ECLI:NL:RBGEL:2018:2561

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 mei 2018
Publicatiedatum
11 juni 2018
Zaaknummer
5715664 \ CV EXPL 17-3004 \ 25115 \ 499
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van zorgkosten en de rechtsgeldigheid van cessie en schuldoverneming

In deze zaak vordert [Eiser] betaling van VGZ Zorgverzekeraar N.V. voor zorgkosten die zijn gemaakt door patiënten die onder behandeling waren bij Europsyche, een erkende GGZ-instelling. [Eiser] stelt dat de curator van Europsyche de vordering op VGZ heeft gecedeerd aan hem, maar VGZ betwist de rechtsgeldigheid van deze cessie. De rechtbank oordeelt dat er geen rechtsgeldige cessie heeft plaatsgevonden, omdat niet aan de wettelijke vereisten van artikel 3:94 BW is voldaan. De rechtbank stelt vast dat er geen akten van cessie zijn ondertekend door de patiënten en Europsyche, waardoor de vordering van [Eiser] niet kan worden toegewezen.

Daarnaast baseert [Eiser] zijn vordering op een vermeende schuldoverneming door VGZ, maar ook deze wordt door de rechtbank afgewezen. VGZ heeft betwist dat zij de schulden van de patiënten heeft overgenomen en er is geen bewijs geleverd dat er een overeenkomst tot schuldoverneming is gesloten. De rechtbank concludeert dat [Eiser] niet kan aantonen dat VGZ gehouden is tot betaling van de zorgkosten.

De rechtbank wijst de vordering van [Eiser] af en veroordeelt hem in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door kantonrechter mr. M.J.P. Heijmans op 30 mei 2018.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 5715664 \ CV EXPL 17-3004 \ 25115 \ 499
uitspraak van 30 mei 2018
vonnis
in de zaak van
[Eiser]
[woonplaats]
eisende partij
gemachtigde mr. H. Loonstein
tegen
de naamloze vennootschap
VGZ Zorgverzekeraar N.V.
gevestigd te Arnhem
gedaagde partij
gemachtigde mr. M.H.P. Claassen
Partijen worden hierna [Eiser] en VGZ genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 12 april 2017 en de daarin genoemde processtukken;
- de brief van 21 november 2017 van de zijde van VGZ met een productie;
- de brief van 13 maart 2018 van de zijde van [Eiser] met producties;
- de brief van 19 maart 2018 van de zijde van VGZ met producties;
- de comparitie van partijen van 22 maart 2018 mede inhoudende de aantekeningen van de zijde van VGZ.

