In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 12 juni 2018 uitspraak gedaan over een beroep inzake planschade als gevolg van de aanleg van een fietspad over de oude IJsseldijk. Eiser, wonende te [woonplaats], had beroep ingesteld tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Brummen, omdat hij van mening was dat de planschade niet correct was beoordeeld. De rechtbank had eerder op 4 december 2017 een tussenuitspraak gedaan waarin werd vastgesteld dat er een motiveringsgebrek was in de planvergelijking. De rechtbank stelde verweerder in de gelegenheid om dit gebrek te herstellen. Verweerder heeft dit gedaan door een aanvullend advies in te dienen, waaruit bleek dat de aanleg van het fietspad leidde tot een geringe toename van het aantal passanten en een beperkte impact op de privacy van eiser.
De rechtbank oordeelde dat de planvergelijking niet correct was uitgevoerd, omdat er geen vergelijking was gemaakt tussen het oude en nieuwe planologische regime. De rechtbank concludeerde dat het beroep gegrond was, maar dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand konden blijven, omdat verweerder het gebrek had hersteld. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en bepaalde dat verweerder de proceskosten van eiser moest vergoeden, evenals het door eiser betaalde griffierecht.
De uitspraak werd gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, rechter, in tegenwoordigheid van mr. E. Mengerink, griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.