ECLI:NL:RBGEL:2018:2562

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 mei 2018
Publicatiedatum
11 juni 2018
Zaaknummer
C/05/295480 / HA ZA 16-11
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid onderaannemer voor schade door neerkomen plafond in gehuurde ruimte

In deze zaak vorderden de gesubrogeerde verzekeraars van de huurder schadevergoeding van de onderaannemer, Mat Afbouw B.V., na het neerkomen van een plafond in de gehuurde winkelruimte van Hema. De rechtbank Gelderland oordeelde dat de verzekeraars en Mat Afbouw ieder de helft van de schade moeten dragen. De verzekeraars stelden dat zij in totaal € 223.444,00 aan schade hadden geleden, bestaande uit schade aan zaken, schade aan bedrijfsuitrusting, gederfde winst en expertisekosten, verminderd met het eigen risico van de huurder. Mat Afbouw betwistte de hoogte van de schade en de vorderingsgerechtigdheid van de verzekeraars, maar de rechtbank oordeelde dat de verzekeraars voldoende bewijs hadden geleverd van de gemaakte kosten en dat de schade aan de bedrijfsuitrusting en de gederfde winst terecht was opgevoerd. Uiteindelijk werd Mat Afbouw veroordeeld tot betaling van € 111.722,00 aan de verzekeraars, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van het schadeveroorzakende feit.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/295480 / HA ZA 16-11
Vonnis van 16 mei 2018
in de zaak van
1. de rechtspersoon naar het land van haar vestiging
ACE EUROPEAN GROUP LIMITED,
gevestigd te Cardiff, Wales, Verenigd Koninkrijk,
2. de rechtspersoon naar het land van haar vestiging
ROYAL & SUN ALLIANCE INSURANCE PLC,
gevestigd te Cardiff, Wales, Verenigd Koninkrijk,
3. de naamloze vennootschap
REAAL SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Zoetermeer,
4. de naamloze vennootschap
NATIONALE NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING
MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te ’s-Gravenhage,
5. de naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
eiseressen,
advocaat mr. V.R. Pool te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MAT AFBOUW B.V.,
gevestigd te Zaltbommel,
gedaagde,
advocaat mr. H.M. Kruitwagen te Arnhem.
Partijen zullen hierna de verzekeraars en Mat Afbouw worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 4 oktober 2017
- de akte van de verzekeraars
- de antwoordakte van Mat Afbouw.
1.2.
Ten slotte is opnieuw vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis van 4 oktober 2017 heeft de rechtbank onder meer het volgende overwogen. De verzekeraars en Mat Afbouw zullen ieder de helft van de schade moeten dragen (rechtsoverweging 2.8). Als Hema de opgevoerde kosten als vermeld in het expertiserapport van 19 september 2011 niet daadwerkelijk heeft gemaakt, dan heeft zij in zoverre geen schade geleden. De vordering van Hema op Mat Afbouw tot vergoeding van geleden schade is bovendien slechts bij wijze van subrogatie op de verzekeraars overgegaan voor zover de verzekeraars deze schade aan Hema hebben vergoed (artikel 7:962 BW). De verzekeraars zijn in de gelegenheid gesteld nader toe te lichten dat Hema de gestelde kosten daadwerkelijk heeft gemaakt en dat de verzekeraars deze kosten hebben vergoed. De rechtbank heeft voorts overwogen dat van de verzekeraars wordt verwacht dat zij betalingsbewijzen in het geding brengen, meer in het bijzonder bankafschriften (rechtsoverweging 2.11). De zaak is hiervoor verwezen naar de rol.
verzoek terug te komen van bindende eindbeslissing
2.2.
De verzekeraars kunnen zich niet verenigen met de in rechtsoverweging 2.11 van het tussenvonnis opgenomen overwegingen dat: a) als Hema de opgevoerde kosten als vermeld in het expertiserapport van 17 september 2011 niet daadwerkelijk heeft gemaakt, zij in zoverre geen schade heeft geleden, en b) de verzekeraars nader dienen toe te lichten dat Hema de gestelde kosten daadwerkelijk heeft gemaakt en dat van hen mag worden verwacht dat zij betalingsbewijzen in het geding brengen, meer in het bijzonder bankafschriften. Voor zover dit bindende eindbeslissingen zijn, verzoeken zij de rechtbank in hun akte om hiervan terug te komen. Zij betogen daartoe het volgende. Schade die voor vergoeding in aanmerking komt is vermogensschade, vast te stellen door vergelijking van de vermogenspositie van de benadeelde, in dit geval Hema, met en zonder het schadeveroorzakende feit. Het maakt daarbij niet uit of deze schade bestaat uit een toename van passiva of een afname van activa. Voor het bestaan van schade is dus niet vereist dat Hema (herstel)kosten heeft voldaan. Het gaat in dit geval volgens de verzekeraars om zaakschade. Als zodanig dient niet alleen te worden aangemerkt schade aan (handels)goederen maar ook verdere schade, te weten bedrijfsschade bestaande uit winstderving en kosten voor gemaakte overuren door het personeel. Deze schade dient abstract te worden begroot.
