een schaafwondje onder het midden van de rechter wenkbrauw, op een schaafwond op de rand van het rechter bovenooglid en een bloeduitstorting op de linker knieschijf.
Het wondje op het rechter bovenooglid kan zijn ontstaan door een schop tegen het hoofd. Het is mogelijk dat het schaafwondje onder het midden van de rechter wenkbrauw door dezelfde handeling is veroorzaakt. Het kan echter ook door een op zichzelf staande oorzaak (een andere klap) zijn ontstaan.
Gezien de oriëntatie van de schaafwond op de rand van het rechter bovenooglid zal de kracht die deze schaafwond veroorzaakte niet dezelfde zijn geweest als die het genoemde scheurwondje veroorzaakte. [7]
De rechtbank ziet geen aanleiding voor twijfel aan de hierboven weergegeven onderdelen uit het rapport van de forensisch arts. Deze onderdelen zijn gegrond op eigen waarnemingen door de forensisch arts en daaruit voortvloeiende conclusies. Niet valt in te zien dat deze conclusies zijn beïnvloed door (het ontbreken van) verklaringen van betrokkenen of de onjuiste lezing daarvan.
Het bloed op de rechterschoen en de verwondingen bij aangeefster, die moeten zijn ontstaan door ten minste twee handelingen, passen niet bij de verklaringen van verdachte. Verdachte heeft immers verklaard dat hij aangeefster slechts heeft willen vastpakken en daarbij per ongeluk haar bril heeft geraakt, waarna zij struikelde en ten val kwam. Het bloed op zijn schoen moet er zijn gekomen toen hij haar nog heeft willen helpen met opstaan. De bevindingen ondersteunen daarentegen wel de verklaring van aangeefster.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte aangeefster één keer met kracht heeft geslagen, waardoor zij op de grond viel en ‘dizzy’ was. Vervolgens heeft verdachte aangeefster met geschoeide voet in haar gezicht geschopt.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een kwetsbaar onderdeel van het lichaam is, gelet op het zich daarin bevindende vitale orgaan de hersenen. Het schoppen met geschoeide voet richting het gezicht/hoofd van aangeefster, terwijl zij weerloos (dizzy) op de grond lag en verdachte (boven haar) stond, brengt, anders dan de raadsman heeft betoogd, een aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel met zich. Door aldus te handelen heeft verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Derhalve komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks1 maart 2018, in de gemeente Winterswijk, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, genaamd [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet genoemde [slachtoffer]
meermalen, althanseenmaal, met de al dan niet tot vuist gebalde hand
in het gezicht en/oftegen het hoofd heeft
gestompt
en/of geslagen, en
/ofmet dat opzet genoemde [slachtoffer]
meermalen, althanseenmaal, met de
al dan nietgeschoeide voet
in het gezicht en/oftegen het hoofd heeft geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Poging tot zware mishandeling

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van het voorarrest, te weten drie maanden, en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd van drie jaren en de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. Deze bijzondere voorwaarden zouden dadelijk uitvoerbaar moeten worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verwezen naar de persoonlijke omstandigheden van verdachte en heeft zich op het standpunt gesteld dat kan worden volstaan met een gevangenisstraf voor een duur gelijk aan het voorarrest.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 17 april 2018;
- een rapportage van psychologisch onderzoek, opgesteld door [naam 1] , GZ-psycholoog, d.d. 18 mei 2018.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen – en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf – dat verdachte aangeefster met een forse klap heeft neergeslagen en vervolgens, toen zij weerloos op de grond lag, tegen het hoofd heeft geschopt. Dat het lichamelijke letsel van aangeefster (relatief) gering is gebleven, heeft niet aan verdachte gelegen. Verdachte heeft daarnaast de gevoelens van veiligheid van aangeefster en haar naasten aangetast. Van het verdriet dat verdachte heeft toegebracht, heeft aangeefster blijk gegeven ter terechtzitting.
De over verdachte rapporterende psycholoog heeft geschreven dat bij verdachte sprake is van een narcistische persoonlijkheidsstoornis. Verdachte zou verminderd toerekeningsvatbaar moeten worden verklaard. Door zijn stoornis is hij minder in staat zich in te leven in een ander. Dit maakt dat er zeker een risico op recidive bestaat. Ter voorkoming van recidive is behandeling van verdachte van belang. Omdat hij niet intrinsiek gemotiveerd is, kan een behandeling alleen plaatsvinden in een justitieel kader.