2.De feiten

2.1.
Europsyche is een door de minister erkende GGZ-instelling.
2.2.
Europsyche heeft in 2011/2012 behandelingen verstrekt aan wijlen [Patiënt A] , [Patiënt B] , [Patiënt C] , [Patiënt D] en [Patiënt E] (hierna: [Patiënten] ) voor een totaalbedrag van € 18.603,86 (inclusief btw). Voor deze behandelingen heeft Europsyche [Eiser] ingeschakeld, die een praktijk voor systeemtherapie uitoefent.
2.3.
[Patiënten] hebben een zorgverzekering bij VGZ, uit hoofde waarvan zij de kosten van Europsyche kunnen declareren bij VGZ. [naam administratiekantoor] van Europsyche, heeft haar kosten bij factuur van 14 december 2012 rechtstreeks bij VGZ gedeclareerd.
2.4.
In februari 2012 heeft VGZ, tezamen met andere zorgverzekeraars, haar betalingen aan Europsyche gestaakt. Europsyche is op 5 juni 2012 in staat van faillissement verklaard.
2.5.
De curator van Europsyche en [Eiser] hebben op 26 oktober 2012 een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin is vastgelegd dat de vordering van Europsyche op haar cliënten wordt overgedragen aan de behandelaar, zijnde [Eiser] . Voorts is daarin vastgelegd dat de boedel geen aanspraak zal maken op de ten behoeve van de behandelaar aan de betrokken zorgverzekeraars verzonden facturen en dat het de behandelaar vrij staat om zelf te declareren aan de betrokken zorgverzekeraars.
2.6.
[Eiser] heeft op 28 november 2013 de facturen van Europsyche aan VGZ verzonden met verzoek deze binnen 10 dagen aan hem te voldoen.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[Eiser] vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van VGZ tot betaling:
1. een bedrag van € 18.603,86;
2. de buitengerechtelijke incassokosten van € 2.901,99;
3. de wettelijke handelsrente over het bedrag van € 18.603,86 vanaf 13 januari 2013 tot aan de dag der algehele voldoening;
4. de proceskosten en de nakosten.
3.2.
[Eiser] legt het volgende aan zijn vordering ten grondslag.
Allereerst baseert [Eiser] zijn vordering op nakoming van de behandelovereenkomsten die Europsyche heeft gesloten met [Patiënten] . Uit hoofde van deze behandelovereen-komsten rust op [Patiënten] een betalingsverplichting van in totaal € 18.603,86. Volgens [Eiser] heeft VGZ deze schuld van [Patiënten] aan Europsyche overgenomen. Nu de curator de vordering van Europsyche op VGZ aan [Eiser] heeft gecedeerd, is VGZ gehouden tot betaling aan [Eiser] .
Voorts baseert [Eiser] zijn vordering op nakoming van de zorgverzekeringsovereen-komsten tussen [Patiënten] en VGZ. Volgens [Eiser] vallen de behandelingen
(€ 18.603,86) onder de verzekerde zorg, zodat VGZ gehouden is de behandelingen aan [Patiënten] te vergoeden, en wel volledig omdat de polisvoorwaarden 2011 van toepassing zijn. [Patiënten] hebben hun vordering op VGZ uit hoofde van de zorgverzekerings-overeenkomsten gecedeerd aan Europsyche. Nu de curator de vordering van Europsyche op VGZ aan [Eiser] heeft gecedeerd, is VGZ (ook op die grond) gehouden tot betaling aan [Eiser] .
VGZ heeft betaling gewieigerd. Nu VGZ niet tijdig heeft betaald, is zij tevens de wettelijke handelsrente verschuldigd geworden. Verder vordert [Eiser] de buitengerechtelijke incassokosten, nu hij zijn vordering uit handen heeft moeten geven.
3.3.
VGZ voert verweer, waarop hierna, voor zover nodig, zal worden ingegaan.