2.3.
Mat Afbouw meent dat de rechtbank haar beslissing niet behoeft te heroverwegen. Zij voert daartoe aan dat het hier de vraag naar de vorderingsgerechtigdheid van de verzekeraars betreft. Omdat de verzekeraars stellen dat zij zijn gesubrogeerd in de rechten van Hema geldt daarom volgens Mat Afbouw wel degelijk dat bewezen moet worden dat en wat door de verzekeraars aan Hema is vergoed en dat en wat door Hema aan kosten is gemaakt.
2.4.
De rechtbank overweegt hierover als volgt. Op grond van het eerste lid van artikel 7:692 BW gaan de vorderingen tot vergoeding van schade van Hema op Mat Afbouw bij wijze van subrogatie op de verzekeraars over voor zover deze, al dan niet verplicht, die schade hebben vergoed. Mat Afbouw kan, door de verzekeraars tot schadevergoeding aangesproken, tegenover hen dezelfde verweren voeren als zij tegenover Hema had kunnen voeren in het geval dat zij door haar tot schadevergoeding was aangesproken. Mat Afbouw kan dus ook tegenover de verzekeraars de hoogte van de door Hema geleden schade betwisten. Terecht wijzen de verzekeraars erop dat het bij de beoordeling hiervan niet van belang is of Hema (facturen voor) te maken (herstel)kosten ter dekking waarvan zij een verzekeringsuitkering heeft ontvangen daadwerkelijk heeft betaald. Als Hema als gevolg van de onrechtmatige daad van Mat Afbouw met die kosten is geconfronteerd, is haar schade daarmee immers gegeven. In rechtsoverweging 2.11 in het tussenvonnis van 4 oktober 2017 is sprake van de vraag of Hema de vermelde kosten heeft gemaakt (niet: voldaan). De vraag of Hema de vermelde kosten heeft gemaakt kan gelet op het voorgaande dus niet anders worden begrepen dan dat het hier in wezen gaat om de vraag of Hema met die kosten in de zin van schade is geconfronteerd. Voorts is in rechtsoverweging 2.11 sprake van de vraag of de verzekeraars deze kosten hebben vergoed. In verband met dat laatste is van hen verwacht dat zij betalingsbewijzen in het geding brengen. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding terug te komen van het aldus te begrijpen oordeel.
vergoeding door de verzekeraars
2.5.
De verzekeraars stellen dat zij in rekening-courant een bedrag van € 232.330,00 hebben voldaan aan AON, de verzekeringsmakelaar van Hema, en dat AON daarvan € 214.923,00 heeft overgemaakt aan Hema en € 15.255,80 aan RVJ ter zake van expertisekosten (dat is € 12.820,00 vermeerderd met 19% btw). Het bedrag van € 15.255,80 is deel van een verzamelbetaling van € 47.392,00 van AON aan RVJ. Voor de specificatie van het bedrag van € 232.330,00 wijzen de verzekeraars op een schaderekening van 23 januari 2012 (producties 17 en 25). Voorts leggen zij creditnota’s over van 20 maart 2012 van AON aan Hema voor het bedrag van € 214.923,00 (€ 237.841,00 schade verminderd met € 22.918,00 eigen risico) en van 13 maart 2012 van AON aan RVJ voor het bedrag van € 15.255,80. Ook leggen zij betaalopdrachten van AON over, een van 1 april 2012 voor het bedrag van € 214.923,00 en een van 25 april 2012 voor het bedrag van € 47.392,00. Ten slotte brengen zij een emailbericht van 25 oktober 2017 in het geding, waarin [naam medewerker AON] , werkzaam bij AON, aan mr. M. Jongkind, de advocaat van verzekeraars, verklaart dat het bedrag van € 15.255,80 in het bedrag van € 47.392,00 zit (akte 3.8 tot en met 3.16).