Alles overwegende acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden. Verdachte is eerder voor geweldsfeiten veroordeeld. De reclassering acht de kans op recidive hoog. De rechtbank is daarom van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
7a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 489,20.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de vordering van de benadeelde partij redelijk en voldoende onderbouwd. De vordering kan geheel worden toegewezen, inclusief de wettelijke rente. Ook dient de schadevergoedingsmaatregel te worden opgelegd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de gevorderde immateriële schade moet worden gematigd. Voor de gestelde zwelling aan het oog en het blauwe oog is geen onderbouwing gegeven en het blijkt niet uit het dossier. De gestelde psychische gevolgen zijn niet te rijmen met het telefonisch zoeken van contact met verdachte.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is.
De door de benadeelde partij gestelde schade is in voldoende mate onderbouwd en is, naar het oordeel van de rechtbank, redelijk. Gelet op het toegebrachte letsel en de bij de vordering overgelegde foto’s en de foto op pagina 9 van het dossier, acht de rechtbank aannemelijk dat de benadeelde partij over de gestelde periode (ook) last heeft gehad van een blauw en gezwollen oog. Dat hiervan door de forensisch arts, dan wel in het waarneembericht van de huisartsenpost, geen melding wordt gemaakt, maakt niet dat geen sprake was van verkleuring en zwelling van de door hen genoemde letsels. De vordering is volledig voor toewijzing vatbaar.
7a. De beoordeling van de vordering na voorwaardelijke veroordeling
De officier van justitie heeft gevorderd dat de proeftijd van de voorwaardelijk opgelegde straf (onder parketnummer 05/244624-16) dient te worden verlengd met één jaar. Indien die proeftijd al een eerder is verlengd, dient de vordering te worden afgewezen.
De verdediging heeft gewezen op de omstandigheid dat de proeftijd reeds eerder is verlengd. Voorts heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf disproportioneel zou zijn. Daarnaast heeft de verdediging gewezen op het advies van de reclassering de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Aan verdachte is bij vonnis van 23 februari 2017 door de politierechter (parketnummer 05/244624-16) een voorwaardelijke straf opgelegd van één maand. De proeftijd van twee jaren is ingegaan op 9 maart 2017. Derhalve staat met onderhavige bewezenverklaring vast dat verdachte een strafbaar feit heeft gepleegd in de proeftijd. De vordering tot tenuitvoerlegging ligt dan in beginsel voor toewijzing gereed.
De reclassering heeft echter geadviseerd de voorwaardelijke straf op dit moment niet ten uitvoer te leggen.
Uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister kan afgeleid worden dat de proeftijd van de voorwaardelijk opgelegde straf (onder parketnummer 05/244624-16) bij vonnis van de politierechter van 11 september 2017 reeds is verlengd met één jaar. Gelet op het bepaalde in artikel 14f van het Wetboek van Strafrecht kan deze proeftijd dan niet nogmaals worden verlengd.
De vordering van de officier van justitie zal dan ook worden afgewezen.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden;
 bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf groot
3 (drie) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde(n) voor het einde van de proeftijd die op drie jaren wordt bepaald;
 de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • zijn medewerking zal verlenen aan het door de Reclassering Nederland te houden toezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
 de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich uiterlijk op binnen drie dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis zal melden bij de Reclassering Nederland en gedurende de proeftijd zich zal blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zolang de instelling dat noodzakelijk acht
  • zich gedurende de proeftijd ambulant onder behandeling zal stellen bij Kairos en/of Iriszorg of een soortgelijke instelling of instellingen nader door de reclassering te bepalen, voor zover en zolang de reclassering, dan wel genoemde instelling, zulks nodig acht;
  • zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het gebruik van verdovende middelen en alcohol en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek of urineonderzoek, voor zover en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
 geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
 beveelt dat de op grond van artikel 14c gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
  • veroordeelt verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde feit tot betaling van
  • legt aan veroordeelde de
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
De beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling

wijst afde vordering tot tenuitvoerlegging van de onder parketnummer 05/244624-16 opgelegde voorwaardelijke straf.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.A. van Hoof (voorzitter), mr. E.H.T. Rademaker en
mr. Y.H.M. Marijs, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C. Aalders, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 juni 2018.
Mr. Marijs is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2018092370, gesloten op 4 maart 2018 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , p. 4.
3.Verklaringen van getuige [slachtoffer] , afgelegd ter terechtzitting d.d. 31 mei 2018 en waarneming van de rechtbank ter terechtzitting d.d. 31 mei 2018.
4.Verklaringen van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 31 mei 2018.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 18.
6.Een NFI-rapport, d.d. 25 mei 2018, zaaknummer 2018.05.01.197, pagina’s 1 en 2.
7.Een letselrapportage, opgesteld door [naam 3] , forensische arts KNMG, d.d. 19 mei 2018, pagina 2 van 2.