4.De beoordeling

Cessie
4.1.
In geschil is allereerst of sprake is van een rechtsgeldige cessie aan Europsyche van de vorderingen van [Patiënten] op VGZ uit hoofde van de respectieve zorgverzekeringsovereenkomsten.
4.2.
[Eiser] heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat het in strijd met de redelijkheid en billijkheid dan wel misbruik van recht is dat VGZ thans de cessie betwist, omdat in 2008 namens VGZ zou zijn gezegd dat haar verzekerden geen akten van cessie meer hoefden te ondertekenen en VGZ jarenlang zonder meer tot betaling van de facturen van Europsyche is overgegaan.
4.3.
Dit betoog treft geen doel. [Eiser] baseert zijn vordering immers op nakoming van de zorgverzekeringsovereenkomsten tussen [Patiënten] en VGZ. Daartoe is hij slechts gerechtigd indien de vermeende vorderingen uit hoofde van die overeenkomsten aan hem zijn overgedragen. Een akte van cessie is een constitutief vereiste voor de overdracht van een vordering (artikel 3:94 BW). Een dergelijk vereiste kan niet worden gepasseerd met een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid of misbruik van recht. Bij het achterwege laten van een akte van cessie, om welke reden dan ook, is de vordering eenvoudigweg niet overgedragen en kan ook geen nakoming worden gevorderd. In het geval dat [Patiënten] en Europsyche derhalve géén akten van cessie hebben ondertekend, hetgeen onduidelijk is gebleven, dan is daarmee de grondslag aan de vordering van [Eiser] komen te ontvallen en moet deze hem worden ontzegd.
4.4.
Voor zover [Patiënten] en Europsyche daarentegen wel akten van cessie hebben ondertekend, geldt het volgende. Op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv rust op de partij die zich beroept op rechtsgevolgen van de door hem gestelde feiten, de bewijslast van die feiten. In dit geval beroept [Eiser] zich erop dat de vorderingen van [Patiënten] op VGZ zijn gecedeerd aan Europsyche. Dit betekent, volgens de hoofdregel van artikel 150 Rv, dat [Eiser] dit dient te bewijzen.
4.5.
Ter zitting heeft [Eiser] zich echter op het standpunt gesteld dat bijzondere omstandigheden moeten leiden tot een bewijslastomkering, in die zin dat VGZ moet bewijzen dat cessie heeft ontbroken. Het ligt op de weg van VGZ om informatie te geven over de werkwijze van Europsyche en welke afspraken zijn gemaakt met betrekking tot het cederen van vorderingen. Noch [Eiser] noch de verzekerden waren hierbij betrokken en daarom ligt het op de weg van VGZ om te bewijzen dat de vorderingen van de verzekerden niet zijn gecedeerd aan Europsyche, aldus [Eiser] .
4.6.
Slechts onder bijzondere omstandigheden kan de rechter overgaan tot omkering van de bewijslast op grond van de eisen van redelijkheid en billijkheid. Dat is enkel mogelijk indien toepassing van de hoofdregel leidt tot onbillijke resultaten en geen bijzondere - geschreven of ongeschreven - regel uitkomst biedt. Een omkering van de bewijslast op grond van de redelijkheid en billijkheid wordt door de Hoge Raad uiterst terughoudend toegepast (ECLI:NL:HR:2005:AT8238).
4.7.
Van bijzondere omstandigheden, die ertoe moeten leiden dat de bewijslast bij VGZ ligt, zoals [Eiser] betoogt, is niet gebleken. Hoewel [Eiser] stelt dat hij niet over relevante informatie beschikt, behoeft het verkeren in bewijsnood op zichzelf geen grond te zijn voor omkering van de bewijslast (ECLI:NL:HR:1997:ZC2476). Voorts leidt toepassing van de hoofdregel ook niet tot onbillijke resultaten. Dat VGZ in het verleden tot rechtstreekse uitkering aan Europsyche is overgegaan zonder erop toe te zien dat de vorderingen van de betreffende verzekerden daadwerkelijk aan Europsyche waren gecedeerd, maakt niet dat van Europsyche in redelijkheid niet meer zou kunnen worden verlangd dat zij de akten van cessie waarop zij haar declaraties baseerde, overlegt of anderszins aantoont. Europsyche diende haar administratie op orde te hebben. Dat [Eiser] daar mogelijk geen toegang toe heeft, kan VGZ niet worden toegerekend. [Eiser] kan in dit verband ook geen steun ontlenen aan de door hem aangehaalde uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 20 februari 2013 (ECLI:NL:RBNNE:2013:BZ1615), nu dat een geheel andere situatie betreft.
4.8.
[Eiser] is er niet in geslaagd om te bewijzen dat de vorderingen van [Patiënten] op VGZ aan Europsyche zijn gecedeerd. Hij beschikt niet over de akten van cessie en heeft ook geen ander bewijs aangeboden van het bestaan daarvan. Bovendien valt uit de vaststellingsovereenkomst niet zonder meer op te maken dat de curator ook vorderingen van Europsyche op VGZ aan [Eiser] heeft gecedeerd, nu daarin enkel de vorderingen van Europsyche op de cliënten worden genoemd. Dit brengt mee dat [Eiser] geen nakoming van de zorgverzekeringsovereenkomsten kan afdwingen. In zoverre dient de vordering van [Eiser] te worden afgewezen en kan in het midden blijven of al dan niet sprake is van verzekerde zorg.