2.6.
Mat Afbouw voert verweer (antwoordakte 16, 17 en 18). Volgens haar zijn de gestelde betalingen onvoldoende duidelijk, te meer daar niet duidelijk is dat het bedrag van € 15.255,80 is begrepen in de verzamelbetaling van € 47.392,00. Voorts wijst zij erop dat er van het bedrag van € 232.330,00 na betaling van € 214.923,00 en € 15.255,80 een bedrag resteert van € 2.151,20. Dat bedrag ziet volgens de schaderekening van 23 januari 2012 op ‘courtage van afmaking’ (€ 2.149,00) en op ‘porti en ter sluiting’ (€ 2,20). Deze posten komen volgens Mat Afbouw hoe dan ook niet voor vergoeding in aanmerking.
2.7.
De verzekeraars merken op dat zij ervan uitgaan dat zij het bewijs van betalingen mogen leveren niet alleen door het overleggen van bankafschriften, maar ook door andere middelen. Mat Afbouw betwist dat niet, maar vindt het wel onbegrijpelijk dat de verzekeraars de betaalbewijzen niet kunnen tonen nu zij daarvoor ruim de tijd hebben gehad (vanaf de conclusie van antwoord, waarin onder 122 is vermeld dat er geen stukken zijn overgelegd waaruit blijkt dat de gestelde kosten ook daadwerkelijk door Hema zijn gemaakt en door de verzekeraars zijn vergoed) en deze betaalbewijzen eenvoudig te traceren moeten zijn omdat zij digitaal zijn gearchiveerd. Ook vindt Mat Afbouw het onbegrijpelijk dat de verzekeraars bewijs aanbieden door getuigenverhoor, waarbij zij erop wijst dat zij (de verzekeraars) niet hebben toegelicht of zij hebben geprobeerd bankafschriften te verkrijgen van de partijen waaraan is betaald.
2.8.
De rechtbank overweegt hierover als volgt. In het tussenvonnis is geen bewijsopdracht gegeven, maar is slechts overwogen dat de rechtbank van de verzekeraars verwacht dat zij betalingsbewijzen in het geding brengen, in het bijzonder bankafschriften. Met de stukken die de verzekeraars thans in het geding hebben gebracht is naar het oordeel van de rechtbank afdoende aangetoond dat de verzekeraars de bedragen van € 214.923,00 en € 15.255,80 aan Hema en RVJ hebben betaald, nu MAT Afbouw deze betalingen niet gemotiveerd heeft bestreden. Aldus wordt als vaststaand aangenomen dat zij tot die bedragen in de rechten van Hema zijn gesubrogeerd.
de hoogte van de schade
2.9.
De verzekeraars vorderen de veroordeling van Mat Afbouw tot betaling van € 214.923,00 (€ 242.341,00 aan schade als vastgesteld door RVJ, rapport van 19 september 2011, productie 1 bij dagvaarding, verminderd met het eigen risico van € 27.418,00), € 12.820,00 (expertisekosten RVJ en Raadschelders, factuur van 19 september 2011, dagvaarding productie 15) en € 4.000,00 (buitengerechtelijke kosten, dagvaarding 5.1).
hoofdsom
2.10.
Het bedrag van € 242.341,00 is het totaal van € 46.548,00 (schade aan zaken), € 128.792,00 (schade aan bedrijfsuitrusting/inventaris) en € 67.001,00 (bedrijfsschade).
2.11.
De verzekeraars betogen in hun akte dat zij voornoemde posten bij dagvaarding uitvoerig hebben onderbouwd, dat Mat Afbouw haar verweer daartegen niet of nauwelijks heeft onderbouwd en dat zij met name niet concreet ingaat op hetgeen RVJ in haar rapporten heeft vermeld. Mat Afbouw voert aan dat RVJ in opdracht werkt van de verzekeraars en dat haar rapport daarom alleen kan dienen als onderbouwing van eigen stellingen en niet als bewijs. De rechtbank zal thans de afzonderlijke schadeposten beoordelen op basis van de met het rapport van RVJ onderbouwde stellingen van de verzekeraars en van hetgeen Mat Afbouw daar concreet tegen inbrengt.
€ 46.548,00 (schade aan zaken)
2.12.
Ter toelichting op de opgevoerde schade aan zaken van € 46.548,00 voeren de verzekeraars het volgende aan. Er zijn zaken zo onder het stof komen te zitten dat deze niet meer regulier te verkopen waren. Deze zaken zijn opgesomd in de lijst die als productie 4 bij dagvaarding in het geding is gebracht. De totale inkoopwaarde van deze zaken is € 57.770,00, zoals blijkt uit de lijst. Deze zaken zijn verkocht aan de hoogst biedende opkoper. Dat heeft € 11.222,00 opgeleverd. Het verschil tussen € 57.770,00 en € 11.222,00, derhalve € 46.548,00, wordt als schade opgevoerd (dagvaarding 4.3 tot en met 4.7).
2.13.
Mat Afbouw voert het verweer dat de lijst die de verzekeraars als productie 4 in het geding hebben gebracht zonder toelichting, die ontbreekt, niet is te begrijpen en zonder onderliggende stukken, die ook ontbreken, niet is te controleren. Mat Afbouw ziet niet in dat zo veel zaken zijn weggegooid. Zij meent dat ook zaken die onder het ingestorte plafond hebben gelegen in enige vorm verkocht kunnen worden dan wel waarde hebben. Voorts is volgens Mat Afbouw niet inzichtelijk gemaakt in hoeverre rekening is gehouden met actieprijzen terwijl er ook zaken zullen zijn die hoe dan ook moesten worden weggegooid vanwege de beperkte houdbaarheid (conclusie van antwoord 123 tot en met 125).
2.14.
De rechtbank oordeelt hierover als volgt. De verzekeraars hebben onweersproken gesteld dat de als productie 4 overgelegde lijst door RVJ in de winkel is gecontroleerd en in orde bevonden (dagvaarding 4.5). In aanvulling op het tussenvonnis van 26 oktober 2016 onder 2.8 wordt hier nader geciteerd uit het expertiserapport van RVJ van 19 september 2011. Daar staat onder ‘omvang van de schade’ na de reeds geciteerde alinea:
(...) Van verzekerde hebben wij een uitdraai van de goederen voorraad ontvangen van de uitgevoerde inventarisatie, nadat de sloopwerkzaamheden waren uitgevoerd. Deze werkzaamheden konden niet eerder worden uitgevoerd in verband met gevaar voor instorting. Deze lijst hebben wij in de winkel gecontroleerd en werd in orde bevonden. De goederen die waren afgedekt werden na alle uitgevoerde werkzaamheden nagelopen en globaal gereinigd.
Hiermee is deze schadepost afdoende toegelicht. Hetgeen Mat Afbouw hiertegen inbrengt, geeft geen reden eraan te twijfelen dat de zaken als weergegeven op de lijst daadwerkelijk in het magazijn en de winkel aanwezig waren, dat deze zaken de inkoopprijzen hadden als op de lijst vermeld en dat deze niet meer geschikt waren voor reguliere verkoop. Evenmin heeft Mat Afbouw iets aangevoerd dat zou kunnen leiden tot het oordeel dat deze zaken meer waarde hadden dan is gerealiseerd met de verkoop aan de hoogst biedende opkoper. Ook de suggestie van Mat Afbouw dat actieprijzen en beperkte houdbaarheid tot een ander schadebedrag zouden moeten leiden is onvoldoende toegelicht om de schade te begroten op een ander bedrag dan door RVJ begroot. De conclusie is dat de schade die Hema heeft geleden doordat zaken niet meer regulier verkoopbaar waren, wordt begroot op € 46.548,00.
€ 128.792,00 (schade aan bedrijfsuitrusting/inventaris)
2.15.
De opgevoerde schade van € 128.792,00 aan bedrijfsuitrusting/inventaris is het totaal van zeven posten zoals opgesomd in het rapport van RVJ, te weten:
a) herstelkosten aan plafonds en installaties (€ 81.663,00),
b) kosten van reiniging (€ 17.465,00),
c) kosten van beveiliging en brandwacht (€ 18.245,00),
d) kosten voor noodvoorzieningen (€ 1.228,00),
e) kosten van inventarisatie van zaken (€ 3.137,00),
f) kosten van herinrichting van de winkel (€ 2.401,00),
g) overige herstelkosten (€ 4.653,00),
telkens bestaande uit materialen en arbeidsloon.
Bij al deze posten verwijzen de verzekeraars naar facturen (dagvaarding 4.8 tot en met 4.15; producties 6 tot en met 12).
2.16.