Schuldoverneming
4.9.
[Eiser] baseert zijn vordering voorts op nakoming van de door VGZ overgenomen betalingsverplichting van [Patiënten] uit hoofde van de behandelovereenkomsten met Europsyche. Volgens [Eiser] heeft VGZ, door Europsyche toe te staan aan VGZ te factureren via het nieuwe, digitale facturatiesysteem (genaamd Vecozo), er blijk van gegeven dat zij de schulden van haar verzekerden wil overnemen en betalen. Op haar beurt heeft Europsyche, met de facturatie aan VGZ, duidelijk gemaakt dat zij als schuldeiser de schuldoverneming accepteert, aldus [Eiser] .
4.10.
Op grond van artikel 6:155 BW gaat een schuld van de schuldenaar over op een derde, indien deze haar van de schuldenaar overneemt. De schuldoverneming heeft pas werking jegens de schuldeisers, indien deze zijn toestemming geeft, nadat partijen hem van de overneming kennis hebben gegeven. Er moet derhalve een overeenkomst bestaan tussen de verzekerden en VGZ tot overname van de schuld.
4.11.
VGZ heeft voldoende gemotiveerd betwist dat daarvan sprake is. VGZ voert aan dat zij niet de intentie had om schulden van verzekerden over te nemen en dat hierover ook geen contact is geweest met verzekerden. Dit blijkt voorts ook nergens uit; de nota is door Europsyche rechtstreeks bij VGZ ingediend. Bovendien heeft schuldoverneming pas werking jegens Europsyche, nadat partijen haar (gezamenlijk) van de overneming in kennis hebben gesteld. Nog los van het feit dat VGZ betwist dat zij schulden van verzekerden heeft overgenomen, betwist zij ook dat zij Europsyche in kennis heeft gesteld van een schuldoverneming. Ook dit is onvoldoende weersproken door [Eiser] . Nu niet is gebleken dat sprake is van overname van een schuld en een gezamenlijke kennisgeving, is niet voldaan aan de vereisten voor schuldoverneming in de zin van artikel 6:155 BW.
4.12.
Dat met de voormalige directie van Europsyche zou zijn gesproken over schuldoverneming, is niet komen vast te staan. Dit blijkt in ieder geval niet uit het door [Eiser] overgelegde verslag met de voormalige directie van Europsyche. Dat uit het nieuwe facturatiesysteem zou blijken dat sprake is van schuldoverneming, zoals [Eiser] stelt, gaat niet op, nu dit, gelet op het voorgaande, geen grond kan zijn voor schuldoverneming.
4.13.
Het voorgaande betekent dat [Eiser] evenmin nakoming van de behandelovereenkomsten door VGZ kan afdwingen. Ook hier geldt overigens dat uit de vaststellingsovereenkomst niet zonder meer valt op te maken dat de curator ook vorderingen van Europsyche op VGZ aan [Eiser] heeft gecedeerd, nu daarin enkel de vorderingen van Europsyche op de cliënten worden genoemd. Ook op die grond dient de vordering van [Eiser] te worden afgewezen.
Onzorgvuldig handelen en schending gerechtvaardigd vertrouwen
4.14.
[Eiser] wijst erop dat behandelaren behandelingen eerst uitvoeren en pas na afronding hun declaraties indienen. [Eiser] is, nadat de behandelingen al zijn verstrekt, geconfronteerd met het feit dat de uitgevoerde behandelingen plotseling niet werden vergoed. VGZ heeft daarbij gereageerd op berichtgeving in een Nederlands Dagblad over het declareren van onverzekerde zorg via Europsyche. VGZ heeft echter geen onderzoek gedaan naar de behandelingen en declaraties van Europsyche, wat volgens [Eiser] een onzorgvuldige handelwijze is. Het onaangekondigd staken van de betalingen, terwijl dezelfde behandelingen jarenlang werden vergoed, is onaanvaardbaar. De verzekerden, Europsyche en [Eiser] mochten er dan ook gerechtvaardigd op vertrouwen dat de behandelingen zouden worden vergoed, aldus [Eiser] .
4.15.
Of sprake zou zijn van een schending van het gerechtvaardigd vertrouwen dan wel of onzorgvuldig zou zijn gehandeld door VGZ, behoeft echter geen beoordeling. Het is immers niet ten grondslag gelegd aan de vordering en daarom wordt hier verder in deze procedure niet op ingegaan.
4.16.
[Eiser] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten dragen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [Eiser] in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van VGZ begroot op € 800,00 aan salaris voor de gemachtigde;
5.3.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. M.J.P. Heijmans en in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2018