Mat Afbouw voert bij conclusie van antwoord onder 126 aan dat zij een onderbouwing mist van de gestelde noodzaak tot het maken van bepaalde gestelde kosten waaronder de beveilingskosten van € 18.000,00.
2.17.
Ter nadere toelichting op deze schadeposten citeren de verzekeraars bij akte uit het expertiserapport van RVJ van 19 september 2011. In aanvulling op het tussenvonnis van 26 oktober 2016 onder 2.8 wordt hier nader uit dat rapport geciteerd. Daar staat onder ‘omvang van de schade (vervolg)’:
Ten behoeve van de sloopwerkzaamheden werden diverse apparatuur ontkoppeld en veiliggesteld, voorts werden noodvoorzieningen aangebracht ter voorkoming van mogelijke waterschade en diefstal. Een gespecialiseerd bedrijf heeft de sloopwerkzaamheden, alsmede diverse reinigingswerkzaamheden verricht.
Tijdens de sloop- en herstelwerkzaamheden was een brandwacht aanwezig om toezicht te houden voor brandveiligheid en om potentiële bezoekers uit de winkel te verwijderen.
De instorting heeft de winkel dermate zwaar aangetast, dat de winkel voor een korte tijd werd gesloten.
2.18.
De expert heeft per e-mail van 10 november 2017 aan de advocaat van de verzekeraars een nadere toelichting gegeven op de beveilingskosten. In die mail staat:
Deze HEMA winkel is een druk bezochte winkel in Amsterdam. Na het voorstel werd geconstateerd dat het alarm niet meer functioneerde en dat alle partijen via de hoofdingang de winkel moesten betreden. Tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden stonden de deuren van de hoofdingang open. Doordat de deuren open stonden liep winkelend publiek de winkel steeds binnen. Om te voorkomen dat personen de winkel zouden betreden werd tijdens de openingstijden een beveiligingsmedewerker ingeschakeld om het winkelend publiek tegen te houden en controle uit te voeren dat er geen ongewenst publiek de winkel zou kunnen betreden. De gemaakte kosten werden door ons gecontroleerd en in orde bevonden.
2.19.
Mat Afbouw brengt hier bij akte tegen in dat er nog steeds geen onderbouwing wordt gegeven voor de vermeende noodzaak van het maken van bepaalde gestelde kosten. Het is volgens Mat Afbouw nog steeds niet voldoende duidelijk gemaakt dat het inschakelen van één beveiligingsmedewerker ruim € 18.000,00 moest kosten.
2.20.
Het verweer van Mat Afbouw tegen deze posten faalt omdat het noch bij antwoord, noch bij akte voldoende is toegelicht. De afzonderlijke posten zijn in het expertiserapport toegelicht en nader onderbouwd met facturen. Dat geldt ook voor de post die ziet op het inschakelen van beveiliging (productie 8 bij dagvaarding). Het had op de weg van Mat Afbouw gelegen haar verweer toe te spitsen op de door de expert gegeven toelichting en de onderbouwing door facturen. Mat Afbouw heeft dat niet gedaan. Nu het verweer tegen deze schadeposten faalt, zal de schade aan bedrijfsuitrusting/inventaris worden begroot op het gevorderde bedrag van € 128.792,00.
€ 67.001,00 (bedrijfsschade)
2.21.
De opgevoerde bedrijfsschade van € 67.001,00 is het totaal van € 62.702,00 aan gederfde winst doordat de winkel in de periode van 26 augustus 2010 tot en met 21 september 2010 moest worden gesloten en € 4.299,80 aan overuren die medewerkers van Hema als gevolg van het incident hebben gemaakt (dagvaarding 4.16 tot en met 4.18; productie 14). Bij antwoord voert Mat Afbouw geen verweer tegen de vordering van € 62.702,00 aan gederfde winst. Wel voert zij aan dat de noodzaak van opgevoerde manuren van medewerkers van Hema niet duidelijk wordt.
2.22.
In zijn e-mail van 10 november 2017 aan de advocaat van de verzekeraars is de expert ook ingegaan op de kosten voor werkzaamheden door medewerkers van Hema. Daarover staat in deze mail dat de kosten uitsluitend betrekking hebben op herstelwerkzaamheden in de winkel, dat door eigen medewerkers voor deze schade extra werkzaamheden werden verricht en dat een specificatie van deze werkzaamheden reeds is bijgevoegd in producties 11 en 12. Mat Afbouw handhaaft het standpunt dat de noodzaak van deze uren onduidelijk is. Zij ziet niet in waarom de werkzaamheden buiten de normale arbeidsuren zouden vallen, waarbij zij erop wijst dat de winkel gesloten was in een periode dat deze nomaal geopend zou zijn geweest.
2.23.
De rechtbank oordeelt hierover als volgt. De schadepost van € 62.702,00 ter zake van gederfde winst zal worden toegewezen nu Mat Afbouw daartegen niets heeft ingebracht. De schadepost van € 4.299,80 aan overuren van medewerkers van Hema wordt afgewezen omdat de verzekeraars niet duidelijk hebben gemaakt waarom deze uren als overuren zijn gemaakt terwijl de winkel gedurende ruim drie weken gesloten is geweest.
expertisekosten
2.24.
De vordering tot vergoeding van € 12.820,00 aan expertisekosten is gebaseerd op artikel 6:96 lid 2 aanhef en sub b BW. Het bedrag is, vermeerderd met btw, door RVJ bij de verzekeraars in rekening gebracht bij factuur van 19 september 2011 (productie 15 bij dagvaarding). Deze factuur ziet volgens de verzekeraars op werkzaamheden die onder meer hebben bestaan uit het doen van onderzoek naar de aard en de oorzaak van de schade, alsmede naar het vaststellen van de omvang daarvan. Mat Afbouw heeft deze post niet afzonderlijk betwist. Deze zal worden toegewezen op grond van de hiervoor genoemde bepaling.
buitengerechtelijke kosten
2.25.
De vordering tot vergoeding van € 4.000,00 aan buitengerechtelijke kosten is gebaseerd op artikel 6:96 lid 2 aanhef en sub c BW. Ter toelichting stellen de verzekeraars dat zij voorafgaande aan deze procedure zowel via haar expert als via haar advocaat hebben geprobeerd tot een regeling met Mat Afbouw te komen, wat niet is gelukt.
2.26.
Mat Afbouw betwist niet dat de advocaat en de expert van de verzekeraars een poging hebben ondernomen om tot een minnelijke regeling met Mat Afbouw te komen. De werkzaamheden die daarmee zijn gemoeid, kunnen volgens Mat Afbouw echter niet worden beschouwd als meer of andere verrichtingen dan als bedoeld in artikel 237 Rv, althans is dat door de verzekeraars niet onderbouwd. Subsidiair betwist Mat Afbouw dat de gestelde kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. In hun aktes na tussenvonnis herhalen de partijen deze standpunten.
2.27.
Het had naar het oordeel van de rechtbank gezien het verweer van Mat Afbouw op de weg van de verzekeraars gelegen om nader toe te lichten welke werkzaamheden door haar expert en haar advocaat zijn verricht die volgens hen een afzonderlijke vergoeding rechtvaardigen. Zij hebben dat niet gedaan. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten wordt daarom als onvoldoende toegelicht afgewezen.
conclusie en kosten
2.28.
In totaal hebben de verzekeraars aldus € 223.444,00 aan schade geleden, dat is € 46.548,00 (schade aan zaken), € 128.792,00 (schade aan bedrijfsuitrusting/inventaris), € 62.702,00 (gederfde winst) en € 12.820,00 (expertisekosten), verminderd met het eigen risico van Hema van € 27.418,00. Zoals overwogen in het tussenvonnis van 4 oktober 2017 onder 2.8 zullen de verzekeraars en Mat Afbouw de schade ieder voor de helft moeten dragen. De conclusie is dat Mat Afbouw zal worden veroordeeld tot betaling aan de verzekeraars van € 111.722,00, te vermeerderen met de rente als gevorderd. Gezien deze veroordeling en de overwegingen waarop deze berust, hebben de verzekeraars geen belang bij een afzonderlijke verklaring voor recht dat Mat Afbouw ten opzichte van de verzekeraars aansprakelijk is voor de schade als gevolg van het neerkomen van het plafond op 26 augustus 2010, zoals gevorderd.
2.29.
Omdat de partijen beide deels in het ongelijk worden gesteld, worden de proceskosten gecompenseerd.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt Mat Afbouw tot betaling aan de verzekeraars van € 111.722,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 augustus 2010 tot aan de dag der algehele voldoening,
3.2.
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.3.
compenseert de proceskosten zo dat beide partijen de eigen kosten dragen,
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Veerman en in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2018.